Bzzlletin. Jaargang 7
(1978-1979)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |
Literatuur uit Latijns Amerika(8)
| |
[pagina 88]
| |
laatste land heeft ook de militaire bewaking van de kunstwerken op zich genomen, en in Argentinië (een overvleugelde concurrent) is al gesproken van ‘een geruisloze annexatie van Paraguay door Brazilië’. De historie van het land is niet alleen rijk geweest aan oorlogen, ook aan dictatoren en tirannen. In 1954 is de toenmalige opperbevelhebber Alfredo Stroessner, van Beierse herkomst, in naam van de conservatieve Coloradopartij staatshoofd geworden, en hij was dit in het begin van 1979 nog altijd. Zijn ‘partij’ werd een persoonlijke onderneming, waarvan allen lid moesten zijn die in dienst stonden van de overheid. Natuurlijk werden de kwasi-verkiezingen aldus gemakkelijk gewonnen, des te meer door de manipulatie van de (grotendeels analfabete) massa's. Sinds 1958 is Stroessner elke vijf jaar herkozen. Hij stelde er wel prijs op dat er een geprefabriceerde oppositie zou zijn van dusgenaamde liberalen, die een aantal zetels mochten verwerven (hoogstens een derde) van het parlement, en enigermate deel hadden aan de voordelen van de politiek. Soms opponeerden ze, wat de schijn wekte van het bestaan van een parlementaire democratie. Alle werkelijke macht bleef echter geconcentreerd in handen van Stroessner, president en opperbevelhebber, eerste minister die alle andere ministers benoemt, plus de rechters van het hoogste hof, die een vetorecht kan toepassen ten aanzien van wetten die door het parlement worden aangenomen en kan regeren met de staat van beleg. Zelfs in Zuid-Amerika was het een ongewone prestatie, zij het met geweld van wapenen, voor de zesde opeenvolgende keer staatshoofd te worden. ANTON CONSTANDSE Paraguay is een van de Latijnsamerikaanse landen waarover bij ons het minst bekend is. Er zijn een aantal historische oorzaken verantwoordelijk voor het feit dat Paraguay een ‘eiland omgeven door land’ is, zoals de schrijver Roa Bastos het eens uitdrukte. Even onbekend als het land zelf is de literatuur. Lange tijd is er alle reden voor geweest dat de literaire gebeurtenissen in Paraguay niet naar buiten doordrongen. Evenals op veel andere gebieden was de ontwikkeling van de literatuur nogal traag. Het land kan nauwelijks bogen op wat we zouden kunnen noemen: een literaire traditie. Tot aan deze eeuw heeft er in feite geen Paraguayaanse literatuur als zodanig bestaan. Van voor de Spaanse verovering is weinig overgeleverd, althans niet op schrift. De oorspronkelijke bewoners van Paraguay, de Guaraní-indianen, hadden uiteraard wel een traditie van mythologische verhalen, maar die leefde uitsluitend mondeling voort. Daarin kwam ook in de koloniale tijd vrijwel geen verandering: uit die periode stamt alleen wat lyrische poëzie. De eerste honderd jaar van de onafhankelijkheid bleef het land in literair opzicht een woestijn, waar slechts hier en daar een schamel struikje uit de grond stak. Pas rond de eeuwwisseling kwam er iets op gang, dat evenwel voor een groot deel aan één man kan worden toegeschreven, een buitenlander nog wel: de Spanjaard Rafael Barret. Sindsdien veranderde er wel wat, maar tot op de dag van vandaag kan men niet zeggen dat er in Paraguay van een overvloedige literaire produktie sprake is. In weerwil van wat sommige optimisten willen doen geloven valt er weinig te ontdekken van wat literatuurhistorici graag ‘stromingen’ of ‘scholen’ noemen. Wel is er een (groeiend) aantal schrijvers dat in binnen- en buitenland een reputatie wist op te bouwen, en van wie enkelen zeker hebben bijgedragen aan de grote bloei van de Latijnsamerikaanse literatuur. Het is echter een weinig coherent geheel, het gaat meer om geïsoleerde auteurs en werken. Thematisch is er wel een grote verbondenheid te bespeuren in de stroom boeken die uit deze hoek komt, maar de kwaliteit is wisselvallig. Enkele zeer evidente zaken drukten hun stempel op de wijze waarop de cultuur en met name de literatuur in Paraguay zich heeft ontwikkeld tot wat zij nu is. | |
TweetaligheidParaguay is vrijwel tweetalig. Naast het door de veroveraars ingevoerde Spaans spreekt het merendeel van de bevolking ook nog de oorspronkelijke Indianentaal Guaraní. Nu is het in nagenoeg alle landen van Latijnsamerika zo dat naast het Spaans een of meer inheemse talen bestaan. Maar meestal is het een kwestie van of-of: men spreekt of Spaans of de Indianen- | |
[pagina 89]
| |
