Bzzlletin. Jaargang 8
(1979-1980)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |
Kinder- en jeugdliteratuur in een veranderende wereldGa naar voetnoot*
| |
[pagina 128]
| |
heb ik ervaren hoe broodnodig de jeugdliteratuur is en de jeugdboekenauteur, die een tegenwicht durven en kunnen bieden tegen een toenemende discriminatie op gebied van ras, politiek, religie en geslacht.
Ik had deze inleiding nodig om nu tot een zeer praktisch punt te komen, waar wij als kinder- en jeugdboekenauteurs PEN-leden allemaal mee te maken hebben. Misschien kent u dat gevoel ook: hoe vaker er een boek van je bekroond wordt; hoe meer boeken er van je vertaald worden, des te groter wordt het gevoel van onvrede. Je gaat je afvragen of schrijver-zijn alleen maar betekent: braaf of minder braaf boekjes voor de jeugd blijven produceren tot de dood erop volgt. Of het betekent: je met je vakgenoten kwaad blijven maken over de slechte materiële omstandigheden zelfs van topauteurs; over het feit dat onze sector niet overal voor vol wordt aangezien. Of blijven kankeren op critici, die je weer eens niet begrijpen; over leerkrachten, die je boeken uit de schoolbibliotheek weren; over kinderen, die liever strips lezen dan een boek met wat meer diepgang. Wanneer ik bij mijn geijkte werkwijze en de geijkte oude grieven zou blijven stilstaan, zou ik een belangrijke nieuwe ontwikkeling in de kinder- en jeugdliteratuur blokkeren. Er moest met de naam, die ik door veel bekroningen en vertalingen verworven had, toch meer te doen zijn? Andere collegae waren er beroerder aantoe. Door mijn regelmatige contacten met schrijvers uit het Caraibisch Gebied (Ned. Antillen en Suriname), en met mijn collegae uit de socialistische landen, zoals Tsjecho Slowakije, Yougoslavië en de DDR, realiseerde ik me dat men bij ons in Nederland het werk van de kinder- en jeugdboekenschrijvers uit die gebieden niet kende. Waarom niet? Was het alleen vanwege de vertaalproblemen, zoals de uitgevers al jarenlang uitriepen? Of stak er meer achter? Werd een doorstroming van kinder- en jeugdliteratuur uit bepaalde gebieden bewust tegen gehouden? Begon zich meer en meer een gevaarlijk soort nationalisme ook in onze sector af te tekenen? Maar dan betekende dat, dat we - ongeweten misschien - in alle landen bezig waren onze jeugd te manipuleren. En wij schrijvers deden daar met meer of minder groot talent aan mee. Ik had er in één van mijn critische beschouwingen al eens op gewezen dat kinder- en jeugdboekenauteurs hun verhalen bij voorkeur in een vreemd land situeren. Lekker exotisch sfeertje! In het beste geval is die schrijver ooit eens een maandje in dat land geweest. En als hij pech heeft gehad, is hij daar door de officiële instanties rondgeleid. Schrijft u maar op! Is zijn boek eenmaal in eigen land gepubliceerd, dan zal niemand in dat verre land hem ter verantwoording roepen. Trouwens, wie kan die taal van hem lezen? En in zijn eigen land wordt het kinder- of jeugdboek zelden gerecenseerd door iemand, die alles van dat andere land of volk afweet. Zo is in de loop der jaren in veel landen een sterk getinte kinder- en jeugdliteratuur ontstaan, met als onwrikbare hoeksteen de al te goede bedoelingen of het uitbundig idealisme van de schrijver. En waar onze jeugd, niet alleen in het jaar van het kind, recht op heeft, is ‘om het ook eens te lezen van mensen, schrijvers, uit die landen zelf’. Komen we weer op het probleem van de vreemde taal. Zelfs als je een uitgever bereid zou vinden om zijn commerciële ideeën te laten varen en de gok te wagen met veel boeken van onbekende buitenlandse kinder- en jeugdboekenschrijvers te komen, boeken met anderssoortige stijl, onderwerpen, instellingen, waar haal je dan de mensen vandaan om je op zulke boeken te attenderen? Want het jeugdboek-nieuwe-stijl wordt zelden door de gearriveerde schrijvers gemaakt! Stel, je hebt zo'n schrijver en zo'n boek gevonden, wie gaat het werk dan vertalen? Want vaak gaat het om boeken uit een klein, onbekend, moeilijk taalgebied. Zoals ik al zei, ik heb vanuit