| |
| |
| |
Je kunt ook fantaseren zonder vleugels
Peter van den Hoven in gesprek met Anke de Vries
Het mag opvallend worden genoemd dat de vier boeken die de Haagse jeugdschrijfster Anke de Vries (geboren in 1936 in Sellingen, Groningen) vanaf 1972 heeft gepubliceerd, allemaal - hetzij door kinderen, hetzij door volwassenen - met een lezersprijs werden bekroond. Zoiets komt niet vaak voor en Anke de Vries schijnt er op een of andere manier patent op te hebben dat haar boeken bij jong en oud in de smaak vallen.
Dat is natuurlijk - zeker in het begin - erg stimulerend voor een auteur, hoewel daar meteen aan toegevoegd moet worden - en Anke de Vries heeft voldoende realiteitsbesef om daar in het begin van het gesprek met alle nuchterheid op te wijzen - dat prijzen en bekroningen lang niet alles zeggen. Het jaarlijkse prijzencircus is tenslotte afhankelijk van een aantal toevalligheidsfaktoren en er verschijnen genoeg boeken van Nederlandse auteurs die de toejuichingen in de nationale piste moeten missen, maar die desondanks voortreffelijke verhalen schrijven.
In 1972 debuteerde Anke de Vries met De Vleugels van Wouter Pannekoek dat het jaar daarna door de Amsterdamse Kinderjury werd bekroond als beste kinderboek. Het geheim van Mories Besjoer, drie jaar later verschenen, kreeg in 1976 de Zilveren Griffel toegekend en werd daarnaast door maar liefst acht kinderjury's uit alle delen van het land uitgekozen voor een plaats op hun favorietenlijst. In 1977 kwam Belledonne kamer 16 uit en kreeg een internationale eervolle vermelding in het Italiaanse Padua: door de jury van jeugdboeken voor de Europaprijs werd het als tweede beste jeugdroman op de ‘liste d'honneur’ geplaatst. Van dit boek verschenen inmiddels vertalingen in Amerika, Zuid-Afrika, Duitsland, Finland en Zweden, terwijl Italië binnenkort zal volgen. En tenslotte werd het vorig jaar gepubliceerde Bij ons in de straat door verschillende kinderjury's in het land bekroond. Een vervolg op dat laatste boek is in september 1979 onder de titel Wedden dat ik durf uitgekomen.
Anke de Vries is, zoals ze zegt, min of meer toevallig begonnen te schrijven; in ieder geval zeker niet met de vooropgezette bedoeling kinderboeken te publiceren. Jaren geleden heeft ze, in verband met het werk van haar man, veel gereisd en in verschillende landen - Pakistan, Griekenland, Frankrijk - gewoond. Ze schreef toen regelmatig ‘rondschrijfbrieven’ aan haar familie in Nederland, waarin ze haar dagelijkse ervaringen vertelde. Ze deed dat op zo'n levendige manier dat haar man haar, eenmaal terug in Nederland, stimuleerde meer te gaan schrijven. Ze ging een schrijverscursus volgen, die indertijd werd begeleid door Godfried Bomans, Harriët Freezer en An Rutgers van der Loeff.
Anke de Vries:
Die cursus creatief schrijven was voor mij een hele uitdaging. Ik keek in die tijd nog geweldig op tegen iedereen die schreef, en geloofde nooit dat ik in staat zou zijn een redelijk verhaal in elkaar te zetten. Ik heb de cursus, die drie jaar duurde, in anderhalf jaar afgemaakt; net op tijd want vlak daarna werd hij stopgezet. Vooral in het begin heb ik met de opdrachten die ik kreeg erg veel moeite
| |
| |
gehad, maar later - toen ik begon te merken dat ik vorderingen maakte - ging het steeds beter en het was plezierig om eraan mee te doen. Je moest heel verschillende schrijfproeven afleggen: een verhaal voor kinderen, een voor volwassenen, een dialoog, een verslag enzovoorts. Die teksten die je instuurde werden zeer zorgvuldig nagekeken en van soms uiterst raak commentaar voorzien. Ik had in die tijd zelfs nog geen idee van wat een alinea was, en schreef alles achter elkaar door. Dat doe ik trouwens nog wel als ik eenmaal goed bezig ben, maar daarna komt het proces van herschrijven, stukken schrappen en bij-schrijven, struktuur in het verhaal aanbrengen.
