Bzzlletin. Jaargang 8
(1979-1980)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |
De geheimzinnige vrouw
| |
[pagina 44]
| |
Hij ging de livrei van den protector dragen, een zekeren Brown, hij werkte vier uur daags in het staatsmagazijn zooals iedere andere Brit en met de penningen die hij daarvoor ontving kocht hij voorgeschreven waren, toestellen en speelgoederen die hij niet nodig had. Dit fragment deed mij sterk denken aan de achtergrondsfeer van George Orwell's 1984. Hier wordt een Europa beschreven zoals het er na een niet nader aangeduide oorlog uit zal zien, een vaag beeld, maar het kan voor de schrijver alleen in de toekomst liggen. Ik wil me niet in allerlei beschouwingen begeven of Van Schendel hier een visioen beschrijft van Europa tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. In het gehele werk van Van Schendel wordt echter nergens - laat ik er slechts op wijzen - zo konkreet de plaats van oorlog en verwoesting aangegeven. Bovendien is dit het enige verhaal mij bekend, waarin de schrijver niet verwijst naar een vaag verleden, maar naar een vage toekomst met een aanduiding van plaats. De meeste verhalen, op enkele humoristiese na, zoals b.v. Het plagiaat van Gent spelen zich af in een onbepaald, vage wereld, meestal wel in Nederland, maar plaats en tijd worden zelden nauwkeurig aangeduid. Juist deze halfvage achtergrond verhoogt vaak het spookachtige van de verhalen. Het tweede gedeelte, duidelijk door middel van een streep in het manuscript van het voorafgaande gescheiden, vormt het eigenlijke verhaal. De dreiging en somberheid van het eerste gedeelte wordt hier niet voortgezet. Wat de sfeer van dit deel betreft hoort het bij de verhalen uit Nachtgedaanten.Ga naar eind1) Het grote verschil is dat dit gedeelte in vergelijking met de andere verhalen in de uitwerking minder geslaagd is. Uiteindelijk tracht de laatste zin de twee stukken weer aan elkander te koppelen, of dit gelukt is, laat ik aan de lezers over. De schrijver van het verhaal heeft echter gemeend het niet te moeten publiceren. Aan de hand van deze tekst wil ik nog enkele opmerkingen maken die meer in het algemeen het werk van Arthur van Schendel betreffen. De eerste opmerking over de betekenis van kleuren in het werk van Van Schendel. In dit verhaal wordt als een der oorzaken omtrent de verwarring rond de geheimzinnige vrouw het verschil in kleuren genoemd: Sommigen zeiden dat zij blond, sommigen dat zij zwart was; er werden ook andere kleuren van het haar genoemd, parelgrijs, turkooisblauw, granaatrood, (...) zelfs onwaarschijnlijke kleuren en niet alleen van het haar. Enkele jaren geleden heeft Maarten 't Hart het werk van Van Schendel herleid tot een ‘spel’ tussen twee kleuren: rood en wit. Afhankelijk van de sfeer in het boek zouden deze twee kleuren gebruikt worden, de konflikten binnen de boeken spiegelden zich aan het gebruik van deze twee kleuren. Beter doet Kees Verheul in het al eerder genoemde artikel, waar hij wijst op de betekenis van allerlei kleuren onder andere in de wisseling van sfeer. Tussen de papieren van de schrijver vond ik op een los blaadje de volgende notitie: verwijten van de grijze; angst voor het bestaan wit, aarzeling roze, begeerte rood, verachting van noodlot geel, verachting van zelf grijze. In het eerste verhaal uit Herinneringen van een domme jongen komt het volgende voor: ... hij beschreef Socrates, in een rode toga, en hij gaf er de verklaring bij dat de toga die kleur had omdat het diepste van alle wijsheid altijd rood was.Ga naar eind2) De konklusie lijkt gerechtvaardigd dat kleuren in het werk van Van Schendel een belangrijke plaats innemen, maar het gaat te ver om aan een kleur binnen het gehele werk slechts een betekenis te hechten.