mijn jeugd een gezond wantrouwen overgehouden. Ik begreep dat wilde ik bovengenoemd soort boeken bij ons in Nederland introduceren, ik dan niet in de eerste plaats op de steun van uitgevers of officiële instanties kon rekenen. Iedereen wordt al moe wanneer hij merkt dat ergens meer dan gewone moeite voor gedaan moet worden, zonder uitzicht op financieel succes. En toen ik eens een keer ons ministerie van Onderwijs verzocht om jeugdboeken van auteurs uit andere culturen en ideologieën onder de aandacht van de scholen te brengen, was het antwoord: ‘Wij zijn een democratie, daar mogen we ons niet in mengen’. Dat betekende dus: als auteur mijn eigen tijd, energie en reisgeld er tegenaan gooien om op zoek te gaan naar schrijvers-nieuwe-stijl. Naar schrijvers in de eerste plaats, niet naar boeken. Want de schrijver, die weet dat er op een buitenlandse markt, wezenlijke interesse voor zijn werk is, krijgt een extra impuls. En dat is iets wat met geen geld te koop is, wat geen uitgever hem geven kan. Het betekende ook dat ik die andere cultuur of die andere ideologie van de buitenlandse schrijver moest accepteren, ook al zou ik er in het begin niet veel van begrijpen.
Wat ik nu ga vertellen is de afwikkeling van een plan, dat ik de laatste tien jaar heb kunnen realiseren. Ik hoop dat het veel van mijn aanwezige collegae hier misschien zal inspireren het op hun manier over te nemen.
Laat ik beginnen met de schrijvers uit de Nederlandse Antillen. Vanuit de koloniale tijd was hun het Nederlands op de scholen opgedrongen en daarmee de Nederlandse cultuur, hoewel ze qua leefpatroon bij Zuid Amerika gerekend moeten worden. Meer en meer werd op de eilanden de eigen taal - het Papiamentu - als uiting van een toenemend nationalisme en accentueren van een eigen identiteit gepropageerd. Maar door het ontbreken van uitgevers en ook door een zeker snobisme van de bevolking, die het Nederlands helaas vaak als een statussymbool ervaart, hadden de kinderboekenauteurs een klein afzetgebied met hun uitgaven in eigen beheer. In 1969 - net na de opstand van Trente di Mei op Curaçao - had ik intensieve contacten op alle eilanden met de schrijvers. Ik waarschuwde hen voorzichtig voor het gevaar dat schrijven in de eigen taal inhoudt. Vanuit een zeer klein taalgebied dringt een auteur niet op de wereldmarkt door; en zo zal die wereld nooit ervaren wat er zich in die gebieden afspeelt. Ik stelde voor dat zij het gehate Nederlands, dat zij nu eenmaal hadden moeten leren, in positieve zin zouden gaan gebruiken. Daarmee waren zij ook niet afhankelijk van vertalers. Hun boeken, in het Nederlands geschreven, zouden een gemakkelijker springplank vormen naar de internationale jeugdboekenmarkt. En niets zou hun beletten om daarnaast in hun eigen taal te blijven schrijven. Ik stelde me beschikbaar om hen gratis te coachen bij het schrijven, een uitgever te zoeken en hen verder in Europa | |
[pagina 129]
| |
te introduceren. Dit alles zonder hulp van ontwikkelings-instanties. Want door die hulp neemt m.i. de frustratie van schrijvers uit de derde wereld alleen maar toe. Uit deze contacten met de Antillen zijn de laatste jaren twee schrijfsters van Curaçao naar voren gekomen. Want ik geef de voorkeur aan het coachen van vrouwen. De Zuid-Amerikaanse vrouw heeft nog niet altijd die vrijheid om zich openlijk uit te spreken zoals haar Europese en Amerikaanse zusters. Daarom is iedere vrouw op de Antillen, die iets bereikt, het beste en meest praktische voorbeeld van emancipatie. Onnodig te zeggen dat die schrijfsters het bizonder moeilijk hadden. Ze werden op hun eiland van verraad beschuldigd, omdat ze in het Nederlands publiceerden. Hun boeken, met een sterke maatschappelijk critische lading, werden aangevallen om hun openhartigheid. Zoiets schrijft een vrouw niet!! Maar op dit moment hebben zij beiden een naam in Nederland opgebouwd. Ze hebben de jeugd bij ons en op hun eigen eilanden een heel ander soort jeugdboek voorgezet dan men gewend was. Een van hen is zelfs al bekroond en vertaald in Finland en de DDR.