taal. In een land met een grote Indianenbevolking als Peru is het percentage dat zowel Castiliaans als Quechua of Aymara spreekt vrij klein. In Lima is naar schatting zo'n tien procent van de inwoners tweetalig, een cijfer dat ook geldt voor Mexico-stad. In de Paraguayaanse hoofdstad Asunción daarentegen beheerst drie-kwart van de mensen zowel Guaraní als Spaans. Als belangrijkste oorzaak voor het voortbestaan van de inheemse taal wordt beschouwd het feit dat de Conquistadores zich snel met de autochtone bevolking hebben vermengd. De Spanjaarden die naar dit deel van de Nieuwe Wereld kwamen hadden, in tegenstelling tot in andere gebieden, weinig bezwaren tegen huwelijken met inheemse vrouwen. Aangezien de opvoeding van de kinderen voor rekening van de vrouw kwam, was het Guaraní de taal die men van jongsaf leerde. Het bleef de taal die thuis werd gesproken en bijgevolg onder vrienden, in dienst, etc. Het Castiliaans was de officiële, de ambtelijke taal van de kolonist. De Spanjaarden hebben heel wat moeite gedaan het Guaraní, een konstante belediging van de superieure Europese beschaving door de barbaren, te onderdrukken. In dit streven werden zij ook gehinderd door de Jezuïeten. In hun bijna twee eeuwen lange verblijf in Paraguay dreven deze religieuzen de Indianen in grote kolonies bijeen, waar zij min of meer buiten de maatschappij leefden, onttrokken aan het gezag van de Spaanse kroon. Bovendien was het een Jezuïet die het Guaraní van een schrift voorzag. Het Spaans is tevens de taal van de ‘kultuur’. De meeste schrijvers hanteren het Spaans, vooral ook omdat schrijven in Guaraní isoleert: het zou alleen gelezen kunnen worden in hun eigen land, en daar is ongeveer de helft van de bevolking analfabeet. Voor het gros van de auteurs geldt trouwens, evenals voor de meeste mensen in het land, dat het Guaraní nog steeds het echte kommunikatiemiddel is, de enige taal waarin men denkt en voelt. Het gevolg van deze tweeslachtigheid zal duidelijk zijn. De Paraguayaanse schrijver zit voor een groot deel te vertalen, te interpreteren. Hierdoor verliest het werk veel van zijn direktheid. Want juist voor vele literaire ‘foefjes’, beelden, metaforen, uitdrukkingen, zinswendingen alsmede de hele symboliek moet de schrijver zijn toevlucht zoeken tot het Guaraní, en niet het Spaans dat vrijwel altijd zijn tweede, aangeleerde, taal is. Dit leidt tot onvolkomenheden en mislukte beelden, want vaak is goed zichtbaar dat het een ‘mentale’ vertaling is van wat de schrijver wil zeggen. Het bilinguïsme heeft op de ontwikkeling van de Paraguayaanse literatuur remmend gewerkt en doet dit nog dagelijks. | |
Oorlogen en diktatorsIn het bepaald niet geweldloze kader van de historie van Latijns Amerika neemt Paraguay wel een bijzondere plaats in. De geschiedenis van het land is vanaf de onafhankelijkheid tot op de huidige dag een lange reeks van oorlogen en diktators. Hierdoor was de literatuur en meer in het algemeen de kultuur, zelfs voor de toplaag, een luxe bezigheid die weinigen zich konden permitteren. De meeste mensen hadden het gewoon te druk met hun pogingen te overleven. Kort nadat Paraguay zich als eerste land van Latijns Amerika had losgemaakt van Spanje (1811) kwam dr. Francia aan de macht. Een zonderlinge figuur, die theologie en rechten had gestudeerd, en zich liet benoemen tot ‘Eeuwig diktator’. Francia regeerde met buitengemeen straffe hand, waarbij de ekonomische onafhankelijkheid van Paraguay zijn grootste streven was. Het land werd volledig geïsoleerd, er werd bijna letterlijk een muur opgetrokken tegen invloeden van buitenaf. De diktator nam het onderricht van de jeugd ter hand: het verhogen van het ontwikkelingsniveau van de lagere groepen van de bevolking was een van de prioriteiten. Door het stichten van veel lagere scholen wist hij het analfabetisme tot een ongekend laag percentage terug te brengen. Op dit niveau stopte Francia echter. Hij voerde een uitgesproken anti-kulturele politiek: lezen en schrijven was nuttig, maar verdere ontwikkeling bracht zijn eigen positie in gevaar. Ieder uiting van kultuur werd dan ook meteen de kop ingedrukt en de zondaars werden genadeloos gevolgd. Francia's opvolger Carlos Antonio Lopez voerde een aanzienlijk verlichter politiek bewind. Hij zette de onafhankelijke koers van zijn voorganger voort, maar doorbrak de volkomen isolatie. In zijn regeringsperiode maakte Paraguay een stormachtige ontwikkeling door, het land was zijn tijd in Latijns Amerika ver vooruit: er waren hoogovens, scheepswerven en er kwam de eerste spoorlijn van het continent. Bovendien werden voorwaarden geschapen voor een kulturele ontwikkeling. De eerste drukpers begon te draaien in Asunción en in 1845 verscheen de eerste krant. Vijftien jaar later werd zowaar een literair tijdschrift opgericht. De resultaten waren vooralsnog weinig indrukwekkend. Het bleef bij wat schuchtere poëzie. Lopez' zoon Francisco Solano had in Europa gestudeerd en daar in de hoogste kulturele kringen verkeerd. Hij zou zeker de door zijn vader ingezette lijn hebben gevolgd, als hij daar de kans toe had gekregen. Van buiten af werd dat echter verhinderd. De onafhankelijke ekonomische koers van Paraguay was al jaren een doorn in het oog van Engeland, dat als feitelijk machthebber in Zuid Amerika op dat moment bang was dat buurlanden dit slechte voorbeeld zouden volgen, wat de ontwikkeling van het kapitalisme zou schaden. In 1865 werd daarom een aktie op touw gezet, waarbij Paraguay door de aan de Britten ondergeschikte | |
[pagina 90]
| |
regeringen van Brazilië, Uruguay en Argentinië werd aangevallen. Het werd een complete uitroeiingsoorlog, de Guerra de la Triple Alianza, een strijd van vijf jaar welke de bevolking van Paraguay decimeerde, waarin vrouwen en kinderen de open plaatsen op het slagveld moesten vullen. Lopez zelf sneuvelde in de laatste slag, het geweer in de hand, hetgeen hem een heldhaftig en romantisch imago bij het nageslacht bezorgde.
Carlos Antonio Lopez.