Van die cursus heb ik vooral twee dingen geleerd: op de eerste plaats, en ik vind dat heel belangrijk, de noodzakelijke zelfdiscipline om zeer regelmatig te schrijven, een soort dwang die je jezelf oplegt om achter je bureau te gaan zitten en te beginnen, ook al lukt het van geen kanten, - en dan vooral dóór te schrijven. Daarnaast heb ik heel wat opgestoken over wat je zou kunnen noemen de ambachtelijkheid van het schrijven, de vervolmaking van de meer technische kwaliteiten die iedere schrijver nodig heeft om zijn of haar gedachten in de juiste vorm op papier te krijgen: stijl, spanningsopbouw, karakterbeschrijving en dergelijke. Overigens is er meer nodig dan wat ik nu zeg: een soort innerlijke dwang om de dingen op te schrijven, en dat kun je geloof ik niet leren, ook niet door middel van zo'n cursus. In ieder geval kreeg ik er wat meer zelfvertrouwen door en toen ben ik, als je dat zo kunt zeggen, voor mezelf begonnen - maar nog helemaal niet met de bedoeling een boek te schrijven. Het werden verhalen die later zijn omgewerkt tot mijn eerste boek: De Vleugels van Wouter Pannekoek.
| |
Werkelijkheid en fantasie
Het debuut van Anke de Vries gaat over een jongen die in een flatbuurt woont, een zekere mate van flatneurose heeft opgelopen, kontaktarm is en de meest vrije tijd met zijn moeder achter de ramen van een driekamerflat doorbrengt: ‘drie nette hokjes op de tiende verdieping’. De dokter, die al spoedig wordt geraadpleegd, geeft hem als medicijn twee rondjes die hij voor het slapengaan op zijn schouders moet plakken en die - als zijn moeder, die als verpleegster werkt, weg is - uitgroeien tot heuse vleugels waarmee hij kan vliegen: zijn liefste wens, ‘want met die vleugels kan ik alles doen wat ik wil’.
Als Wouter het vliegen eenmaal beheerst - en dat gaat zeker in het begin niet zonder een aantal, gelukkig goed aflopende, valpartijen - gebeurt er wat hij dagdromend altijd heeft gewenst: hij wordt iemand waarmee volwassenen rekening te houden hebben. Zo richt hij een suksesvolle tentoonstelling in voor een ook op de flat wonende kunstenaar, houdt zich met inbraken bezig - dat wil zeggen met het oplossen daarvan - helpt gastarbeiders waarvan er een onschuldig verdacht wordt van een juweleninbraak, en wordt tenslotte dé grote, vliegende, attractie in een circus dat hij daarmee van een gewisse financiële ondergang redt. Kortom: Wouter beleeft in zijn fantasie wat hem ontbreekt in zijn dagelijkse gewone leventje. De (on)leefbaarheid van de stad en het ontbreken van rustgevende natuur, uiteindelijk de reden waarom Wouter zo naar vleugels verlangt, komt in een apart verhaal aan de orde als hij zich, samen met een milieubewuste jonge vrouw inzet om de plannen van een eerzuchtige wethouder een grote weg dwars door een prachtig bos - te dwarsbomen. Hetgeen - uiteraard - lukt.