Hier komen we op het punt dat voor ieder van ons, gevestigde jeugdboekenauteurs, van belang is: wij moeten in eigen land de critici en leerkrachten mobiliseren om het werk van deze debutanten onder de algemene aandacht te brengen. Ook al zijn de ervaringen, die je daarbij opdoet, soms schokkend. Ik ontdekte bijvoorbeeld, dat men in de Oude Wereld alles wat ánders is, niet moet! En zeker geen zwarte, openhartige, opstandige schrijfsters! Natuurlijk wordt dat niet midden in je gezicht gezegd. Ze proberen je erin te laten lopen met hun argument: ‘Ja maar, snappen onze kinderen die vreemde boeken nu wel? Het is zo anders’. Nog een fraai argument. Een zeer bekend jeugdboekenauteur gaf mij jaren geleden op een internationaal congres de goede raad niet langer voor en over zwarte mensen te schrijven. (Ongeveer 20 van mijn boeken spelen in het Caraibisch Gebied.) Want, zei hij, het zou mijn goede naam schaden en mijn carrière wanneer ik me bezig bleef houden met een inferieur ras, dat nooit wetenschapsmensen had voortgebracht, of grote uitvindingen had gedaan. Iedereen die het hoorde, zweeg. Niemand durfde er openlijk tegenin te gaan. Ze lieten mij in mijn woede alleen. Wanneer ze míj́n boeken over zwarte mensen al niet moeten in andere landen (en die tendens is de laatste jaren sterker geworden), hoe moet het dan met de jeugdboekenauteurs uit de ontwikkelingslanden. Wat doet het er dan nog toe, dat ik zelf een stap terug gedaan heb en besloten heb om niet langer over het Caraibisch Gebied te schrijven, zodat een stuk fnuikende concurrentie voor de jeugdboekenschrijfsters daar wegvalt? Door de vele desillusies moet je dubbel op je hoede blijven. Je moet bij het begeleiden en propageren van de derdewereldauteurs vooral niet proberen hun werk te gaan ‘uitleggen’, of het zogenaamde ‘vreemde’ te gaan aanpassen aan onze wijze van denken, formuleren en accepteren. Ze dienen geaccepteerd te worden zoals ze zijn, en zoals de meeste mensen hen graag zouden zien. Het zijn nog altijd de volwassenen (die over het geld voor het aanschaffen van boeken beschikken), die onze jeugd zogenaamd beschermen tegen dat moeilijke boek van een auteur uit een andere cultuur of een andere ideologie. Een soort bescherming, die naar censuur stinkt.
Onnodig te zeggen dat de kinder- en jeugdboeken van mijn collegae uit de socialistische landen - die ik samen met een vertaalcollectief in Nederland introduceerde - bij veel mensen ook aversie oproept. U mag drie keer raden waarom. Misschien is één keer al genoeg! Nu kan men de jeugdboekenauteurs uit die landen op één punt niet vangen: op hun vakmanschap. Zij hoeven zich tegenover hun eigen, jonge publiek geen zorgen te maken of ze te moeilijk schrijven en de compositie te ingewikkeld is. Kinder- en jeugdboeken horen daar bij het leven als eten en drinken. Daardoor viel het mij op hoe de kinder- en jeugdboekenauteur in wat men het vrije westen noemt, steeds zit te tobben met die moeilijkheidsgraad in zijn eigen boeken. Houdt hij daar geen rekening mee dan krijgt hij het hele onderwijs op zijn nek. In die zogenaamde vrije wereld wordt er stelselmatig bijgesnoeid naar de middelmaat, en daardoor dreigt de hele kinder- en jeugdliteratuur af te zakken qua literair niveau. Maar naast allerlei verontwaardigde berichten over censuur in andere landen, hoor je zelden over de zelfcensuur in het vrije westen, die ook jeugdboekenauteurs op hun eigen werk toepassen. Uitgevers, boekhandels, bibliotheken, vrouwenclubs en onderwijs moet het allemaal naar de zin worden gemaakt. EN altijd weer die dooddoener: onze kinderen moeten het begrijpen. Tot de rechten van het kind behoort ook dat het zelf mag uitmaken wat het wel of niet begrijpt. En als de kinder- en jeugdboekenauteurs niet met een waardig en hoogwaardig tegenaanbod komen, wordt het kind een keus onthouden.
