Bzzlletin. Jaargang 7
(1978-1979)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 110]
| |
Pramudya Ananta Tur op BuruGa naar eind*
| |
[pagina 111]
| |
De felle zon schijnt ongenadig op het zinken dak van de barak. Groene akkers strekken zich uit zo ver het oog reikt. Vier honden liggen languit te slapen onder het afdak; de barak heeft vier houten muren en een aarden vloer. Het is op een middag in december. De barak ligt verlaten; de slaapplaatsen, waar oude versleten matten op liggen, zijn leeg. Sinds de vroege ochtend zijn de bewoners al druk in de weer. Sommigen op het veld, anderen in de rijstpellerij, nog weer anderen zijn aan het koken of houthakken. Maar de meesten zijn samengestroomd in de grote zaal van het hoofdgebouw om zich gereed te maken voor de terugkeer naar hun familie op Java. Plotseling klinkt er uit de verlaten barak een merkwaardig geluid. Het geratel van een typemachine. ‘Tik...,tiktik,tik’. Stilte, en dan opnieuw ‘tik...,tik,tik,tik’. | |
PramudyaEen man in een wit shirtje waarvan de voorkant bedrukt is met een rij galopperende paarden zit ingespannen te tikken. Pramudya Ananta Tur (53), schrijver, geboren in Blora op Midden-Java, echtgenoot en vader van zeven kinderen. Vrouw en kinderen zijn ver weg, in Jakarta. De nationale tragedie, de coup van 1965, heeft ook deze beroemde schrijver meegesleurd. Hij was destijds voorzitter van de Lekra, het Instituut voor de Volkskultuur, dat geaffilieerd was met de nu verboden kommunistische partij (PKI). Satyagraha Hoerip, een kenner van de Indonesische literatuur, heeft het werk dat Pramudya schreef voordat hij bij de Lekra ging (boeken als Pertjikan Revolusi, Keluarga Gerilja, Tjerita dari Blora en Meraka jang dilumpuhkan) geprezen als het beste wat de Indonesische literatuur ooit heeft voortgebracht. Het werk van Pramudya is duidelijk van mindere kwaliteit geworden nadat hij zich bij de Lekra had aangesloten (boeken als Midah simanis bergigi emas en Tjerita dari Djakarta), vooral toen hij lezingen, voordrachten en toespraken begon te houden die meer politiek dan literair van aard waren. ‘Ik ben gearresteerd in oktober 1965 in mijn huis in Rawamangun’, zegt Pramudya als hij het verleden terughaalt. Over de episode in zijn leven die hem uiteindelijk op het eiland Buru bracht vertelt hij op vlakke toon, met een verre, ombestemde blik in zijn ogen. ‘Toen ik gearresteerd werd, was mijn vrouw twee maanden in verwachting, mijn jongste zoon is nu twaalf. Ik heb hem Yudistira genoemd’, zegt Pramudya. Yudistira is de oudste van de Pandawa's, de vijf broers uit het heldengedicht Mahabharata. In de wayang is hij het symbool van ‘het volmaakte geduld’. Eerst werd Pramudya gevangen gehouden in het gebouw van het Militair Streekkommando, daarna werd hij overgebracht naar de gevangenis aan de Jalan Gunter, toen naar de Salembagevangenis, daarna naar de Tangerang-gevangenis, en vandaar weer terug naar de Salembagevangenis. Dat was tussen 1965 en 1969. | |
Bijzondere behandelingIn juli 1969 werd Pramudya samen met duizenden andere gevangenen overgebracht naar het gevangeneiland Nusakambangan ten zuiden van Java. Vier maanden later behoorde Pramudya tot de eerste groep gevangenen die naar Buru werd verscheept. ‘De eerste vier jaren waren de moeilijkste van mijn leven. Ik moest vechten om in leven te blijven’, vertelt Pramudya koel. ‘Ik woonde in een hutje en moest elke dag grond ontginnen en wegen aanleggen’, vertelt hij. Als ze dit hier op Buru inderdaad veranderen in een transmigratie-projekt zoals ze van plan zijn, dan heb ik daarvoor mijn bijdrage ruim geleverd. Ik heb samen met mijn kameraden 500 m2 sawah aangelegd, en ongeveer 4 hektare voor droge landbouw, zegt hij met nauw verholen trots. In 1973 kreeg Pramudya een speciale behandeling, beter gezegd een voorkeursbehandeling vergeleken bij zijn duizenden medegevangenen. Dit dankzij het bezoek van de toenmalige chef van de Kopkamtib (Staatsveiligheidsdienst) generaal Sumitro. Deze stelde Pramudya in de gelegenheid om zich geheel te wijden aan het schrijven. Pramudya kreeg papier, een typemachine, en hij werd vrijgesteld van landarbeid en andere taken die hem hinderden bij het uitoefenen van zijn beroep. Hij moest alleen helpen bij het houthakken voor de keuken. ‘Dat