Het boek, dat een tamelijk ‘losse’ struktuur heeft, bezit realistische en fantastische elementen, is soms - vooral in de beschrijving van de optredende volwassenen - niet helemaal vrij van een tegen het cliché aanhangende karakterisering en eindigt niet al te sterk. Hoewel De Vleugels van Wouter Pannekoek uitgaat van een aantal reële problemen, zoals de slechte woonomgeving en eenzaamheid, zoekt het de oplossing in tamelijk fantastische - en hier en daar wat schematische - gebeurtenissen, die weinig meer met de werkelijkheid van doen hebben. Ontleend het boek daaraan aan de ene kant een zekere charme, anderzijds geldt ook wat Miep Diekmann over dit debuut schreef, namelijk dat het ‘de lezers niet zo direct zal aanzetten om werkelijk mee te werken aan de leefbaarheid van de stad. Zij hebben immers geen vleugels zoals Wouter?’.
Anke de Vries:
Dat is wel zo. In dit eerste boek had ik nog ‘vleugels’ nodig om Wouter allerlei dingen te laten meemaken. Dat fantastische element heb ik in mijn volgende boeken helemaal verlaten: de realiteit geeft me genoeg stof om over te schrijven, ik schrijf toch wel het liefst over dingen die echt gebeurd zouden kunnen zijn. De werkelijkheid is zo veelvormig dat ik daarmee volop uit de voeten kan. Het klopt ook wel dat de volwassenen uit Wouter wat schematisch blijven en niet helemaal goed uit de verf komen, ze zijn niet echt van vlees en bloed. Achteraf vind ik het wel een gemis dat er niet meer kinderen een rol in het verhaal spelen, dat had de identifikatiemoge- | |
| |
lijkheden vergroot denk ik, hoewel kinderen ook volop meeleven met de avonturen van de volwassenen.
Voor dit boek is de werkelijkheid - in dit geval de woonsituatie in een flatwijk in Den Haag - aanleiding geweest om te gaan schrijven, al heeft de fantasie er een hoge vlucht in genomen. Dat verhaal bijvoorbeeld over die weg door het bos komt voort uit mijn aktiviteiten in een buurtgroep waar ik destijds deel van uit maakte. De gemeente had het idee opgevat om bomen bij ons in de buurt te kappen en daar hebben we ons tegen verzet.
Wat ik met De Vleugels van Wouter Pannekoek een beetje heb willen aangeven is dat je niet in je eentje moet gaan zitten wegkwijnen, maar dat - als je maar wilt - er genoeg mogelijkheden zijn om uit jezelf te komen en kontakt te maken met allerlei mensen. De vleugels zag ik toen als een soort medicijn daarvoor.
| |
Detective-achtig
De Vleugels van Wouter Pannekoek demonstreert vooral in het verhaal over de onschuldig verdachte gastarbeider Pablo Gomèz een element dat in de twee volgende boeken - Het geheim van Mories Besjoer en Belledonne kamer 16 - sterker naar voren zal komen: namelijk een detective-achtige opbouw van spanning en avontuur, die overigens niet - zoals zo vaak in slechte avonturenverhalen voor kinderen - blijft steken in de voor de hand liggende scheiding der goede en kwade geesten en een eind goed al goed sfeertje, maar op den duur onnadrukkelijk wordt omgebogen naar een meer algemeen-menselijke ontknoping die iedere lezer op zichzelf kan betrekken.
Zoiets vereist raffinement en taalvaardigheid en in haar tweede boek laat Anke de Vries zien dat ze daarvan voldoende in huis heeft. Vleugels heeft ze in Het geheim van Mories Besjoer niet meer nodig maar ze laat de tragische werkelijkheid van de op een Haags hofje levende, Franse glazenwasser Mories (Maurice) in alle aangrijpendheid naar voren komen zonder fantastische tovermiddelen.
Dit boek draait rondom twee thema's - hoewel Anke de Vries meteen duidelijk maakt niet vanuit vooropgezette bedoelingen of thema's te schrijven - die vakkundig door het verhaal gevlochten zijn: de vooroordelen die men tegen alles wat anders is heeft - en in dit geval dan gericht op buitenlanders - en een subtiel pleidooi voor uiterst menselijke achtergronden van waaruit een misdaad kan ontstaan.
