Indonesië gevarieerd
Margaretha Ferguson
In een voortreffelijk, uitgebreid interview met het dagblad De Waarheid, een krant die hem herhaaldelijk en weleens op wat schampere wijze heeft bekritiseerd, wijst dr. Lou de Jong op verschillende ontwikkelingen die de geschiedschrijving kan doorlopen. Hij zegt dat hij iedere kritiek bekijkt op zijn feitelijke waarde, los van de politieke richting van de schrijver dier kritiek. Blijken de kritische opmerkingen te wijzen op feiten die verkeerd weergegeven of weggelaten zijn, dan wordt in een tweede druk, en ook nog in een uiteindelijk nawoord nadat het hele werk verschenen is, aan deze correcties volledig recht gedaan. Toch heeft dr. De Jong niet de illusie, met zijn huidige geschiedschrijving werkelijk het laatste woord neer te zetten over Nederland in oorlogstijd. Hij wijst erop dat er in het midden van de 19e eeuw een marxistische kijk op de geschiedenis is ontstaan waar niemand nu meer omheen kan, evenmin als de psychologische dimensie, ingebracht door het werk van Freud aan het begin van de 20ste eeuw. Zo zullen er over een jaar of vijftig wellicht gezichtspunten t.a.v. ‘de’ geschiedenis naar voren zijn gekomen waarvan we nu nog geen weet hebben.
Iets van de dynamiek inzake zg. objectieve of wetenschappelijke weergave van geschiedkundige ontwikkelingen kunnen wij aflezen aan de talloze boeken die de laatste jaren verschijnen over het voormalig Nederlands-Indië en het huidige Indonesië. De Nederland-centrische visie waarmee vele generaties zijn opgegroeid, bovendien dan nog vaak sterk gekleurd door een ‘officiële’ zienswijze van-boven-af, wordt nu grotendeels vervangen door maatschappijkritische maar altijd nog merendeels westerse uitgangspunten.
Zo was de tijd dan wel meer dan rijp voor een samenvattende geschiedenis van ‘ons’ Indië, maar dan vanuit de optiek van een Indonesiër. De bekende journalist Mochtar Lubis die een groot moreel prestige geniet omdat hij zich zowel onder het Sukarno-régime als onder het Suharto-régime zo onafhankelijk opstelde dat hij door beide heersers een tijdlang in politieke gevangenschap werd gehouden, leek hiervoor de aangewezen persoon.
Het is voor mij een niet aflatend gevecht geweest om - dwalend door ruim driehonderd jaar blanke overheersing - mijn Indonesische identiteit te handhaven tegenover de welhaast verpletterende hoeveelheid Europese geschiedschrijving. Met name is deze strijd heftig geweest op die momenten waarop ik passages uit Europees historisch materiaal tegenkwam waarin een auteur rechtvaardiging zocht voor de (wan)daden van zijn voorvaderen. Zo is dikwijls volgens hun (hen? MF) een inlander doorgaans onbetrouwbaar, wreed en verraderlijk; de Buginees een zeeschuimer, een Bantammer een rebel en de onknechtbare Atjeher is een ‘orang jahat’ (misdadiger),
aldus Lubis in zijn inleiding.
Tegenover deze subjectieve benaderingen stelt Lubis zijn Indonesische benadering die zeer zeker meer overeenkomt met onze postkoloniale ethiek. De feiten die hij geeft, vanaf de oertijd, zullen bij de deskundigen waarschijnlijk wel bekend zijn, maar juist voor een groter publiek is de heldere stijl en de brede visie die volksverhuizingen, natuurlijke gesteldheid, godsdiensten, economische factoren en de voortdurend gevoerde strijd tegen de koloniale overheersing in het verhaal betrekt, bijzonder informatief. De ‘teneur’ van vele hoofdstukken zou ik willen samenvatten als een terecht eerherstel voor de Indonesiër, op grond van vele door Lubis geschiedkundig samengebrachte feiten.
Verbazing, en teleurstelling, ontstonden pas voornamelijk in het laatste hoofdstuk: Op weg naar een eigen identiteit. Hier blijkt Lubis zozeer betrokken, zozeer ‘partij’ te zijn, dat hij niet alleen een subjectieve kijk geeft op figuur en politiek van Sukarno, maar uit zijn relaas een onoverzienbare hoeveelheid feiten omtrent het huidige Indonesië weglaat die voor iedere Nederlandse krantenlezer nu wel bekend zijn.
Nu kan men geen echo's van oorlogskreten meer horen, noch het geluid van op elkaar slaande zwaarden, het ratelend afvuren van geweren, en het dreunen van de kanonnen en van de hoeven van de cavalerie, noch het kreunen van de gewonden en de kreten van de stervenden op het slagveld, of in een hinderlaag, op de bergen of in de dalen, op de heuvels of in de rivieren en de zeeën van het land onder de regenboog. De tijd, die zo toepasselijk de grote genezer wordt genoemd, heeft ook de wonden genezen die de Indonesiërs en de Nederlanders elkaar toegebracht hebben.
Bij al deze retoriek geen woord over de Indonesische armoede waarvoor geen bijvoeglijke naamwoorden te sterk zijn, tegenover die van de koloniale Nederlanders overtreffende persoonlijke rijkdom van een kleine Indonesische bovenlaag; geen woord over de ook nu weer