engelse kroniek
james brockway
Verleden maand had ik het over een paar Engelse ‘boeken over boeken’, boeken over Katherine Mansfield, Dorothy Richardson, E.M. Forster, en ik eindigde met een paar woorden over het boek Façades van John Pearson over de merkwaardige, de ongelofelijke, de soms onuitstaanbare Sitwells: Edith, Osbert en Sacheverell, waarvan deze laatste nog in leven is. Het boek van Pearson is groot, lang (534 blz.), zwaar, zeer rijk geïllustreerd, en duur f 47.85. Ik zou een half dozijn Kronieken kunnen vullen door er gewoon op te parasiteren. Ik heb echter besloten, hier alleen een paar regels over deze uitgave te schrijven. Edith is in 1887 geboren, als eerste kind van de heel eksentrieke Sir George Sitwell en de maar achttienjarige Lady Ida Sitwell, die niet van haar man hield. De Sitwells waren in de adelstand verheven in het jaar 1808 en woonden op een van de grootste, landgoederen van Derbyshire, Renishaw Hall. Edith en haar broers werden rebellen: zij waren alle drie uiterst kunstzinnig en verfoeiden de levenswijze van de landelijke adel; al dat domme, hersenloze paardrijden en de eeuwige vossenjacht, door Oscar Wilde eens als ‘the unspeakable in pursuit of the uneatable’ gedefinieerd.
De drie Sitwells waren zich echter hyperbewust van hun status als adel. Edith was trots op het feit, dat zij van de Plantagenets, het koningshuis dat tussen 1154 en 1485 over Engeland regeerde, afstamde, en men sprak van haar ‘beautiful Plantagenet wrists’. Aan haar vingers droeg zij enorme ringen. Zij kleedde zich altijd op een extravagante, gedurfde en wat absurde manier, alsof zij zich nog steeds onder haar voorvaderen, de Plantagenets, bewoog en zij zag er inderdaad uit als een in steen gehouwen figuur, opgestaan uit een praalgraf in een gotische kathedraal. Zij was, in één woord ‘extraordinary’.
Dat waren ook haar verzen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog waren de Sitwells anti-oorlog, eigenlijk omdat ze anti-filistijn, anti alles dat vulgair of onesthetisch was of dat geen verband met de kunst had. In die zin waren ze al revolutionairen - revolutionairen onder de adel! - maar hoe zeer revolutionair zij waren op kunstgebied bleek eerst heel duidelijk met de opvoering tussen 1922 en 1923 van hun ‘verse and music entertainment’, bekend als Façade. Hier volgen een paar regels van het soort poëzie, dat Edith toen aan het schrijven was:
Beelzebub called for his syllabub in the hotel in Hell
Where Proserpine first fell,
Blue as the gendarmerie were the waves of the sea,
(Rocking and shocking the barmaid).
Dus: klankenspel, onsamenhangendheid, imagerie, durf.
Alle drie de Sitwells werkten aan Façade, die voor een sensatie zorgde, maar de verzen waren van Edith, de grote dichteres. Osbert en Sacheverell schreven ook gedichten, maar Osbert was eerder prozaïst, terwijl Sacheverell naar verre, exotische landen reisde en daar graag over schreef. Tijdens de Tweede Wereldoorlog ontving ik in India, als cadeau van een heel estetische vriend in Engeland, het boek Splendours and Miseries (Faber) van Sacheverell, en je hoeft alleen maar een kwartier lang in die verzameling essays en stukjes te bladeren, om uit deze wereld in een hele andere te worden getransporteerd; een bijna mystieke ervaring. (Sacheverell schreef ook een boek over Nederland (The Netherlands - Batsford, 1946), waaruit men zou kunnen denken dat Nederland nooit verder dan de 18e eeuw was gekomen: het boek schept een idyllisch en heel misleidend beeld van een idyllisch Nederland, dat bijna uitsluitend uit mooie, oude architectuur, mooie, oude interieurs, en mooie, oude, ongerepte natuur bestond. Alweer een mystieke