Mories Besjoer wordt verdacht van een overval op een ziek meisje, en dat is voor veel mensen uit de buurt reden om de latente vooroordelen hardop uit te spreken. Voor een groepje kinderen, die hem regelmatig bezoeken, levert de arrestatie de nodige verwarring op - hebben de mensen dan toch gelijk? - en vooral Brigit, die in het boek een centrale rol speelt, heeft het er erg moeilijk mee, zeker als zij in het huis van Mories, oude Franse kranten vindt op één waarvan Mories staat afgebeeld tussen twee agenten in. Het enige woord dat ze uit de tekst kan ontcijferen is: dood. Wat heeft er zich in het verleden van de Franse glazenwasser afgespeeld en waarom is hij zo zwijgzaam als ze daar - voorzichtig - naar informeert?
Heen en weer geslingerd tussen achterdocht en ontkenning daarvan weet ze Mories - als hij eenmaal onschuldig verklaard is teruggekeerd - te bewegen zijn geheim bloot te geven. Dan pas durft ze hem ook te zeggen wat ze heeft gedacht en heel sterk wordt op die manier - impliciet - kritiek geleverd op de oppervlakkigheid en in feite onmenselijkheid van vooringenomen standpunten ten opzichte van mensen die je niet kent, die ogenschijnlijk anders zijn en die je pas goed leert kennen als je meer praat, meer weet.
Tegenover de veroordelende samenleving staat de menselijke verbondenheid, niet alleen prachtig weergegeven in de verhouding tussen de kinderen - vooral Brigit - en Mories, maar ook gedemonstreerd in het verhaal dat Mories de kinderen vertelt over de aartslelijke schurk Bruno en de blinde Blanche. Daarin toont Mories dat wat ‘men’ tegen je kan hebben, voor een ander juist de reden kan zijn om hartstochtelijk ‘voor’ te zijn. Het verhaal over de brandstichters Emile en Lisette, dat zo'n grote rol speelt bij het geheim van Mories, is evenals het vorige gesitueerd in Frankrijk, in een streek waar Anke de Vries een tijdlang heeft gewoond. Het juryrapport vermeldt aan het slot waarom Anke de Vries voor dit verhaal zo terecht de Zilveren Griffel kreeg: ‘De opbouw is helder; alle lijnen komen aan het eind duidelijk bij elkaar. De gebeurtenissen volgen elkaar in een kwiek tempo op. Beschrijvingen, akties en dialogen worden neergezet in een vlot leesbare, humoristische stijl.’
Anke de Vries:
De twee verhalen, over Bruno en Blanche en Emile en Lisette, vormen weliswaar een centraal draaipunt in het boek, maar het is niet zo dat het boek rondom deze twee verhalen is ontstaan. Om het maar meteen duidelijk te zeggen: toen ik driekwart van het boek af had wist ik zelf nog niet wat het geheim van Mories Besjoer nou eigenlijk was. Ik werk niet vanuit een vooropgezet plan, een plot
| |
| |
zo je wilt, maar begin - aan de hand van dingen die ik om me heen zie gebeuren - aan een verhaal waarvan ik niet weet hoe het zal eindigen. Tijdens het schrijven kan er dan van alles gebeuren: het een roept het ander op en ik verbaas me soms zelf over het eigen leven dat het boek gaat leiden. Natuurlijk grijp ik wel in, schrap dingen die me niet van toepassing lijken of schrijf gedeelten waarvan ik vind dat ze erbij moeten, maar dat gebeurt toch pas in tweede instantie. En pas bij het uiteindelijke uittypen van de tekst vallen de verschillende gedeelten in elkaar. Dat klinkt wat al te toevallig, want je bent er natuurlijk wel zelf bij, maar toch schrijf ik op die manier.