Tegen het einde van de eeuw begon men deze periode te verheerlijken. Er ontstond een soort nationalistische geschiedschrijving die moest doorgaan voor literatuur. Al naar gelang het uitkwam historie of fictie, alles in het belang van het ophemelen van de heldenmoed van Lopez, de heroische strijd van het volk, de grootsheid van het vaderland. Het eerste kwart van de twintigste eeuw is een aaneenschakeling van nieuwe diktators en burgeroorlogen, de laatste met veel sarcasme ‘revoluties’ genoemd. In 1932 trof het noodlot Paraguay weer. Een konflikt tussen twee oliemaatschappijen over vermeende vondsten in de Chaco-woestijn leidde tot een drie jaar durende oorlog tussen Paraguay en Bolivia. Juist deze strijd scheen een proces van bewustwording op gang te brengen bij grote groepen van de bevolking, scheen de mensen de ogen te openen. De weerslag daarvan vinden we in de literatuur terug, een complete omwenteling vond plaats. Talloze tijdschriften zagen het licht, voornamelijk gevuld met poëzie. Het land was nog lang niet uit de problemen. In 1947 barstte een burgeroorlog los en de afloop daarvan dwong vele mensen, onder wie talrijke intellectuelen en schrijvers, het land te verlaten. Een situatie die verergerde toen in 1954 generaal Stroessner de macht greep en de rechtse militaire diktatuur vestigde die volgende maand zijn 25-jarig bestaan viert. | |
BallingschapHet ballingschap is een wezenlijk kenmerk van de hele Latijnsamerikaanse literatuur. De geschiedenis van het kontinent is een golfbeweging van periodieke uittochten, amnestie en daarop volgende terugkeer van grote groepen mensen. In Paraguay was het tot 1947 niet anders. De burgeroorlog en de staatsgreep van Stroessner bestendigden de situatie. Vanaf dat moment kan men spreken van een eenrichtingsverkeer: wie buiten is blijft buiten en krijgt gezelschap van nieuwe groepen. De exodus komt eerst uit politieke overwegingen op gang, later komt daar ekonomische noodzaak bij. Volgens schattingen verblijven er nu zo'n 700.000 Paraguayanen buiten hun land, weinig minder dan een derde van de totale bevolking. Sinds 1947 is de Paraguayaanse literatuur ondenkbaar zonder ballingschap. Onder de vluchtelingen bevonden en bevinden zich veel schrijvers. Men kan zeggen dat sindsdien zeker de helft van de literatuur in het buitenland wordt geproduceerd. Thematisch wordt de letterkunde voor een groot deel beheerst door het ballingschap. Er is een echte exil-literatuur ontstaan, waarbinnen een duidelijke ontwikkeling is te onderkennen. Als zodanig is het een voorloper geweest van een tendens die zich de laatste jaren heeft doorgezet in de literatuur van vele Latijnsamerikaanse landen; door de verslechterde situatie op het kontinent werd het leger van schrijvers in ballingschap groter dan ooit. Er zijn enkele goed te onderscheiden fases in de Paraguayaanse ballingschapsliteratuur van de laatste dertig jaar, fases die we nu langzaam terug zien in bijvoorbeeld veel Chileens werk. De eerste jaren na 1947 worden met name in de poëzie gekenmerkt door nostalgie. Daarin heeft het vaste geloof en het vertrouwen in het tijdelijke van het verblijf elders de overhand. Hiermee gepaard gaat dat in veel verhalen en romans de hoofdpersonen aktief werken aan hun terugkeer, in hoofdzaak door te strijden | |
[pagina 91]
| |
voor een politieke omwenteling door middel van guerilla-aktiviteiten. De fase daarna beweegt de schrijver zich tussen hoop en twijfel omtrent de gewenste terugkeer. Velen geven zich tenslotte over aan de overtuiging dat hun ballingschap uitzichtloos is. Met name de ouderen, al dertig jaar van huis, berusten in hun lot, verbitterd en sarcastisch, zonder enig geloof in de mensheid. | |
Rafael BarretNa de Guerra de la Triple Alianza (de ‘Grote Oorlog’) ziet men voor het eerst een stroom publikaties op gang komen. Wat als proza opduikt heeft echter weinig met literatuur te maken. De meeste werken hebben een historische of sociologische opzet. Ze zijn doorweven met kroniek- en getuigenisachtige trekken, vaak zeer emotioneel en levendig. Het is een mengelmoes van fiktie en wetenschap, waarbij beide elkaar negatief beïnvloeden, of zoals Roa Bastos het noemde ‘Kulturologie’. Dit hangt samen met de inhoudelijke kant van de publikaties: vrijwel zonder uitzondering onvoorstelbaar nationalistisch. Men schrijft over het ‘grootse’ verleden van Paraguay en het heldendom tijdens de oorlog. Plaats voor kritische noten is er niet, want de geschriften zijn bedoeld om, zoals een van de auteurs Goycoechea Menéndez zegt, ‘de nationale geest te verheffen’. Er is een buitenlander voor nodig om door deze zelfverheerlijking heen te breken. De Spanjaard Rafael Barret, van goede komaf maar financieel aan lager wal geraakt en betrokken bij een schandaal in Madrid, verlaat zijn land in 1904 en vestigt zich in Asunción in 1904. In Spanje had hij al enige journalistieke faam verworven en in zijn woonplaats pakt hij die draad weer op. Barret staat versteld van hetgeen er in dit land wordt gepubliceerd en gaat dan ook dwars tegen alles en iedereen in. In zeer felle en sarcastische artikelen valt hij zijn collega's aan, verwijt hen kritiekloos gebazel over het verleden en blindheid met betrekking tot de ellendige toestand waarin veel Paraguayanen leven. Hij reist veel door het land en is vooral geschokt door de feitelijke slavernij waarin de arbeiders op de plantages werken waar ‘yerba mate’ wordt verbouwd, een theesoort die in Paraguay en Argentinië wordt gedronken. Die situatie beschrijft hij in zijn bekendste boek: Lo que son los yerbales (Wat de mate-plantages zijn, 1908). Daarnaast verschijnt de bundel El dolor paraguayo (De Paraguayaanse pijn, 1909), waarin hij zich meer algemeen uitlaat over het land dat ‘ijlt als een stervende en ons flarden van zijn enorme historie in het gelaat werpt’. Barrets werk is een soort literaire journalistiek en zijn stukken zijn misschien het beste te karakteriseren als columns. Zijn technisch kunnen is