Bzzlletin. Jaargang 8
(1979-1980)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |
Dr. K.J.L. Alberdingk ThijmGa naar voetnoot*
| |
[pagina 44]
| |
dering doet leven, zij is de opvoedkundige factor, die alle overige paedagogie achter zich laat. Onze bewondering voor het oeuvre van Lodewijk van Deyssel werd vurig op de terugslag van de zijne, voor wie het gehele leven tot in de geringste verschijnselen belangrijk en vaak bewonderenswaardig is geweest. Wij gingen er met hem in op. Wij hadden nauwelijks behoefte aan ontleding, het was deel geworden van onszelf. Lodewijk van Deyssel omstreeks 1910, gefotografeerd door Wegner & Mottu te Amsterdam.
In het geheim lazen wij zijn romans: De kleine republiek en Een liefde, begrepen er niet alles van, maar kenschetsend voor de geheime zielelade, waarin het opgeborgen bleef, is wel, dat mij op dit moment de laatste zin nog invalt, waarmee Een liefde, navranter, wranger dan welke huwelijksroman ook, sluit: ‘...en zij bolde aan en werd een deftige dame’. Erger kan het al niet! Hoe vele, na een kortstondig liefdegeluk uitgebluste en zwaarlijvig geworden vrouwen van middelbare leeftijd hebben wij sindsdien ontmoet, ter illustratie van die verschrikkelijke zin, gemelijk en zonder belangstelling vegeterend in haar dure kleren en haar deftige behuizing.
Lodewijk van Deyssel heeft zich niet in de ivoren toren opgesloten, hij bewoog zich onder de kameraden zoveel mogelijk als een gewoon mens, alhoewel hem dit niet altijd gelukte. Hij was bereid de hem toegewezen plaats als voorzitter onzer bijeenkomsten in te nemen, bereid belang te stellen in ons werk; wanneer wij met hem spraken - altijd een beetje schuchter van onze kant - gaf hij de illusie met aandacht te luisteren, want ‘aandacht’ was het wezen van zijn wezen, ook wanneer hij weleens afdwaalde en zich dan met zijn hand aan de oorschelp herwon. ‘Ach, juist!’ zei hij dan op zijn onvergelijkelijke wijze, en ieder verliet hem alsnog gevleid en gesterkt. Dat deze hoffelijk welwillende houding toch niet alleen een ‘houding’ was, bewees hij bij feestelijke gelegenheden, met een handdruk of een even zorgvuldig als hartelijk geschreven brief, of met een kleine | |
[pagina 45]
| |
toespraak, waarvoor hij zich terdege had voorbereid, elk woord op de juiste plaats. En misschien is zijn fijngevoeligheid nooit duidelijker gebleken dan uit de artikelen, die hij, onberispelijk nog altijd naar de vorm, in hoge ouderdom nu en dan aan een Weekblad afstond. Toen Willem en Jeanne Kloos iets deden, wat velen even stuitte, nl. de uitgave van hun minnebrieven, was het Van Deyssel, die met een allerliefste hulde aan het voorbeeldig echtelijk geluk van dit dichterpaar de situatie redde. In de diepste gevoelslagen, vond hij, naast een enorme polemische potentie wanneer er iets in de Schone letteren te verdedigen of te bespotten viel, zijn grootste kracht. En lang nadat hij zich min of meer had teruggetrokken, bleef hij de literatuur beheersen. Wij wisten: hij zat daar altijd nog in die Haarlemse kamer, hij las, wat wij schreven, met dezelfde heldere, en niet makke, keurende geest. En wij stelden prijs op zijn stille verstandhouding.
Karel Thijm stond als mens van nature open voor de kleinste vreugden van het leven. Eens, op een zomer, ontmoette ik hem bij wederzijdse vrienden op een buiten in Vlaanderen, waar die avond een feest was gevierd. Het grote huis kon niet alle gasten voor de nacht herbergen, enigen moesten in het dorp bij particulieren worden ondergebracht. De heer en mevrouw Alberdingk Thijm vonden gastvrijheid bij de koster van de kerk. En nooit vergeet ik de verschijning van Lodewijk van Deyssel de volgende morgen aan het gezamenlijk ontbijt in het landhuis. Stralend was hij, met die charmante malicieuse glimlach, waar niemand uit wijs kon worden, op zijn vriendelijk gezicht: ‘Stelt u voor, dames en heren, daar bracht mij vanmorgen de vrouw van de koster een kopje thee op bed. Een kopje, met een verguld oortje, en daarop stond in gothische gouden letters ‘Goedemorgen!’ Nog nooit in zijn leven had hij zich zó hartelijk begroet gevoeld als bij dit glanzend ontwaken, zo liefderijk opgenomen in de gemeenschap. En de gasten, die op de vroege morgen nog maar half begrepen, dat de familie van de koster er vermoedelijk een heel ontbijtservies op nahield, versierd met deze welsprekende groet, werden bij overrompeling in zijn vreugde betrokken, hadden allen een gelukkige dag, waarin de ‘goodwill’ der wereld hoogtij vierde en het welbehagen onder de mensen tastbaar werd. Een gelukkig man, die alles aan zichzelf dankte, en als een kind genieten kon van 's levens overvloed, en geen valse schaamte kende om anderen in zijn kleine voldoeningen te doen delen, tot in het groteske! Welk een onuitputtelijke figuur; we zouden aan het citeren kunnen blijven: Dan wordt er beseft en geschreven op dié manier, dan op géne, maar het werk dat in zijn stijl een zekere graad van voortreffelijkheid heeft bereikt, veroudert niet. Wat dus waardeloos wordt van het werk uit een voorbije school is datgene, dat bij het zeer hoge te vergelijken, eigenlijk van het begin af aan zonder waarde is geweest. Karel Alberdingk Thijm is ter ruste gegaan. Geen ‘Goede morgen’ zal hem meer wekken. Maar er kan nauwelijks droefheid zijn onder zijn leerlingen bij zoveel dankbare herinnering. En onsterfelijk blijft zijn werk, te vergelijken bij het ‘zeer hoge’ te allen tijd. In 1908 werd Van Deyssel van tijd tot tijd geassisteerd door een secretaris. Deze had er zorg voor te dragen dat steeds de post-tafel op volmaakt-gelijke wijze bevoorraad was, terwijl hij ook nog dagelijks de posttafel-klok moest opwinden, het potlood bijslijpen, enz.. Om de ernst van deze werkzaamheden te doen uitkomen, verzocht Van Deyssel een drukker éénmaal zijn notitie af te drukken. Abusievelijk werden er toen honderd afdrukken gemaakt.
|