Het verhaal over Bruno en Blanche is ontstaan omdat ik op een gegeven moment niet verder kon en tijdens een slapeloze nacht gewoon die vertelling verzon; ik vond dat die prima bij Mories paste, maar het leverde nog geen konklusies op voor zijn geheim. Ook het verhaal over Emile en Lisette, het brandstichtersechtpaar, dat zo'n grote rol speelt bij de uiteindelijke ‘ontknoping’, was al geschreven zonder dat ik vermoedde dat daarin wel eens de sleutel zou kunnen liggen. Overigens is dit niet verzonnen: het is echt gebeurd; ik heb de essentie daarvan jaren en jaren geleden via de radio in Frankrijk gehoord en het heeft me zo aangegrepen dat ik het altijd heb onthouden. In het boek heb ik het verbonden met het verhaal over de heuvel met de zeven pijnbomen: een echt bestaand stukje landschap waar ik vroeger vaak kwam. Het verhaal over Emile en Lisette heeft me toen de oplossing voor Mories' geheim geleverd.
Over dit boek heb ik meer dan een jaar gedaan, omdat het naar mijn gevoel toch niet goed zat. Uiteindelijk is het drie keer herschreven en ik was o zo gelukkig dat het af was. Maar ik ben wel blij dat ik het gedaan heb. Het lijkt misschien alsof het boek in één ruk is geschreven, maar niets is minder waar, het is het produkt van stug doorwerken, schrappen, opnieuw beginnen en doorzetten.
Voordat Anke de Vries Belledonne kamer 16 schreef werkte ze een tijdlang aan een boek, dat echter nooit is uitgegeven. Het manuscript ligt nu nog ergens diep in een la, en misschien zal ze het er in de toekomst nog wel eens uithalen omdat het onderwerp haar toch wel boeit. Maar zoals het nu is geschreven - vertelt ze - is het niet goed: de figuren die erin optreden komen niet goed uit de verf en blijven erg schematisch. Dat een boek mislukt kan voor een schrijver een ernstige belemmering zijn om aan iets nieuws te beginnen, maar Anke de Vries heeft zich duidelijk gerevancheerd met wat haar beste boek is geworden: Belledonne kamer 16, een jeugdroman die zich geheel in Frankrijk afspeelt.
De ondertitel - een dagboek uit het verzet - een toevoeging van de uitgever, is ongelukkig gekozen en brengt de lezer in eerste instantie op een dwaalspoor. Hij suggereert iets anders dan in het boek wordt geboden: een door Robert, de zestienjarige hoofdpersoon uit het boek, in de nalatenschap van zijn Franse grootvader gevonden kogel en een zakboekje uit 1944 van een zekere Robert Macy is aanleiding tot een spannende speurtocht die, naarmate het verhaal vordert verleden en heden op een dramatische wijze met elkaar verbindt, - maar de lezer krijgt geen verslag van de dagelijkse werkelijkheid uit de oorlogsperiode. Belledonne kamer 16 is dan ook géén oorlogsboek.
Het zakboekje, waarin Robert een aantal intrigerende zinnen vindt zoals: ‘Vanavond pension Belledonne, Kamer zestien.’, ‘Ik leef, ik leef. Mijn God hoe is het mogelijk.’ en ‘Monsieur M. haat me.’ brengt hem naar het Franse dorpje Nizier op zoek naar zijn naamgenoot. Hij komt terecht in het café van meneer en mevrouw Mons dat vroeger de naam Belledonne droeg. Kamer 16 blijft echter, als hij daarnaar vraagt, voor hem gesloten. Het eerste wat hij ontdekt is dat Robert Macy in 1944 is gestorven.