Een tweede opmerking. In het verhaal wordt door de schrijver lang stil gestaan bij de naam van de geheimzinnige vrouw: ... de achternaam verbasterde men omdat men er een gelijkenis met andere in zocht. Lange lijsten met namen zijn tussen de papieren van de schrijver gevonden, sommige gebruikt in de boeken, andere, de meeste, niet. Bekend is dat Van Schendel namen die hij zag op deurplaatjes vaak opschreef omdat hij ze misschien ergens kon gebruiken. Opmerkelijk is in dit verband dat dit ook gedaan wordt door de hoofdpersoon uit De Mensenhater. In het verhaal komt de naam Louw Ignaals voor. De manuscripten van de schrijver kenmerken zich mede doordat slechts zelden verbeteringen aangebracht zijn. Maar juist op deze plaats zijn achtereenvolgens de namen Dicerik Bosche; Carlos; Hendrick weggestreept. De naam Ignaals was eerst als Ignaalst geschreven, met de voornaam Louw later - erachter - aan toegevoegd. Men kan slechts gissen waarom deze naam voldeed en niet de andere. Overigens zij er op gewezen dat vaak de namen bij Van Schendel een direkte en zeer duidelijke betekenis hebben. Laatste opmerking. Het verhaal De geheimzinnige vrouw begint met de woorden ‘Er was eens...’, het traditionele begin van een sprookje. Als men de kleine bloknootjes bekijkt waarin de verhalen geschreven staan, dan valt op dat ze alle als titel hebben Domme Jongen met daarachter een nummering in romeinse cijfers. Oorspronkelijk werden deze verhalen kennelijk door de schrijver gezien als alle bij elkaar horende. Veel verhalen beginnen in het handschrift met de woorden ‘er was eens’, alleen in de bundel Herinneringen van een Domme Jongen werden ze ook zo afgedrukt. De verhalen die in andere bundels werden opgenomen, kregen een veranderde eerste zin. Het is dan ook niet zo gek om deze verhalen als sprookjes te zien. Bovenstaand zijn enkele aspecten belicht van de verhalen van Arthur van Schendel. Te hopen is dat meer en meer mensen de verhalen zelf ter hand zullen nemen. Geen schrijver heeft in Nederland zo'n rijke schakering aan verhalen nagelaten als Arthur van Schendel, niet alleen de spookachtige, vaak melancholieke verhalen, maar ook humoristiese. De ernst is meestal subtiel terwijl de humor nou niet bepaald tot schaterlachen aanleiding geeft, bovendien lopen beide vaak dooreen. Aan de lezer om dit en andere zaken zelf in deze verhalen te ontdekken. Bij de uitgave van het Verzameld Werk van Arthur van Schendel is door de redaktie voor de nieuwe spelling gekozen. Alleen bij de onuitgegeven geschriften, die in deel VIII zijn opgenomen, heeft de redaktie gemeend de oorspronkelijke spelling te moeten handhaven. Vandaar dat nu ook De geheimzinnige vrouw in door Van Schendel gebruikte spelling is afgedrukt. | |
[pagina 45]
| |
Arthur van Schendel.
| |
[pagina 46]
| |
De geheimzinnige vrouw door Arthur van SchendelEr was eens een geheimzinnige vrouw van wie men ondanks alle gissingen nooit het ware te weten kwam. Hoeveel hoofden en harten heeft zij beziggehouden, hoeveel nieuwsgierigheid, hopeloosheid, twijfel en afschuw heeft haar verschijning in der tijd verwekt. Er zijn zoveel geruchten omtrent haar verspreid geweest, dat haar geschiedenis eigenlijk een raadsel is gebleven en het voornaamste ervan geraden moet worden. Levend in dat tijdperk moest zulk een vrouw wel een bovennatuurlijk wezen geacht worden. De bliksems van de oorlog schoten nog hier en daar door den hemel, maar in de landen die door uitputting in vrede verzonken lagen en waar het oudste deel van een beschaving in schemer verviel, woonden de volkeren vervreemd van elkander, vervreemd van den strijd daarbuiten. Voor zover men van geluk kan spreken hadden zij nog iets daarvoor, immers al rustte de machteloosheid zwaar met gebrek, melancholie en wanhoop, van de verschrikkingen, van haat en angst waren zij tenminste verlost. In de versufte samenlevingen van wat eenmaal groote steden waren geweest moest een ongewoon mensch wel de aandacht trekken. Het is niet gemakkelijk van haar te vertellen, want ook voor de scherpzinnigste nasporingen van later tijd is zij onopgelost gebleven. Zij heette dertig jaar te zijn toen men voor het eerst en toen men voor het laatst van haar sprak. Sommigen zeiden dat zij blond, sommigen dat zij