Thijm. Voor vrienden ‘Thijm’. Deze Thijm was de grootste aansteller van Nederland. De enige échte neuroticus. De belangrijkste vastlegger van neurosen, psychosen en dwangmatigheden die ons vaderland gekend heeft en waarschijnlijk ooit zal kennen. Thijm heeft strikt genomen geen enkel belangrijk letterkundig werk geschreven, Thijm heeft uitsluitend psychiatrische verhandelingen gemaakt. Psychiatrische vertellingen - hoofdzakelijk bestaande uit ‘cases’. Cases die in hun beeldendheid en verbeeldingskracht gerekend kunnen worden tot de allerbeste uit de psychiatrische wereldliteratuur.
Over wie gaan die cases dan wel? Welnu, die cases gaan over de mens K.J.L. Alberdingk Thijm. Een gezet, scheelogend personage die aan letterkunde deed onder de naam Lodewijk van Deyssel.
Thijm verliefde zich met het tweede binnen-meisje. Het werd zijn vrouw. Thijm's vader was een opgeklommen boekhandelaar die het bracht tot professor. Hoogleraar, dus. Maar wel van een kunstacademie, dat neemt niemand dus serieus. Zijn moeder was bigot, zijn zuster dweepziek en 'n broer manisch-depressief.
Zijn tijdgenoten en vrienden? Ik noem er maar enkele: Van Eeden werd al vroeg gek. Was achtereenvolgens, ik noem weer wat: marxist, anarchist, mysticus, katholiek en dwaas. Kloos was zijn hele leven aan de drank, homoseksueel en getrouwd. Perk was dichter omdat Kloos hem dat maakte na zijn leven. Hein Boeken vermoordde te goeder trouw zijn vrouw. Jacob Israël de Haan was pedofiel, goot zijn vrouw zomaar kokende thee in haar hals en stierf raadselachtig als zionist in Palestina. Verwey was homoseksueel maar trouwde. (Was dus ook gek!) Dèr Mouw was homoseksueel, trouwde en was gek. Maar schreef aardige werken. Aletrino was geleerd en kwam al heel vroeg op voor de bevrijding van de tegennatuurlijke medemens.
Wat krijgen we nou! Het is hoofdzakelijk allemaal tegennatuurlijkheid wat de klok slaat! (Ach, het zijn de tijden, meneer Büch. Het waren die rare kunstenaars, die deden alles wat God verbood juist expres!)
Integendeel! Ze wáren het gewoon. In de verkeerde tijd, helaas. Nu, 1979, zou het wat gemakkelijker zijn. En toen? Toen was het verschrikkelijk moeilijk. Werd je veroordeeld of moest je als je kwaad wilde op morsige zolderkamertjes rotzooien, de stoomtrein naar Parijs nemen of de zaak maar vergeten. Vergeten, dat wil zeggen gek worden, of een ander ideaal zoeken, preken voor arbeiders of voor niemand.
Thijm gedijdde in een omgeving van brekebenen en hinkepoten. In relationeel-menselijk opzicht dan, al zullen ze het zelf niet zó hebben gezien. In zo'n omgeving gaat het er slechts om wie de sterkste (de minst zwakke) is. Dat was Thijm. Tuurlijk: Thijm wilde ‘naar’ jongetjes iets liefs doen. Deed ook aan het geheime kwaad, ging in zijn wilde jaren naar les horizontales. Maar hij bezat het zeldzame talent zijn tragiek niet verder te laten komen dan tot de grondverf. Kloos sloot zijn leven af met drank en het bedriegen van Perk. Van Eeden werd in het openbaar gek. Dèr Mouw zeurde er over dat hij geen meid had. Ter Braak - zelfs die heeft Thijm zijn gehele leven meegemaakt - deed er maar het definitieve stilzwijgen toe.