Vanaf dat moment ontmoet hij, voortgedreven door zijn onverzettelijkheid en drang om méér te weten, in het warme en slaperige dorpje een aantal intrigerende figuren die Robert Macy gekend hebben en langzaam ontwart hij een kluwen van menselijke betrekkingen die hem een rode draad in handen geven waarlangs hij het verleden blootlegt. Robert Macy blijkt een jood te zijn geweest en in 1944 vermoord. Wat heeft Madame Gireauld, die op de dag dat Robert in het vroegere Belledonne aankomt naast Macy begraven wordt, te maken met de schrijver van het zakboekje? Waarom is Oncle Lucien, die in het café van Lucette inwoont, ‘gek’ geworden? Wie is Madame de Béfort en welke rol speelt de vader van Madame Gireauld in het geheel? Wat betekent de naam Eleonore, die hij uit het zakboekje kent en terugvindt op een medaillon om de hals van het meisje Christine? Anke de Vries is er in Belledonne kamer 16 op een prima manier in geslaagd een drama uit het Franse verzet, zonder nadrukkelijke sentimentaliteit of sensatie, te ontrafelen en laat Robert aan het eind van het boek de moordenaar ontmaskeren. De sfeer van het ogenschijnlijk zo rustige dorpje wordt perfect weergegeven en vooral de karakterisering van een aantal figuren - zoals de caféhouder Mons, Lucette en niet te vergeten Madame Gireauld en Madame de Béfort - is knap gedaan. Het verhaal had makkelijk aanleiding kunnen
| |
| |
zijn tot opgeblazen, spannende avonturen en heroïsche onthullingen, maar wie dit in Belledonne kamer 16 zoekt komt bedrogen uit. De doorwerking van het verleden op de wijze waarop mensen tegenover elkaar staan en de verstrengeling van liefde en haat is op een knappe manier gethematiseerd. Ook in dit boek, sterker nog dan in Het geheim van Mories Besjoer vinden we de detective-achtige opbouw van spanning, vanaf het begin tot aan het open eind volgehouden zonder overdreven effectbejag of onnodige uitwijdingen. Een spannend boek dat door de hechte struktuur en de zorgvuldig opgebouwde verhaaldynamiek leest als een trein.
Anke de Vries:
Het idee voor dit boek kreeg ik door mijn zoon, die een oud manuscript - een anoniem reisverslag - vond in het huis van mijn schoonvader, die een tijd geleden is overleden. Het feit dat je na zoveel jaar iets leest wat voor iemand veel betekent moet hebben, intrigeerde me enorm en ik verbond dat met de sfeer van een oud landhuis in een Frans dorpje waar ik vroeger vaak kwam. Het begin van het boek is zo ontstaan, maar toen ik begon te schrijven, wist ik nog helemaal niet wat er allemaal zou gaan gebeuren en welke dingen Robert zou ontdekken. Het verhaal, de lijnen naar het verleden, de relaties tussen de verschillende mensen, het einde, dat alles is tijdens het schrijven ontstaan. Op die manier werken, zonder dat je van tevoren weet waar je uit zult komen, boeit me en dat maakt ook voor een groot gedeelte het plezier uit dat ik bij het schrijven ervaar. Je bent er constant mee bezig, zoekt naar nieuwe wegen, oplossingen, verbindingen, en het is heerlijk om dan te ontdekken dat het in elkaar past. Als ik er nu aan terugdenk is het eigenlijk wonderlijk hoe dat boek is ontstaan. Tijdens een warme zomer - en dat kun je in het verhaal merken - heb ik achter elkaar schriften vol geschreven en later bewerkt om alle lijnen zo nauwgezet mogelijk bij elkaar te laten komen.
Ik ben gefascineerd - en daar ligt denk ik de oorsprong van Belledonne kamer 16 - door het feit dat mensen soms op totaal onverwachte momenten in hun leven geconfronteerd kunnen worden met gebeurtenissen uit het verleden die van grote invloed blijken te zijn geweest. En ook al wil je dat niet, stop je het weg of verdring je het, toch blijkt vaak dat een periode uit je geschiedenis heel aktueel kan zijn. Sommige mensen hebben hun verleden op een goede manier verwerkt, er iets mee gedaan, maar het komt ook voor dat je er onbewust mee rond blijft lopen tot het opeens naar boven komt. Zo'n confrontatie kan hard zijn en een stevige verwarring scheppen, maar is wel noodzakelijk. Dat heb ik aan willen geven tegen het eind van het boek, als Robert de dader van de moord op zijn naamgenoot vindt. Dan blijkt ook dat theorie en praktijk haaks op elkaar kunnen staan: het leven zit ingewikkelder in elkaar dan je denkt.