zwart was; er werden ook andere kleuren van het haar genoemd, parelgrijs, turkooisblauw, granaatrood, waaruit tenminste blijkt dat er nog overblijfselen van fantasie bestonden; men ziet op portretten, door kunstenaars van haar gemaakt, die gaarne de natuur verfraaiden, zelfs onwaarschijnlijke kleuren en niet alleen van het haar. Het aantal namen waaronder zij bekend was is niet vast te stellen, en dit is zonderling omdat zij in de hotels waar zij verblijf hield altijd denzelfden naam opgaf, La Mohire M., zonder nationaliteit. Uit die naam giste men alle voornamen van Ma tot MYZYZ en de achternaam verbasterde men omdat men er een gelijkenis met andere in zocht, een betekenis, een schuilnaam, een rebus. Daar zij vaak in Engeland vertoefde was haar voornaam als Moll het meest bekend. Een opvallend bewijs van de waardeloosheid van getuigenissen vindt men in de verscheidenheid der beschrijvingen welke er van haar gestalte gegeven werden. De buitensporige niet tellende kan men ze tot drie ongeveer gelijkluidende herleiden. In Engeland zag men haar vijf voet hoog, nogal tenger, met bijzonder kleine voeten, bevallig. In Frankrijk noemde men haar weliswaar lang en kloek gebouwd, maar nochtans bekoorlijk. In Amsterdam heette zij kort, gezet, mooi en in Brussel werd zij aangeduid als een schoon persoon, welgemaakt in de borst, aangenaam om te beschouwen. Hoewel dus de beschrijvingen te veel van elkaar verschillen om een beeld van haar te vormen, komen zij toch hierin overeen dat men haar gestalte algemeen aantrekkelijk vond. Het is niet nodig alles wat er over haar geschreven is te vermelden, trouwens het relaas der ontmoetingen die vele personen met haar hadden zou toch deelen vullen. Men heeft haar wel gehouden voor een wezen dat in den tijd dat men daaraan geloofde, een wrekenden engel werd genoemd, want er werd opgemerkt dat zij ongeluk bracht aan personen met eigenaardigheden waaraan men den ondergang der maatschappij toeschreef; en dat werd als straf beschouwd. De machthebber van Parijs die des nachts de ratten trotseerde om in de ruïnen der banken en winkels de laatste stukjes goud te zoeken, de enige man die nog rijkdom bezat, verstijfde nadat hij van Madame Lamoïre een tasch vol goud ten geschenke had aangenomen. Hij leefde nog eenige jaren, maar hard als een stuk metaal. Tenslotte kon de deur van zijn kamer niet meer open wegens het glinsterende goudstof dat al kniehoog lag. Het bleek dat ook anderen een dergelijke ondervinding met haar hadden hoewel zij er het ware niet van wilden vertellen. En dat er niet eens geestigheden over gezegd werden toont genoeg in welken staat van versuffing de Parijzenaars toen leefden. In Londen was het de laatste peer die nadat hij zestig jaar lang geheel alleen staande voor het verwoeste hek in den steenhoop van het Parlement de beginselen van het liberalisme verdedigd had, herstel van het koningschap, herstel van het rijk, herstel van persoonlijke vrijheid voor iederen Brit, enzoovoorts, plotseling na een gesprek met de betooverende Mrs. Moll Lamory, gelijk hij haar noemde, al die beginselen afzwoer. Hij ging de livrei van den protector dragen, een zekeren Brown, hij werkte vier uur daags in het staatsmagazijn zooals iedere andere Brit en met de penningen die hij daarvoor ontving kocht hij voorgeschreven waren, toestellen en speelgoederen die hij niet noodig had. Men kan hierover lezen in de gedenkschriften van Lady Whigmy, zijn huisvrouw die van hem scheidde omdat zij hem verdacht. Ook in dit geval stond weldra in de krant van ettelijke Londenaars die een dame ontmoet hadden met een naam gelijkend op Lamohire en plotseling gewillige slaven waren geworden, maar natuurlijk kan de krant geen bijzonderheden geven. Men mag echter aannemen dat bij de verschijning van | |
[pagina 47]
| |