Heeft Thijm dan niet gezeurd? Nou en of. Maar zijn zeuren zat in tientallen kisten. En die kisten gingen pas open na 1952. Toen had Thijm al mooi de zaak kunnen mystificeren en ontvluchten. Thijm had inmiddels zijn Eckermann gevonden. En die kon aan de gang toen Thijm al lang bij de heilige Petrus aan de hemelpoort zijn zaak had bepleit (ongetwijfeld zit hij voorop in de hemel). Eckermann-Prick was niet zo zeer de juiste bezorger die het nageslacht van Thijm vónd, Thijm was het genie die het nageslacht Prick bezorgde.
Ziezo, die zit.
Maar wat nu?
Jeroen Brouwers schrijft: ik lees eerst de commentaren van Prick en daarna pas Thijm. Dat is fout. Want Prick = Thijm. Waarom? Omdat Thijm Prick heeft uitgezocht. Prick is de enige literaire verwekking van Thijm. Zoals Eckermann Goethe is, Boswell Johnson, Hughes Plath, Medwin Byron, Tieck Novalis etcetera.
Is Prick daarom minder? Integendeel! Ik prefereer de Goethe van Eckermann, de Hölderlin van Waiblinger. Want dat zijn de dichters werkelijk, zoals anderen hen zien.
De bewonderaars. Diezelfde bewonderaars vergissen zich nooit. Ze bedriegen ook nimmer. Ze vergeten wel eens iets opzettelijk, dat wel. Prick vergist zich nooit. Dat doet het voetvolk niet dat voetnoten schrijft. Prick, dat is iets anders, vergeet wel eens iets. Hij vergeet de Thijm die in de kliniek had kunnen zitten: de neuroticus Thijm. Prick is hem niet vergeten omdat hij die ‘gestoorde’ Thijm niet zou willen kennen - integendeel: eindeloos heeft Prick teksten uitgegeven, van voetnoten voorzien en becommentarieerd, die Thijm's ‘gekte’ laten zien - maar Prick heeft die gekte verliteraird. Maar gekte blijft het. En over die gekte gaat het in dit essay.
De gekte van een superieure clown.
Thijm werd en was gek voor de uitvinding van de sociale academie. God zegene dit historisch toeval!
Thijm leed niet veel meer onder zijn tijd dan een willekeurige andere tijdgenoot. Maar die schreven niks of nauwelijks daarover. Thijm heeft zijn intiemste gedrag genoteeerd. Decennia lang. Kromme ruggen, open tering, doodzonde - het was er bij iedereen - maar Thijm noteerde de verrukking over en bovenal de bestrijding van het geheime kwaad. Gooide het niet weg en wenste nadrukkelijk dat Prick het te eniger tijd zou uitgeven.
Hoe anders zou de literatuurgeschiedenis er uit zien als Goethe zijn masturbatie-fantasieën aan het papier had toevertrouwd! Dan had Eissler's speculatieve theorie ons bespaard kunnen blijven! (Hoe zou de werkelijke Pepys zijn geweest?)
Wij beginnen de werkelijke Thijm te kennen. Al is hij (nog) niet helemaal uitgegeven. Prick komt handen en pennen te kort.
Wat is Thijm? Thijm is: de kleintjes van zijn tijdgenoten terneerdrukken en voor zijn gelijken of meerderen niets dan goeds. Dat is taktiek, dat is wijsheid. Maar nou is Thijm dood, en wat nu?
Nu komt de Thijm waaraan Prick dag in dag uit werkt en waarover wij kunnen oordelen, al is het slechts over een derde of vierde van de kisten uit de nalatenschap.
Thijm is een lijder geweest aan wat wij heden zouden noemen ‘het procedurele trauma’. In de psychiatrie heeft men daar wel eens onder willen verstaan de passie tot het detail, het zich voortdurend bezig houden met ogenschijnlijk onbelangrijke dingen. De procedureel-traumaticus houdt zich bezig met het schrijven van enveloppen, het maken van prachtige postpakketjes, het zeuren over een koperen naamplaatje, maar juist niet met de inhoud van een brief, met wat het pakketje moet bevatten, met wat er op een naambordje moet komen te staan. Op zich schuilt daar ook veel schoonheid in. Het uiterlijk opsmukken van een postpakje wordt recent tot