Bzzlletin. Jaargang 8
(1979-1980)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 110]
| |
De drie gezichten van Lodewijk van DeysselGa naar voetnoot*
| |
[pagina 111]
| |
Lodewijk van Deyssel op twee- of drieëntachtigjarige leeftijd.
| |
[pagina 112]
| |
- althans te meten aan de verkoopcijfers - was minder groot, maar de waardering voor het boek, dat gerust vergeten genoemd kan worden, was niet gering. Maar er is met de derde Van Deyssel nog iets wonderlijks aan de hand: hij publiceert nog geregeld werk dat nooit eerder in druk verscheen, en dat bij lezers die bijna honderd jaar van zijn eerste optreden verwijderd zijn, sukses heeft. Dat literair zeldzame verschijnsel heeft een dubbele oorzaak: Van Deyssel is een ijsberg gebleken, hij heeft in zijn leven meer geschreven dan er gepubliceerd is. Hij zal misschien de Nederlandse auteur zijn met de grootste literaire nalatenschap. Van Deyssel blijkt zijn hele leven bezig geweest te zijn om een tweede leven op papier gestalte te geven. Hij is niet alleen een van de grootste veelschrijvers, hij is ook een van de veelzijdigste grootschrijvers: hij schreef over bijna alles, omdat bijna alles voor hem in relatie stond tot Lodewijk van Deyssel. Zelden zal een pen zoveel cirkels rond de hanteerder ervan getrokken hebben. De tweede oorzaak is de verzorger van zijn literaire nalatenschap: Harry G.M. Prick, een naam die, in dit stuk over Van Deyssel, eigenlijk pas laat valt. Het is niet overdreven te zeggen, dat veel, zo niet alles van de derde Van Deyssel aan de bemoeienissen van Harry Prick te danken is. Men kan zeggen, dat hij opnieuw begon aan een geschiedenis die ten einde leek: hij begon Van Deyssel te lezen en te waarderen, toen die al èn schoolstof èn legende was geworden. En de Nederlandse literatuur heeft het geweten: een reeks publikaties, van en over Van Deyssel, is de laatste vijfentwintig jaar ontstaan. Dat de herdrukken van de genoemde romans door Prick verzorgd werden, is vanzelfsprekend. Pricks bemoeienissen hebben intussen nieuwe legenden in omloop gebracht. De eksentriek die Van Deyssel tijdens zijn leven was, is na zijn dood in nog indrukwekkender gestalte opgestaan in vele door Prick gepubliceerde brieven, dagboekaantekeningen, hoogst curieuze en altijd zeer nauwkeurig en in uiterst beheerst klassiek Nederlands geschreven beschouwingen. Die beschouwingen betreffen zijn eigen plannen en werkwijzen, maar handelen ook over zijn strijd tegen de vliegen, zijn opvattingen over het snuiten van een neus, het drukken van een hand, maar ook over zijn lektuur, de films die hij zag. De legende, die in dit geval eigenlijk een beetje onderdrukt zou moeten worden, wil zo langzamerhand dat Van Deyssel louter een schrijver van ons humoristisch aandoende curiositeiten is geweest. Pricks jongste bundel, Uit de schrijfcassette van Lodewijk van Deyssel, kan voor de nietvluchtige lezer het tegendeel aantonen. Van Deyssel is, tot op hoge ouderdom, ook bezig geweest het wezenlijke van zeer grote levensvragen te formuleren, en dat daarbij gedachten en termen uit de rooms-katholieke spiritualiteit, waarin hij was opgevoed, een grote rol spelen, dient toch ook vermeld te worden.
De derde Van Deyssel maakt een grondige revisie van de eerste hard nodig. De verhalen in literatuurgeschiedenissen en schoolboeken, en dus in de geesten van veel leerlingen, kloppen in geen enkel opzicht met de lees-werkelijkheid en waardering van nu. Het jaar 1924 is allerminst een eindpunt gebleken. Het lijkt erop, dat Van Deyssel, voorlopig, de eeuwigheid heeft, in elk geval een eeuw: van tachtig tot tachtig. |