groot en zijn stijl die veel van zijn doorgaans korte stukken tot juweeltjes maakt is superieur. Vooral de artikelen waarin hij zijn collega's op de hak neemt zijn kwalitatief van hoog gehalte. Vaak krijgen zijn stukken het karakter van een kort verhaal. Er zijn er 30 gebundeld, waaraan hij in de eerste plaats zijn positie in de literatuurgeschiedenis dankt. Al in 1910 verliet een doodzieke Rafael Barret Paraguay om in Frankrijk in datzelfde jaar te sterven. Het is onvoorstelbaar welk een invloed deze Spanjaard, die slechts zes jaar in Paraguay woonde en werkte, heeft gehad op de literatuur van het land. Die invloed is terug te vinden in praktisch alles wat er na hem is geschreven, hoewel het even duurde voor dit naar buiten kwam. Voorlopig bleef de stroming van de helden-vereerders en navelstaarders de boventoon voeren. Zij deden weinig anders dan het minderwaardigheidskomplex met betrekking tot hun land van zich af schrijven. Het was een ook buiten de literatuur conservatieve groep met als leiders Natalicio González en Juan O'Leary. De laatste formuleerde de visie van de groep het meest ondubbelzinnig door te schrijven dat ‘kritische literatuur verwerpelijk is omdat die leidt tot de vernietiging van de versluierde illusies’. | |
[pagina 92]
| |
Gabriel CasacciaIn het begin van de jaren dertig pakt Julio Correa de draad van Barret weer op. Hij publiceert enkele verhalen in de stijl van de Spanjaard, even fel en sarcastisch. Hij doet dit aan de vooravond van de Chaco-oorlog (1932-1935), die een breekpunt in de Paraguayaanse literatuur is. Een van de voornaamste auteurs die zich in die jaren meldt is Gabriel Casaccia (1907). Hij publiceert een verhalenbundel en een roman, maar de echte doorbraak komt pas in 1947, als hij met zovele anderen het land moet verlaten. In dat zelfde jaar verschijnt de verhalenbundel El Pozo (De put), in 1952 gevolgd door de roman La Babosa (De slak). Hieraan voegt hij nog twee romans toe, La Llaga (De wond, 1963) en Los Exiliados (De ballingen, 1966). Casaccia zet zich af tegen de toestand in Paraguay. Het leven van de ballingen (zelf vestigt hij zich in Buenos Aires) speelt een belangrijke rol in zijn werk, genoeg om hem het predikaat anti-patriottisch te bezorgen. De visie van Casaccia is bijzonder zwartgallig en pessimistisch. Zijn hoofdpersonen zijn anti-helden, vaak profiteurs die ten koste van anderen vooruit willen komen. Hij schildert een leeg bestaan vol smerige mensen met lage passies. Ook de ballingen zelf komen er niet best af. In zijn sobere, funktionele stijl stelt hij de problemen keihard zonder iemand te sparen. In Los Exiliados tekent Casaccia de ballingen af als een stel gefrustreerden, die geen uitweg meer zien en daardoor geheel verworden. Een typerende ontwikkeling in exil-literatuur, die Casaccia tot in de uiterste konsekwenties doorvoert, waarbij zijn lotgenoten meedogenloos worden geanalyseerd. | |
Augusto Roa BastosDe belangrijkste Paraguayaanse schrijver is zonder twijfel Augusto Roa Bastos (1917). Roa Bastos is 17 jaar als de Chaco-oorlog uitbreekt en hij naar het front wordt gestuurd. Dat is een ervaring die zijn verdere leven tekent: hij merkt dat er in dergelijke situaties weinig heroïsme te pas komt; de mensen creperen van honger en dorst en worden door de omstandigheden beesten. Na de oorlog is hij journalistiek actief, neemt duidelijk stelling in de burgeroorlog van 1947, waardoor hij het land moet verlaten en zich vestigt in Buenos Aires. Daar publiceert Roa Bastos in 1953 de verhalenbundel El trueno entre las hojas (De donder tussen de bladeren). Het is een serie van 17 verhalen over het leven in Paraguay. Schetsen waarin geweld (een voorname trek van de Latijnsamerikaanse literatuur) in alle mogelijke vormen een grote rol speelt. Daarnaast is een element dat we in veel van de Paraguayaanse literatuur vinden en dat een steeds essentiëlere plaats gaat innemen in het werk van Roa Bastos het geloof in zijn land: een mengeling van christendom, Indiaanse mythologie en bijgeloof. Het grote talent dat uit deze bundel spreekt wordt in 1960 bevestigd met de roman Hijo de hombre (Zoon des mensen), een van de absolute hoogtepunten van de Zuidamerikaanse literatuur (binnenkort in Nederlandse vertaling). Het boek is een panorama van de geschiedenis van Paraguay, van de laatste jaren van dictator Francia (omstreeks 1830) tot 1947. Deze periode wordt niet-chronologisch, vanuit het perspectief van verschillende personen, verteld. De hoofdfiguur is Miguel Vera, die uiteindelijk het manuscript blijkt te hebben geschreven. De zoon des mensen is een houten christusbeeld, gemaakt door een lepralijder die zich terugtrekt in het bos om te sterven. Het beeld zet het dorp aan tot verzet tegen kerk en machthebbers. Het is het symbool van degene die het Paraguayaanse volk zal verlossen: dat zal niet de zoon van God zijn, maar de zoon der mensen. Het is de dualiteit tussen het sterke religieuze gevoel van passiviteit en berusting aan de ene kant en daartegenover de strijdbaarheid, de collectieve rebellie. Het boek heeft sterk mythische kanten, die het uittillen boven het niveau van een historische roman. De hoofdpersoon Vera staat voor de intellectueel die scherp analyseert maar niets doet, niets kan | |
[pagina 93]
| |
doen. Die een buitenstaander blijft met grote bewondering voor de ‘gewone’ mensen die zich vol overgave in de strijd werpen. Behalve een aantal verhalenbundels, waarvan El Baldío (1965) de belangrijkste is, volgt in 1974 Roa Bastos' tweede roman, Yo el Supremo (Ik de Allerhoogste). Het is een omvangrijk experimenteel werk over dr. Francia, de dictator uit het begin van de vorige eeuw. De roman is technisch vernieuwend, een collage van (auto) biografische elementen, documenten, commentaren en filosofische uiteenzettingen. Het boek werpt tevens het beeld dat tot dusver van de zonderlinge Francia bestond (bijna uitsluitend gebaseerd op geschriften van politieke tegenstanders) volledig omver.
