De mild geworden mensGa naar voetnoot*
Mari Andriessen
Niet zonder enige schroom voldoe ik aan het verzoek van de Redactie van de Kroniek van Kunst en Kultuur enige woorden te schrijven ter herdenking van Lodewijk van Deyssel en, omdat ik geen literator ben, bepaal ik mij tot enige persoonlijke herinneringen uit de laatste vijf en twintig jaar, toen ik het voorrecht had hem tamelijk dikwijls te ontmoeten.
Allen spreken van zijn hoffelijkheid, zijn ouderwetse deftige manieren en vooral van zijn schitterende conversatie. Een bezoek aan Thijm (wij spraken hem nimmer aan met ‘meneer van Deyssel’ maar met ‘meneer Thijm’) was altijd een genot. Wij hadden het gevoel in de aanwezigheid van een groot man te zijn, ook al liep het gesprek meestal over de dingen des dagelijksen levens in een luchtige en meestal humoristische toon. Alles wat hij zeide en deed boeide mij, want alles deed hij met een zekere nadruk, al ging het erom een kopje thee in te schenken, en nooit deed hij iets slordig of achteloos want hij wist, als geen ander, dat de kleinste dingen betekenis hebben als mede vormend of mede vernietigend.
In de laatste jaren werd Thijm steeds milder, deze mildheid kwam niet uit verzwakking voort, maar uit een bredere door een, in meer dan zeventig jaar, gevormde levenservaring. Overigens, er is wel eens gesproken over de malicieuze zijde van zijn karakter en ik was er zelf enige malen getuige van dat hij zeer hard optrad zonder dat hiervoor enige aanwijsbare reden bestond. Deze eigenschap kwam voort uit een alleruiterste overgevoeligheid; ik geloof dat hij, wellicht meer dan de man die het ondervond, zeer hieronder leed en ik heb herhaaldelijk tranen in zijn ogen gezien na een dergelijke, pijnlijke scène.
Eens op een namiddag trof ik hem aan, zittende in zijn stoel en ingevouwen in een plaid. Ik merkte wel dat hij, ofschoon zeker niet minder hoffelijk dan anders, zeer somber was en ik zeide dat ik wel eens op een andere keer zou terugkomen, maar hij verzocht mij te blijven. Zo zat ik tegenover hem terwijl de schemering viel, zeer weinig op mijn gemak en niet wagende de stilte te verbreken. Hij zat met neergeslagen ogen, de machtige Caesarenkop een weinig gebogen. Langzamerhand werd ik rustiger en zo bleven wij zwijgend tegenover elkaar zitten - ten slotte in het volslagen duister. Toen ik opstond en afscheid van hem nam vergezelde hij me naar de deur en zei, toen hij mij uitliet: ‘Ik dank U, dit was zeer goed’.
Lodewijk van Deyssel in september 1949, gefotografeerd door Arens Tepe.
Hij hield van kinderen, van jonge mensen, nooit zal ik