Met Belledonne kamer 16, mijn beste boek vind ik zelf, heb ik de vakkundigheid van het schrijven onder de knie gekregen. Ik heb erop gezwoegd, ook al lees je dat er misschien niet aan af, om de karakters en de verhaalkern zo goed mogelijk uit te werken, in een constant proces van overdenking, herschrijving en bewerking. Op aandringen van mijn uitgever heb ik nog geprobeerd om er een hoofdstuk aan vast te schrijven waardoor het boek misschien meer als een roman voor jongeren herkend zou worden, maar uiteindelijk heb ik daarvan afgezien: het open eind kwam telkens terug, voor mij was het boek af en elke toevoeging zou onjuist zijn geweest. Het is nu een boek geworden voor jongeren en volwassenen. De bedoeling is dat de KRO er volgend jaar een hoorspel van maakt.
| |
Fantaseren zonder vleugels
In de twee laatste boeken van Anke de Vries komt een heel ander aspect van haar schrijverschap naar voren. Bij ons in de straat en het vervolg daarop Wedden dat ik durf! zijn twee vertellingen voor jonge kinderen en gaan uit van dagelijkse voorvallen die niet spectaculair maar wel indringend zijn. Hoofdpersoon uit deze uit korte hoofdstukken bestaande boeken is Florien die met haar moeder verhuist naar een bovenhuis in een - volgens Florien - ‘rotstraat’ waar ze niemand kent. Maar Herman, moeders vriend, brengt haar al snel in contact met Kees, die best bereid is mee te helpen met inruimen. Ze ervaart hoe anders het is bij Kees, wiens moeder van orde en netheid houdt, en er niet op gesteld is dat Tips de hond mee naar binnen gaat. Bij tante Geertje daarentegen, de Vlaams sprekende moeder van een tamelijk groot gezin, is het heel anders: ongedwongen, gezellig en Florien voelt er zich onmiddellijk thuis. Bovendien is er nog een baby op komst en de geboorte daarvan levert de nodige consternatie op.
Florien maakt een hoop dingen mee, die elk kind zal kunnen herkennen: ruzie thuis, maar ook de - in dit geval althans - creatieve manier waarop die wordt opgelost, zwemmen in een eigengemaakt overdekt zwembad, moeten bidden zonder dat je antwoord terugkrijgt en natuurlijk de baby van tante
| |
| |
Geertje. Florien is nogal eens alleen omdat haar moeder werkt in een poppenwinkel - hetgeen Kees' moeder ‘zielig’ vindt - maar in het straatje wonen zoveel kinderen en volwassenen bij wie ze zich thuisvoelt dat ze elke dag van haar vakantie weer nieuwe dingen beleeft.
In het vervolg - Wedden dat ik durf! - komt Pieter thuis van een vakantie uit België en met hem sluit Florien, na een wat aarzelend begin, vriendschap, ook al is hij heel anders dan Kees. Ze ontdekken een ‘heks’ in de buurt, een oude vrouw die alleen woont en volgens Pieter niet bepaald vriendelijk ten opzichte van kinderen. Na een ‘wedden-dat-ik-durf’ van Florien stappen ze er naar binnen en vinden een vereenzaamde oma die nota bene vandaag jarig is. En die wordt gevierd, want oud zijn en niemand hebben die zich een beetje om je bekommerd is voor iedereen onaanvaardbaar.
Het boek besluit met een feestelijk uitstapje van de hele familie ‘Reutemeteut’ naar zee, en demonstreert nog eens het solidaire buurtleven van een voor Florien dierbaar geworden straatje. Het is juist die saamhorigheid, dat gevoel van verbondenheid dat Anke de Vries soms zo treffend naar voren laat komen.