Naast deze twee grote mannen van het Paraguayaanse proza is in de jaren 50 en 60 een aantal nieuwe auteurs naar voren gekomen. De groep die werkelijk opvalt blijft echter een gezelschap van beperkte omvang. Genoemd moeten zeker worden Juan Batista Riverola, Jose Luis Appleyard, Carlos Villagra Marsal en Ruiz Nestosa. Een van de meest markante figuren van de generatie na Casaccia en Roa Bastos is Rubén Bareiro Saguier. Hij woont sinds 1962 in Parijs waar hij aan de universiteit Latijnsamerikaanse literatuur en Guaraní doceert. Bareiro Saguier heeft zich ontwikkeld tot de belangrijkste criticus van Paraguay. Daarnaast publiceerde hij poëzie en de verhalenbundel Ojo por diente (Oog om tand), waarvoor hij in 1971 de bekendste prijs van Latijnsamerika, die van het Cubaanse Casa de las Americas, kreeg. Onder de jongeren valt op Lincoln Silva (1944). Deze sinds anderhalf jaar in Nederland wonende auteur debuteerde met poëzie. Zijn beste werk bestaat uit twee korte romans Rebelión después (1970) en General general (1975). Het laatste boek beschrijft de opkomst en ondergang van de man die zich ziet als degene die zijn volk moet redden voor de komende Zondvloed. Het is het drama van de ‘omgekeerde’ held, een bijtende satire op de macht die is ‘voorbeschikt’. Ook bij Silva vinden we een vermenging van mythologie en realiteit, een sfeer die in veel Paraguayaans proza terug te vinden is. | |
PoëzieDe traditie van de volkspoëzie, grotendeels mondeling overgeleverd, wordt omstreeks 1930 opgepikt door Julio Correa (1890-1953). Deze bouwt er een imposant toneeloeuvre mee op. Hij is bekend geworden als de stichter van het Guaraní-theater, een in de jaren 30 en 40 ongekend populair volkstoneel in de oorspronkelijke Indianentaal. Correa slaagt er als geen ander in de onlustgevoelens die tijdens de oorlog aan de oppervlakte kwamen te vertolken. Zijn formule slaat zo aan dat de Spaanstalige toneelschrijvers geen voet meer aan de grond krijgen. Het legioen dichters in het Paraguay van deze eeuw telt twee namen wier werk boven dat van de rest uitsteekt en wier invloed navenant is. De eerste is Herib Campos Cervera (1908-1953). Van hem is slechts een klein oeuvre over, dat zoals ook zijn leven in het teken staat van ballingschap. Twee keer moet Campos zijn land verlaten. De eerste maal tijdelijk. Hij komt in contact met collega's in Argentinië en Uruguay, waar hij een tijd optrekt met de Spanjaard García Lorca. De tweede keer in 1947 is het afscheid voorgoed. In Argentinië publiceert hij de bundel Ceniza redimida (1950), waaraan postuum in 1966 Hombre secreto wordt toegevoegd. Campos was zijn leven lang geobsedeerd door de dood. Zijn poëzie is triest en angstig. Sleutelwoorden zijn zout, kalk en as. Zijn bekendste gedicht is Un punado de tierra (Een handvol aarde), een nostalgische zang van de balling die terugverlangt naar zijn land. Dezelfde gebeurtenis in 1947 brengt Elvio Romero (1926), die actief vecht in het conflict, de grens over met het manuscript van zijn eerste gedichten, Dias roturados. De richting daarvan, sterk sociaal betrokken, werd bepaald door contacten met Correa en het werk van Barret. Zijn poëzie wordt gekenmerkt door opstandigheid, strijdbaarheid en daarnaast een sterke verbondenheid met de natuur. Slechts | |
[pagina 94]
| |
één bundel is vrij van deze thema's en blijft beperkt tot liefdespoëzie. De belangrijkste bundels zijn Dias roturados en Los innombrables. Miguel Angel Asturias zei over Elvio Romero: ‘Het belangrijkste van Romero is de smaak van aarde, hout, water, zon; de kracht waarmee hij zijn thema's behandelt, het interpreteren van het drama van zijn land. Zijn poëzie is doortrokken van het leven, het vuur van het leven.’ Elvio Romero publiceert nog steeds regelmatig en wordt gerekend tot de topdichters van het continent. | |
Lincoln Silva
| |
[pagina 95]
| |
wijl hij met een potlood op zijn hoofd krabde. ‘Waarom zegt u dat?’ ‘Er is geen heilige in de hele kosmos voor wie dit land niet een kaars heeft gebrand. Iedereen kent de tragedie van Paraguay, maar niemand interesseert zich voor ons. God weet waarom. Misschien omdat we geen uranium hebben of omdat ze denken dat we verzinsels de wereld insturen, dat we opscheppen met deze griezelverhalen.’ ‘In Chicago zijn we van alles op de hoogte, meneer Sanabria’, zei de verslaggever. ‘Daar twijfel ik niet aan, mister’, zei Sanabria. ‘Tenslotte zijn de Yankees verantwoordelijk voor alles wat er in dit land gebeurt.’ ‘Wat zegt u, meneer?’ ‘Ik zei dat de Yankees veel te maken hebben met deze zaak.’ ‘Ik ben geen Yankee, meneer, ik kom uit het zuiden’, zei de journalist. ‘Nog erger’, zei Sanabria. ‘Wat zegt u?’ ‘Ik zei dat het ergste hier gebeurde op de dag dat er een Nederlandse ambassadeur kwam om in naam van de Verenigde Naties te onderzoeken of in Paraguay de mensenrechten worden nageleefd. Dat hoorden we op de radio. De dictator vond het helemaal niet leuk. Maar er zat niets anders op dan de diplomatieke gezant te ontvangen. Toen die persoon aankwam - Van der Puten heette hij geloof ik - stonden ze hem na het onderhoud, de toespraken en de onderscheidingen eindelijk toe een gevangenis te bezoeken. Maar in plaats dat ze hem naar de politieke gevangenen brachten stuurden ze hem in een cel met mensenetende Indianen. De bewakers lieten hem uiteraard volkomen ongehinderd binnengaan. Maar stel je voor, toen hij de derde poort van de gevangenis door was, stortten de wilden zich op hem en begonnen hem zonder meer te verslinden. Weet u hoe het geval afliep?’ ‘Geen idee’, zei de Amerikaanse journalist. ‘Nederland stuurde een nota, waarin duidelijk werk gemaakt dat het opeten van de ambassadeur als een onvriendelijke daad jegens Nederland werd beschouwd.’ (...) ‘Toen opperde onze regering (excusez le mot) de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken dat zij de Paraguayaanse ambassadeur in Amsterdam ook maar moesten verslinden. Om genoegdoening volgens het vigerende internationale recht te krijgen voor het veroorzaakte grote verlies. Wat vindt u van die geschiedenis, meneer de journalist?’ ‘Vreselijk, niet?’ ‘Welnu, zo gaan we in dit land om met de mensenrechten.’