deze vrouw in Londen de laatste idealen van een periode verdwenen. Duidelijker berichten heeft men uit de Nederlanden, waar de oude levenswijze het langst stand hield.Ga naar eind3) Een jongeman, Louw Ignaals genaamd, uit een oud geslacht, had gestudeerd, toen als vaandrig bij de politie gediend en zich daarna aan liefhebberijen gewijd. Vermoedelijk had hij dus eenige algemeene kennis, eenige ervaring van verdachte mensen en eenige onbepaalde neigingen. Hij woonde in Den Haag en was voor den derden keer verloofd, meenend dat het ditmaal ernst was. Op een middag zat hij in de Boschjes op een bank zich te vervelenGa naar eind4) toen er op het uiterste einde een dame kwam zitten, met den rug naar hem gekeerd. Hij staarde naar een krul aan haar hals die hem aantrok. Zij wendde het hoofd en haar oogen drongen zich in de zijne. Een gedachte: dit is de ware liefde, even lachte hij haar wezenloos toe. Er volgde een kort gesprek, ongeveer als volgt. Wat is de liefde? vroeg zij. Ik weet het wel, antwoordde hij, maar zeggen kan ik het niet. Het is een zalig gevoel. Heb je het dikwijls? Ja mevrouw, ik heb het altijd. Eigenlijk houd ik van alle meisjes, maar dat is nog het ware niet. Het ware ken ik nu pas. Dan is dat het eind, zeide zij zangerig, want na het ware volgt niets. Toen keek hij haar aan en hij zag dat zij geleek op de portretten van M. Lamohire die in de kranten van Parijs en Londen hadden gestaan. Ja, zeide zij opstaande, ik ben het. Hij bemerkte niet eens dat zij zijn gedachte had gezien. Wel, mevrouw, vroeg hij eveneens opstaande, mag ik u naar uw hotel begeleiden? Er zijn satyrs in de Boschjes en iemand als u mag wel oppassen. Zij legde haar hand op zijn arm, hij voelde een schroeiende hitte door de mouw en dit verbaasde hem omdat hij gelezen had dat zij een gevoel van koude gaf, maar hij schreef de tegengestelde gewaarwording aan de liefde toe. Zij gingen zonder spreken naast elkaar, voor de deur van het hotel zeide zij: Nu je het ware gevonden hebt zul je toch wel zo behoorlijk zijn het aan je verloofde te zeggen. Nadat zij binnen was gegaan bleef hij voor de deur in verwachting, hoop en twijfel maar toen zij na middernacht nog niet buiten was gekomen keerde hij naar huis, gelegen in een van die breede lanen waar men zelden overdag geluid hoort, laat staan in donker en schreef aan zijn verloofde dat hij de ware liefde pas ontdekt had. Het was het uur van de diepsten slaap voor alle menschen in die huizen toen hij den brief naar de bus bracht. Om den hoek zag hij twee gestalten arm aan arm, hij werd koud van schrik. De eene was zijn verloofde, de andere mevrouw Mohire. Hij volgde ze op de teenen, hun stemmen hoorde hij, maar zij spraken een taal die hij niet kende. Hij popelde van ergernis en hij wist niet wat hij er van denken moest. Onverwachts zag hij ze het hek van een voortuintje in gaan, toen waren zij verdwenen er was niets waaraan hij kon zien welk huis zij waren binnengetreden. Met de morgenpost ontving hij een brief van zijn verloofde, hem mededelend dat zij geen minnaar meer had. Louw Ignaals werd nieuwsgierig. Hij vroeg inlichtingen van den majoor der politie, die hem een lange lijst gaf van personen met wie de zich noemende Lamohire was waargenomen. Sommigen lagen in een gasthuis met een tot nog toe onbekende kwaal, enkelen hadden zelfmoord gepoogd en minstens vier waren spoorloos verdwenen. De majoor achtte het een zonderling verschijnsel dat mogelijk met de liefde in verband stond en waarschuwde Ignaals voor den omgang met die vrouw. Het is geen vrouw, zeide hij bij ingeving, het is een engel der wrake. Had ik maar werkelijk liefgehad, welke van mijn drie verloofden ook, dan had ik mijn hart gaaf behouden. Nu pijnigt het mij van den haat, tegen die Lamohire, tegen alle vrouwen, tegen mijzelf. Maar ik zal haar vermoorden. En in razernij verliet hij den majoor, die hem hoofdschuddend nakeek. Op straat overhandigde een jongen hem een kaartje, hij las: Geliefde kom dadelijk M.L.M. Hij liep hard naar het hotel en daar zeide de portier hem dat hij al sedert gisteren verwacht werd op kamer nummer zoveel. Hij klopte, hij trad binnen. Een koude tocht sloeg hem tegen en hij keek om, want het was hem of er iemand met een spotlach hem voorbij ging door de open deur. Op de tafel lag een groot portret waaronder geschreven stond: Dit is voor de innig geliefden Louw Ignaals van haar die al meer dan duizend maal vermoord is. Er werd nog van vele andere ontmoetingen met haar verteld, maar het ware wist men niet. Er waren er die zooals Ignaals geloofden dat na de verschijning van die vrouw de liefde voor goed verdwenen was. Zeker was het een holle tijd, een toneel zonder toeschouwers. |
|