Beide boeken zijn in een taalkundig aangepaste stijl geschreven: korte zinnen, afgeronde hoofdstukken, humoristische dialogen. De leef- en belevingswereld van vooral de kinderen, hun dagelijkse ervaringen, gesprekken, gedachten, dromen en angsten, is er levendig en gedetailleerd in verbeeld en levert volop herkenningsmomenten. Voor jonge kinderen zijn het boeken om lekker een tijdje in te wonen en mee te leven met de geschiedenis van Florien, Pieter en Kees.
Anke de Vries:
Na Belledonne kamer 16 wilde ik iets heel anders, en ik liep al een tijdje rond met het idee voor jonge kinderen iets te schrijven. Geen ingewikkeld verhaal, maar heel konkrete ervaringen, gebaseerd op de gewone werkelijkheid, die toch ook op sommige momenten zo heel ongewoon kan zijn, en waarin elk kind zich zou kunnen herkennen. Simpele dingen eigenlijk, maar die toch iets spannends hebben.
Zo af en toe kom ik op scholen om voor te lezen en met kinderen te praten over mijn boeken, dan merk ik dat ze erg meeleven met de avonturen van Florien. Opvallend is dat ze dingen humoristisch vinden, die ik helemaal niet als zodanig bedoeld heb; omgekeerd blijven ze stoïcijns bij passages waar ik bij het schrijven een hoop plezier aan heb beleefd. Elke keer verrast me dat weer: kinderen kunnen zo heel anders reageren dan je verwacht. Maar dat is maar goed ook: zo blijft elk boek weer een verrassing.
Veel hoofdstukken zijn geschreven naar aanleiding van fragmenten uit de werkelijkheid om me heen, stukken dialoog die ik opvang bijvoorbeeld, situaties die ik me herinner uit toen ik nog in de binnenstad van Den Haag woonde. Het zijn voor mij aanzetten om verder over te denken, spanning te ontwikkelen en levensechte situaties te verbeelden. Het moet vooral ook met mezelf te maken hebben, ik moet me helemaal in kunnen leven, dan pas weet ik dat het goed is. Met de boeken na mijn debuut heb ik toch wel gemerkt dat ik het liefste schrijf over dingen die echt gebeurd kunnen zijn. Ik heb de grootst mogelijke bewondering voor mensen die bijvoorbeeld historische jeugdromans schrijven en daarin een heel tijdperk tot leven kunnen roepen, maar ik kan zoiets niet, ik houd me liever bij de werkelijkheid van nu, die ik wil beschrijven zonder gepreek of bemoeizucht. En daarbij komt een heleboel fantasie te pas. Kijk, in mijn eerste boek had ik nog vleugels nodig maar vooral doordat ik het schrijven als vakkundige bezigheid meer heb leren beheersen, weet ik dat je ook kunt fantaseren zonder vleugels. En dat vind ik wèl zo interessant.
| |
Boeken van Anke de Vries:
- | De Vleugels van Wouter Pannekoek, Lemniscaat 1972. |
- | Het geheim van Mories Besjoer, Lemniscaat 1975, Zilveren Griffel 1976. |
- | Belledonne kamer 16, Lemniscaat 1977, tweede op de lijst van beste Europese kinderboeken in Padua 1978. |
- | Bij ons in de straat, Lemniscaat 1978. |
- | Wedden dat ik durf!, Leminscaat 1979. |
| |
Over Anke de Vries:
- | Interview met Anke de Vries, Arno Wamsteeker; Luisterwijzer, KRO-schoolradio-uitgave, november 1977. |
- | Nederland geen luiletterland, kinderen interviewen Anke de Vries, Gerrit Luidinga; School, 2 juni 1979. |
- | In mijn boeken zoek ik altijd een bepaalde gezelligheid, interview met Anke de Vries, Lily van der Velde; Lezerskrant, juni 1979. |
|
|