‘Als u mocht kiezen’, vroeg de verslaggever aan het einde van het lange interview. ‘Wat zou u liever zijn in dit leven, meneer Sanabria, schrijver of politicus?’ ‘Ik zou een revolutie willen maken’, verklaarde Sanabria. ‘Maar ik weet nog niet waar ik moet beginnen. Ik weet alleen dat het volk me nodig heeft en verwacht dat ik het red voor de volgende Zondvloed.’ | |
[pagina 96]
| |
Herib Campos Cervera
| |
IIIMaar zo, lopend, onder vreemde wolken,
over de kunstmatige profielen van andere volken
hervind ik je plotseling.
Tussen momenten van onoverkomelijke eenzaamheid,
of langs blinde wegen van muziek en korenvelden,
ontdek ik dat je je languit naast mij uitstrekt
met je doornenkroon en je me schone
gedachten oproept aan guarani-meisjes en sinaasappelen.
Jij bent in mij, je loopt met mijn stappen,
je spreekt door mijn keel; je verheft je in mijn kalk
en je sterft, wanneer ik sterf, elke nacht.
Je bent in mij met al je vaandels;
met je kleine boerinnehanden
en je kleine ongeneeslijke maan.
Onvermijdelijk
- met de punctuele standvastigheid der constellaties -
komen tot mij, aanwezig en tellurisch:
je haar stortvloed van regens;
je heimwee naar zee en je immense
last aan dorstige vlaktes.
Jij woont in mij en ik woon in jou,
gedompeld in je wonden
waak ik over je voorhoofd dat, al stervende, ontwaakt.
Ik leef in vrede met je;
noch de raven noch de haat
kunnen mij afsnijden van jouw middel:
ik weet dat ik jouw Wortel en jouw Som meedraag
op de bergketen van mijn schouders.
Een handvol aarde: dat wilde ik van Je
en dat heb ik van Je.
| |
[pagina 97]
| |
Elvio RomeroBriefIk zal je schrijven, mijn lief, vanuit een klank
van vertrapte aarde
vanuit een diepe put, staande, vanuit een lommerrijke
uithoek van vlammen
vanwaar de Roos der Winden
haar bloembladen uitwast.
Vandaar zal ik je schrijven, naar het diepe licht
van een verre ster,
vanwaar ik me ook bevind en jij me niet vindt
mij zoekend op de kaart,
zal ik je schrijven over dingen van volkomenheid
naar het vaste punt waar de dageraad uitbot.
Vanaf het geraas van de zee of van het land
zal ik je deze brief schrijven.
Vanaf het moment waarop ik wist hoe mooi je was
zal ik je deze brief schrijven.
Vanaf de lichtval van je glimlach
zal ik je deze brief schrijven.
Ik zal je schrijven, mijn lief, vanaf het zand
verwijderd ter bescherming van de vlam;
ver van jou zal ik je schrijven, badend
in zweet en in afwachting van een gevecht,
gekleed in bladeren en groene sterren,
in donker bos en grijze vlakte
vanuit een verandering van schaduw op wacht
zal ik je deze brief schrijven.
Vanuit het waken van de dappere mannen
zal ik je deze brief schrijven.
Ik zal je schrijven vanuit de hoop
en het verlangen sterker dan de blik
Ver van jou zal ik je schrijven, zo ver
dat jouw verlangen lange afstanden nader brengt.
Vanaf de kring van schaduwen van een vuur
vanaf een pad van gekruiste takken
vanaf een zon van hinderlaag en van een nacht
die door zijn vuist te openen de gitaren verlicht,
ik zal je schrijven vanaf de blankheid van een rij bomen
van ontvouwen regen
Vanuit een bivak van gebiedend vuur
zal ik je deze brief schrijven.
| |
[pagina 98]
| |
Rafael Barret
| |
[pagina 99]
| |
Ruben Bareiro Saguier
| |
[pagina 100]
| |
Het was een sneltrein, een wervelwind van leuzen en kreten, van kleuren en namen. Want de Rechter beperkte zich niet tot de namen van de mensen van de oppositie; aangezien hij de lijst met inwoners van het dorp had begon hij ze allemaal te beschuldigen, voor alle zekerheid... Totdat hij zijn scheldpartijen zorgvuldiger moest gaan aanpakken, omdat de Commissaris met een piket soldaten kwam informeren waarom hij zijn zwager en lid van het Plaatselijk Bestuur van de Partij had belasterd. Maar ja, het punt is dat niet zoveel mensen in dit dorp voor al dat gekalk voelen; maar, zoals iedereen hier weet, heeft de Rechter gestudeerd en is niet voor één gat te vangen. Hij begon de lijst van voor af aan met de bijnamen van de mensen: ‘Papegaaiepootje veedief’, ‘Manke Antonio veedief’, ‘Waskaars veedief’, ‘Ezelpotlood veedief’... Hij respecteerde wel de personen van aanzien en, als een heer, de vrouwen. De commissaris, de pastoor, de rentmeester, de Partij voorzitter, de onderwijzer, de apotheker, het hoofd van de belastingen, de vertegenwoordiger van de Alcoholcoöperaties en andere notabelen stonden boven verdenking, vooral gedachtig het incident met de zwager van meneer de Commissaris; bovendien was het niet de bedoeling anarchie te zaaien en de oppositie op te hitsen. En de vrouwen spaarde hij natuurlijk uit hoffelijkheid, en ook omdat hij niet goed zag hoe ze 's nachts andermans koeien zouden kunnen slachten. Behalve doña Maria dan, de weduwe van de Engelsman. Een rijke veehoudster, maar een manwijf als zij is tot erger in staat, die zou wilde stieren of fokstieren kunnen doden.
