De leegte tussen twee lampen
De pöezie van Theo van Baaren
Hans van de Waarsenburg
Toen ik de gedichtenbundel De leegte tussen twee lampen van Theo van Baaren ter lezing in handen kreeg, dacht ik in eerste instantie met een debuut te maken te hebben. Dit werd misschien extra gestimuleerd door de regel die ik me uit diverse advertenties van uitgeverij Meulenhoff herinnerde: ‘Fijnzinnige eenvoud in de oorverdovende Nederlandse dichterswereld’. Verder ontbrak me ieder gegeven omtrent deze dichter. Een schande misschien, maar het was nu eenmaal zo. Bij eerste lezing werd ik getroffen door enkele aan Hendrik de Vries herinnerende verzen (b.v. pag. 6, 8, 25) en dat bracht me op het idee, dat het best wel mogelijk zou zijn, dat ik hier met een (mij) niet (zo) bekende, oudere dichter te maken zou kunnen hebben, van enerzijds enkele gedateerde verzen en anderzijds een aantal andere verzen waarin sprake is van het tegenovergestelde nl.: een zekere tijdloosheid.
Een aantal verzen sprak me zeker aan. Niet alleen door de leegte, die in de titel gesuggereerd wordt, maar die in het titelgedicht verder wordt uitgewerkt tot een intrigerend neerzetten van tegenovergestelden: het leven tegenover de dood, licht tegenover duister. In dit noodlot van tegenstellingen, die onverbrekelijk met elkaar verbonden zijn ontstaat de leegte, het vacuum, dat uiteindelijk als ‘een opgaan in’, een metafysische loutering ervaren wordt:
De leegte tussen twee lampen
waar licht aarzelt op de grens van licht
en waar in de diepte het duister
zichtbaar wordt door zijn
Een ander intrigerend aspekt in deze bundel De leegte tussen twee lampen is het wat ik zou willen noemen, in picturale beelden gedachte gedicht. Gedichten die wat ‘olieverfachtiger’ aandoen, in tegenstelling tot de verfijndere gedichten, die men dan ook beter met lichtvoetige, poëtische aquarellen zou kunnen vergelijken. Ter illustratie twee voorbeelden:
Een landschap dat alleen in dromen kan bestaan
met logge zwarte vogels, groot als schapen,
die op de stronken van ontwrichte bomen slapen.
Hun gele ogen staren naar de maan,
die barstende beschimmelende meloen,
de schemerlamp van een gestoord seizoen.
De matte tinglans van het duister
even hoor ik het gefluister
van je ogen op mijn hand bewegen
en wat de stilte jaren heeft verzwegen,
De reeds genoemde tegenstellingen in deze bundel zijn niet alleen inhoudelijk, maar treft men zoals de twee bovenstaande gedichten lieten zien, ook in de vorm aan: uiterst ingehouden, verfijnde en verstilde gedichten tegenover poëzie waarin de dichter de beelden barokker neerschrijft. Theo van Baaren balanceert in zijn poëzie op de grenzen van expressionisme en (soms speels) surrealisme. Waarvan het eerste -isme verbonden is met een nostalgisch vitalisme en het laatste met een berustend buiten de werkelijkheid treden: het leven dat wegglipt, vermengt zich met herinnering aan leven, liefde, terwijl de leegte, de dood, het niets onmiskenbaar verder en verder binnen dringt in de picturale werkelijkheid van deze gedichten.
Na lezing van De leegte tussen twee lampen, een intrigerende, inderdaad fijnzinnige bundel heb ik ook de twee voorgaande bundels bij ‘de goede boekhandel’ besteld: Hoe-korter-hoeliever (Meulenhoff, 1976) en Op het water geschreven (Meulenhoff, 1978).
In Hoe-korter-hoe-liever treffen we na lezing een ‘Nagezonden brief door C. Buddingh'’