Ik had het geluk dat ik een uitgeverij achter me had staan, die een deel van haar winst omzette in het introduceren van die zogenaamd moeilijke jeugdliteratuur uit ontwikkelingslanden en de socialistische landen. We bleven er kalm onder dat in het begin een enkele boekhandel ze terugstuurden; dat zelfs de progressieve kranten ze niet bespraken. Wat niemand verwacht had: we bleven uit de rode cijfers. Aanstaande docenten en de universiteiten gingen dit soort nieuwe boeken ontdekken. Natuurlijk, men heeft er moeite mee. Maar dat komt voornamelijk omdat men - zeker het jeugdboek - nog altijd naar verouderde maatstaven beoordeelt. Op de jeugdliteratuur kan men niet de critische normen toepassen, die deels ontleend zijn aan die op de kinderliteratuur en die op de belletrie. De jeugdliteratuur moet de kans krijgen zich te ontwikkelen. Wij zullen moeten nagaan wat die de jonge lezers doet. En op grond van die praktische gegevens kan men over jaren misschien eens tot een critische opstelling komen. Maar dan zullen er eerst veel meer van dit soort doorbraakboeken in alle landen moeten komen. En vooral: schrijvers die de moderne themata aankunnen. Naast het coachen van auteurs uit de ontwikkelingslanden; naast het introduceren van auteurs uit de socialistische landen, heb ik de laatste jaren ook zeer jonge Nederlandse auteurs vaktechnisch begeleid. Sommigen waren nog schoolkinderen toen ze begonnen. In die gevallen houdt een begeleiding door de uitgever vaak een groot gevaar in. Met een verkeerd gerichte publiciteit zijn al meer jonge talenten kapot gemaakt. Ik vind hier dan ook duidelijk een taak | |
[pagina 130]
| |
liggen voor de oudere auteurs, die het gemaakt hebben. En dan moeten we maar over onze geheime angst heen dat we op een dag door een jongere generatie overvleugeld zullen worden. In het begin zal hun werk het literaire niveau missen. Maar zij zijn de enigen, die met kennis van zaken en juiste emotionele benadering over hun eigen tijd kunnen schrijven. Dat is het zo onmisbare, sociologische element in de kinder- en jeugdliteratuur.
Vandaar dat ik in het begin zei: Zijn wij niet te oud om die veranderende maatschappij een eerlijke rol in onze boeken te laten spelen? Moeten vooral de topauteurs uit onze sector in de PEN hun naam, kennis en invloed niet aanwenden om een opkomende generatie schrijvers, zowel in eigen land als uit het buitenland, te stimuleren en introduceren? Ik meen dat wij het verplicht zijn aan onze jonge lezers. Want onder de Verklaring van de Rechten van het Kind valt ook, dat het kind recht heeft op te groeien als een volwaardig lid van de maatschappij. Wij blokkeren die kans wanneer we op grond van racistische, godsdienstige of politieke aversies hem een meer genuanceerd beeld van onze maatschappij onthouden in onze kinder- en jeugdboeken; en de auteurs, die dit beeld wel kunnen geven, in de steek laten. Leest u er tot slot het eerste artikel van het PEN-charter maar op na: De PEN verklaart dat literatuur, hoewel deze haar oorsprong in een bepaald land vindt, geen grenzen kent, en ondanks politieke of internationale beroering, algemeen tussen de volkeren onderling dient te worden uitgewisseld.
Wanneer dat niet kan op de officiële manier via uitgevers-contacten, zullen wij als PEN-leden uit de sector kinder- en jeugdliteratuur daar daadwerkelijk iets aan moeten doen. Het kan. Het is bewezen. |
|