Nacht na nacht, iedere nacht opnieuw, een gekalk van jewelste; engelen of duivels, schimmen of nachtuilen, spoken of sluwe stervelingen, die in vette letters de schandelijke beschuldiging tegen het gezag neerschreven. Met hetzelfde enthousiasme de mensen van de Rechter die vol overgave van repliek dienden, leuzen vergeldend met leuzen, veedief met veedief. De gevels vulden zich met namen, bijnamen en vooral de bovenmatige aanwezigheid van de Rechter, de Grand Seigneur van de dorpsmuren. Toen er geen muren meer over waren om te beschilderen, zelfs niet van de boerderijen iets buiten het dorp, verschenen er opschriften op de buiken van de ezels, de ribben van de honden en de flanken van de koeien, in het bijzonder de licht gekleurde, hoewel witte verf bij zwarte vachten een perfecte oplossing was, bleek het probleem vooral bij de vale, de bonte en de gevlekte koeien, waarop de letters moeilijk te onderscheiden waren. Deze fase vond iedereen hoogst onaangenaam, een unanieme storm van verontwaardiging stak op. Om de vernietiging van de schoonheden der natuur te voorkomen; van deze sieraden van het dorp - een volgekalkte koe is verschrikkelijk, een beschilderde hond lijkt een kobolt, een besmeurde ezel ziet er onzedelijk uit - liet de Rechter grote borden plaatsen op het pleintje tussen de Kerk en het Raadhuis. Een zucht van verlichting ging door het dorp en het bord trok zelfs een tiental toeristen, onder wie een blanke fotograaf die in het dorpsleven werd opgenomen met de bijnaam Blikkenkabouter. Maar het punt is dat ook die borden vol raakten...
Ik, Sinforiano Santacruz, afgestudeerd Vrederechter van dit dorp, begaan met het welzijn van de bevolking, heb zojuist opdracht gegeven nieuwe borden met wit linnen te plaatsen op het pleintje aan de haven. Nu ik mijn plicht als gezagsdrager vervuld heb, trek ik mijn jaguarvel aan, pak mijn grote jaguarklauw en ga mijn gebruikelijke ommetje door het veld maken... | |
[pagina 101]
| |
Een verhaal vertellenGa naar eind*
| |
[pagina 102]
| |
Ilias vervat zijn, zelfs de verzen die verloren gingen. In de plooiing van de mond het hele werk van Dante, Shakespeare, Goethe, Cervantes, die toch al zo saai en onbegrijpelijk zijn. De meest langdurige gebaren zouden de meest simpele feiten uitdrukken: honger, haat, onverschilligheid. De liefde zou nog eenvoudiger zijn; een blik en in die blik een naakte man en vrouw, maar dan echt naakt, innerlijk en uiterlijk, maar zonder het mysterie bloot te geven... Weet ik veel! Niemand weet ergens iets vanaf. In deze wedren heeft niemand de juiste baan. Daar kun je donder op zeggen...’ Zijn gezicht nam weer een kalme, neutrale uitdrukking aan. ‘In het land der blinden moet je geen eenoog zijn’, zei mijn grootvader altijd, een oude schobbejak die zelf ook buiten schot wist te blijven. En hij had gelijk. Wat niet wil zeggen dat nou juist een blinde de getuige van het onzichtbare is, hoewel je soms...’ hij onderbrak zichzelf alsof hem opeens ontschoten was wat hij wilde zeggen: en na een pauze, terwijl hij ons een voor een strak aankeek, zei hij: ‘Seneca riep tweeduizend jaar geleden al uit: “Met wie kunnen wij van gedachten wisselen?” En hoe zou ik het dan weten, verdomme, god mag het weten’. Hij zelf straalde iets onwezenlijks uit, op een vredige, trage, pafferige manier, zelfs wanneer hij sprak en zijn bleke, zachte handen van een pianist in ruste bewoog. Zijn zware, enorme lijf puilde uit de leunstoel waarin hij zich had genesteld. Zijn lichaam was aan iets meer verankerd dan aan het gewicht van zijn vlees en de onstuitbare slapte ervan. Zelfs de lucht die boven hem hing, leek hem te verpletteren, te vervormen en onder het ademen van binnenuit te laten zwellen en slinken. In zijn door beroerten getekende gezicht was de mond die zijn fraaie vorm nog niet helemaal had verloren, het enige deel dat de verwoesting weerstond. In de vette weefselmassa leken twee mannen te schuilen die niets met elkaar te maken wilden hebben. Ze waren samen opgegroeid en tenslotte in elkaar opgegaan, maar probeerden elkaar nog tegen te spreken, te negeren; voor beiden was er geen uitzicht meer, ten opzichte van elkaar tenminste. Van de hese, monotone stem maakten ze echter beiden gebruik, in gelijke mate, zonder bevoordeling. ‘Waarom zou je dan nog iets vragen of uitleggen?’ voegde hij eraan toe, na een pauze waarin hij op de afgebeten punt van zijn sigaar zat te kauwen. ‘Leonardo maakte een leeuw. Deze deed een paar stappen, vervolgens opende zich zijn borst en je zag dat die vol lelies zat. En die leeuw...’ maar hij zweeg weer. Op zijn gezwollen gezicht speelde een starre, vreugdeloze glimlach. Ik geloof dat geen van ons allen er op dat moment over dacht een of andere tegenwerping te maken; het verhaal waaraan hij begonnen was, over enkele ballingen die met behulp van een blinde erin slagen de ambassadeur van hun land te vermoorden, waren we al vergeten. De dikke beweerde dat de blinde de militair had neergestoken, die al een tijd geleden was veroordeeld vanwege zijn wrede optreden en omdat hij het repressie-apparaat van de regering had georganiseerd en geleid. De aanslag en de moord waren onzinnig en ongelooflijk, als je de dikke moest geloven. Maar je kon zijn ideeën niet weerleggen, alleen maar aanhoren. Niet omdat hij niet in staat zou zijn om op zijn beurt te luisteren, maar omdat je voelde dat hij niet openstond voor de mening, het ongeloof van de anderen. Het was waarschijnlijk geen egoisme of zelfingenomenheid. Het was een gebrek aan belangstelling, een onverschilligheid die veel weg had van wanhoop, wat hij probeerde te