Met het eerste citaat wordt het verhaal als ‘klassiek’ bestempeld. Het is ook niet niks: een intermenselijk conflict aller tijden. Het vervelende is echter dat het verhaal daar helemaal niet over gaat. En dat is deste vervelender omdat dit citaat niet zomaar is ontleend aan NRC/Handelsblad, zoals onder dat citaat vermeld staat, maar aan een bespreking in die krant (Cultureel Supplement 3/2/78) door Theodor Duquesnoy. En deze Theodor Duquesnoy, die in een voetnoot al melding maakte van het nieuws dat een Nederlandse vertaling in voorbereiding was, is, zo blijkt nu, de vertaler van het verhaal. De zaak is dus niet alleen vervelend, hij is nog hypocriet ook.
Die Widmung verscheen in de herfst van 1977, begin 1978 schreef de vertaler zijn stuk over het boek, waarin hij de hoofdpersoon, die Richard Schroubek heet, hardnekkig Arnold noemt - nee, één keer, per ongeluk, toch weer Richard -, en ook anderszins Strauss' verhaal verkeerd bleek te hebben gelezen. (: ‘veeleer tekende zich in positieve zin de loutering af tot volwassenheid’ - een Duits boek van klassiek kaliber kan natuurlijk niets anders zijn dan een Bildungsroman; de Nederlandse uitgave spreekt, in tegenstelling tot de Duitse, dan ook niet van een verhaal maar van een korte roman).
Interessanter is de volgende geciteerde aanbeveling. Deze is van de hand van de Duitse ‘paus der literatuurcritici’, Marcel Reich-Ranicki, ontleend aan diens bespreking in de Frankfurter Allgemeine Zeitung (10/9/77). Reich-Ranicki is zeer gevreesd. Hij kraakt meestal. En ook op Botho Strauss had hij best het een en ander op te merken. Zijn slotpassage:
Ich habe den Eindruck, dass die handwerklichen Fähigkeiten des Erzählers Botho Strauss vorerst von seiner Virtuosität übertroffen werden. Glücklicherweise ist es nicht umgekehrt. Denn was er schon kann, zeugt von Talent. Was ihm noch fehlt, lässt sich erlernen. Dieser Mann ist eine grosse Hoffnung unserer Literatur. Vielleicht wird von ihm der Roman seiner Generation kommen.
Dit citaat is interessanter, omdat het regelrecht betrekking heeft op een mogelijke plaatsbepaling van Botho Strauss. Daarbij is het een heel verschil of sprake is van ‘de grote hoop’ die nog eens de roman van ‘een generatie’ (Nederlandse flaptekst) zal schrijven, of van ‘een grote hoop’ die nog eens de roman van ‘zijn generatie’ (Reich-Ranicki) zal schrijven. Want waar is deze Botho Strauss te plaatsen en waar schrijft hij over?
Bij het beantwoorden van deze vragen is het niet onbelangrijk te weten, dat Botho Strauss in de jaren zestig student was. Hij studeerde germanistiek, theaterwetenschappen en sociologie in Keulen en München. Hij raakte verbonden aan het toonaangevende toneeltijdschrift Theater Heute (1967-1970), werd, in het seizoen 1970/71 dramatisch medewerker bij de Berlijnse Schaubühne am Halleschen Ufer. Op het moment woont hij als schrijver in Berlijn. De mislukte studentenrevolte, de resignatie en de terugkeer naar de sensibiliteit van daarna, zijn bepalend voor het werk van Botho Strauss. De directe, dwz. maatschappij-kritische neerslag daarvan, zoals te zien is bij generatiegenoten als Peter Schneider of Uwe Timm, is bij hem echter niet te vinden. Botho Strauss ontwikkelde zich eerder in de richting van de taalkundige hoogstandjes van Peter Handke. Maar wat bij Handke existentieel van idee is, krijgt bij Strauss toch sociaal-kritische toon. Indien hij verwantschap vertoont met een generatiegenoot komt hij nog het meest in de buurt van de Duitstalige Zwitser E.Y. Meyer. Generatiegenoten zat in ieder geval. Botho Strauss behoort niet tot de voorlopers. Hij heeft weliswaar zijn eigen richting gevonden, maar de roman van zijn generatie is van hem niet te verwachten. Daarvoor valt die generatie teveel uiteen. En indien iedereen op één hoop moet worden gegooid voor de literatuurgeschiedschrijving van Reich-Ranicki, dan is die roman allang geschreven; door Peter Handke: Die Angst des Tormanns beim Elfmeter.
Het antwoord op de vraag waarover Botho Strauss dan schrijft, hangt met deze plaatsbepaling samen. De eigen richting die Botho Strauss heeft gevonden, is te omschrijven als een esthetische (dus rationele) kritiek op ons begrip van de werkelijkheid. Strauss' toneelwerk laat daar verbluffende staaltjes van zien. Als belangrijkste invloed op dat werk mag Handke's Rit over het Bodenmeer gelden; men zou er Strauss' bijdragen in Theater Heute maar eens op na moeten lezen. Met het nu vertaalde verhaal Opdracht liggen de kaarten eigenlijk niet veel anders. Het vormprincipe - een verhalend geheel van persoonlijke notities, beschrijvingen, lectuur, van gebeurtenissen en ontmoetingen, die samen het beleven van de ogenblikkelijke werkelijkheid samenvatten - is niet verrassend. Weer kan ik naar Peter Handke verwijzen: zijn Wunschloses Unglück is niet anders van opzet. En was er bij Handke van een afscheid sprake (veroorzaakt door de zelfmoord van zijn moeder), ook bij Strauss is van een, zij het tijdelijk gedacht, afscheid sprake: Hannah, de vriendin van Richard, is weg.
Uiteraard zijn er vooral de verschillen. Handke's tekst was een emotioneel document. Strauss' tekst oefent door middel van de beschreven emotionaliteit kritiek op nieuwe melancholie die het elan van de jaren zestig heeft verdrongen.
Opdracht is een soort dagboek. Richard schrijft alleen om een periode van alleen zijn te overbruggen.
Ik schrijf immers niet haar memoriam. Ik overbrug een gevaarlijke onderbreking in ons gesprek. Wist ik waar zij uithangt, zij kreeg alles in twaalf brieven toegestuurd. Ik wil