verbergen achter met humor beladen sarcasme, dat onschuldig bedoeld was. Meer dan eens vermoedde ik dat hij een beetje doof was en dat hij zich op die manier de vernedering wilde besparen om dat toe te moeten geven. Wat hij zojuist had gezegd, stond bijvoorbeeld in geen enkel verband met wat hij daarvoor gezegd had. Maar hij sprong zonder meer van het ene onderwerp op het andere of probeerde ons te imponeren door plotselinge onderbrekingen, door zich lange tijd in een ondoordringbaar stilzwijgen te hullen en tussen een paar slokken jenever door het glas in zijn vingers te laten ronddraaien onder een soort ritmisch getrommel met zijn nagels. Je wist nooit wanneer hij een grap vertelde of een anecdote ophaalde, op welk moment hij een verhaal beëindigde en aan een ander begon, waarbij hij het vorige als uitgangspunt nam en ‘de ui van zijn lagen ontdeed’. Maar het is ons nooit gelukt om uit hem te krijgen waarom hij zijn carrière als concertpianist, waardoor hij zich een zekere faam had verworven, had opgegeven na die tournee langs de provinciesteden, tijdens welke hij verwikkeld was geraakt in een absurde verhouding met de echtgenote van een gouverneur. Het weinige dat men ervan wist, was vaag en onduidelijk en ondanks het schandaaltje dat enkele provinciale blaadjes ontketenden, was het vrijwel zeker dat hem niet meer blaam trof dan hem door een samenloop van omstandigheden kon | |
[pagina 103]
| |
worden toegeschreven. Vele jaren waren voorbijgegaan. Hij wilde er nooit over praten. Wanneer iemand de kwestie aanroerde dan zweeg hij. Zijn bloeddoorlopen ogen die geen iris leken te hebben, knipperden tranend en ongecontroleerd en behielden lange tijd een slaperige uitdrukking. Maar iemand van ons vond op een keer tussen de bladen van een muziekencyclopedie de foto van een beeldschone vrouw met een opdracht die in enigszins gezwollen, naieve bewoordingen was gesteld, waardoor het bestaan bevestigd werd van de provinciale dame uit het verhaal. Enige tijd later was ook de foto verdwenen en in de plaats ervan had de dikke een obsceen knipsel uit een, of ander ordinair pornografisch blaadje gelegd om toekomstige indiscreties belachelijk te maken. Er zat niets anders op dan hem te verdragen. Ongeduldig en begerig hoorden we hem aan, want er was altijd wel iets bij dat we konden gebruiken voor onze bijdragen in tijdschriften. Zijn repertoire was onuitputtelijk. Nooit verviel hij in herhalingen. Ik geloof dat hij zijn verhalen bedacht en opzettelijk weer vergat. Wij dreven een handeltje met de door hem snel vergeten woordenstroom, hoewel we vrijwel altijd moesten overdenken en herscheppen wat hij bedacht en schiep. We moesten de zinnen voltooien die hij onafgemaakt liet, de woorden die onverstaanbare keelklanken waren, de stiltes geladen met slimme toespelingen die je op allerlei valse sporen zetten en tegenstrijdige interpretaties opriepen. Hij amuseerde zich ten koste van ons, dat was wel zeker, door ons te kwellen met die afschuwelijke, wispelturige bijna onbegrijpelijke manier van vertellen die hij erop nahield. Inwendig maakte de dikke zich natuurlijk vrolijk om ons, hoewel hij het onregelmatige schudden van zijn buik aardig wist te verbergen. Die avond waren er maar een paar van ons. Hoogstens drie of vier. Het was warm. Hij was scherper en logger dan ooit. Hij praatte, dronk en zweeg. De grove neus en het voorhoofd dat doorliep tot de kale kruin die omzoomd was met dunne, grijze haren, waren overdekt met talloze zweetdruppeltjes. Hij veegde er met zijn hand over, wiste de druppeltjes van zijn slappe huid maar ze kwamen meteen weer te voorschijn. Het is of ik hem nog voor me zie. Hij vertelde verschillende verhalen. Misschien was het er maar één, dat zoals altijd werd opgesplitst in tegenstrijdige feiten waarvan laag na laag werd afgepeld en zijn scherpe, fantastische geur verspreidde. Na de toespeling op de ondoorgrondelijke werkelijkheid en op de met lelies gevulde leeuw van Leonardo da Vinci, begon hij ons het verhaal te vertellen van de man die gedroomd had van de plaats waar hij zou sterven. Hij vertelde het achter elkaar door, zonder verdere onderbrekingen of uitweidingen. De man zag in zijn droom de plaats waar hij zou sterven. In het begin begrepen we niet goed waar dat was. Maar tegen zijn gewoonte in, ging de dikke aan het einde ervan zich te buiten aan een gedetailleerde omschrijving. Hij vertelde dat de man verder leefde met de angst om in werkelijkheid met de voorbestemde, fatale plaats geconfronteerd te worden. Hij vertelde de droom aan verscheidene vrienden. Ze waren het er allemaal over eens dat men geen belang moest hechten aan dromen. Hij bezocht een psychiater die alleen maar bereikte dat zijn angst nog toenam. Tenslotte sloot hij zich in zijn eigen huis op. Op een nacht herinnerde hij zich plotseling de plaats uit zijn droom. Het was zijn eigen kamer in zijn eigen huis. De stem van de dikke brak af in gereutel. Zijn gezicht was lijkwit en sponsachtig. Hij wees met zijn hand naar iets dat voor hem was. Onze blikken volgden het trage, logge gebaar, zonder er nog iets van te begrijpen. Er stond niemand in de deuropening, maar even voelde ik een ijskoude vlaag langs mijn nek strijken. We dachten dat het weer een van die invallen van de dikke was. Pas toen we ons weer naar hem omdraaiden, begrepen we het opeens; de dikke had een nauwkeurige beschrijving gegeven van de kamer waarin wij ons bevonden. De vochtige sigaar was op zijn borst gevallen, die nu niet meer, zacht hijgend, op en neer bewoog. De verglaasde ogen waren met een spottende glimlach strak op ons gericht. |
|