is om in konditie te blijven’ zegt hij schertsend. Pramudya is niet de enige die een speciale behandeling krijgt. Zo is bijvoorbeeld ook Mangandar Gultom, eveneens een oud-lid van de Lekra, een schilder van de kunstakademie in Yokyakarta, in de gelegenheid gesteld om zijn talenten te ontwikkelen. En dan zijn er nog twee doktoren, een aantal ingenieurs (landbouwdeskundigen en technici) en andere gevangenen met een specialisme die hun kennis in praktijk mogen brengen. Deze weidse natuur, waarin men zich elke dag naar hartelust vol mag zuigen met frisse lucht, biedt ‘gouden kansen’ die men buiten Buru niet makkelijk krijgen zal; ze zullen het grif bekennen. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat deze mensen in goede konditie zijn, levendig en vol vitaliteit. | |
[pagina 112]
| |
OntoegankelijkHet dorp Mako is het centrale punt van alle aktiviteiten; het is tegelijk ook het bestuurscentrum van het detentie-oord Buru. Mako, dat tussen Unit I en Unit II ligt, heeft een atelier (dat klinkt beter dan een werkplaats), waar men kan schilderen en beeldhouwen, er is een werkplaats om gereedschap en meubilair te maken, en hier staat ook een bijna komplete set muziekinstrumenten, van drum en gitaar tot viool. Evenals in de andere Units staat in de gemeenschappelijke ruimte in Mako een televisie-toestel, waar alle gevangenen naar mogen kijken. Sinds 1974 mag het woord ‘tapol’ (politieke gevangene) niet meer worden gebruikt: alle gevangenen heten tegenwoordig ‘warga’ (burger). De oude type-machine van het merk Royal 404, dat al enkele zware reparaties heeft ondergaan, ratelt maar door. ‘Goedemiddag..., Pramudya?’ vraag ik aarzelend. Hij houdt op met tikken en neemt mij vanachter zijn lichte brilleglazen met een koude blik op. ‘Hoe weet U dat ik hier ben?’ luidt zijn wedervraag. Het klinkt niet erg uitnodigend; mijn aanwezigheid schijnt hem te storen. Zijn blik gaat van mij naar het papier in zijn machine, en dan vraagt hij ineens: ‘Wie bent U?’ Tevoren had ik al van een landbouwfunktionaris die hier al meer dan tien jaar werkzaam was, gehoord dat Pramudya nogal gesloten is. Als iemand van het personeel hem iets vraagt, antwoordt hij altijd met een of twee korte zinnen. Maar als er hoog bezoek komt uit Jakarta, zoals generaal Sumitro destijds, dan wil hij wel praten. Misschien heeft hij gelijk. Pas toen Pramudya begreep dat hij te maken had met een journalist uit Jakarta, verdween zijn stugheid. Voor het gesprek begon, pakte Pramudya een ballpoint en een blocknote, en noteerde mijn naam en die van mijn krant. De kamer was speciaal voor Pramudya gemaakt, met een raam, en een eigen deur. In het dorp Mako, waar deze barak staat, is nergens prikkeldraad te zien, laat staan tralies, ook niet in de kamer van Pramudya. Een kamer van drie bij drie, met een bed, een eenvoudige tafel om aan te tikken of te schrijven, een houten kast en een lange bank langs een van de muren. Op de kast staat een familie-portret, in kleur: zijn vrouw en enige dochters voor hun huis in Rawamangun in Jakarta, met een stralende glimlach. ‘In deze kast liggen al mijn bezittingen, ook de boeken die voltooid zijn’, zegt Pram terwijl hij de kast openmaakt. Ik zie een stapeltje kleren, een sarong, vergeelde papieren, en wat kleine dingen. Het ziet er wat rommelig uit. Enthousiast pakt hij er een stapeltje papier uit, waar een omslag om heen zit. Hij legt het op tafel, en vertelt dat drie van zijn | |
[pagina 113]
| |
werken overhandigd zijn aan de kampleiding. ‘Ik weet niet of het gepubliceerd kan worden’, zegt hij zachtjes. Hij ziet er eigenlijk nog jong uit voor zijn leeftijd; zijn haar is netjes gekamd, hij heeft een leesbril met een sterkte van anderhalf. ‘Eigenlijk zijn de glazen niet sterk genoeg meer’, zegt hij terwijl hij zijn bril afneemt. In zijn T-shirt ziet hij er forsgebouwd uit. ‘Elke ochtend maak ik een wandeling van een paar kilometer’. Tijdens het gesprek rookt Pram aan een stuk door, als een lokomotief. ‘Ik ben nu eenmaal een zware roker’, zegt hij terwijl hij een sigaret rolt van donkerbruine tabak die in een plastic zeepbakje ligt. | |
Mochtar Lubis‘Dit shirt met die paarden hebben mijn kinderen toegestuurd vanuit Jakarta. Mijn kinderen zien me misschien graag jong’, vervolgt hij gekscherend. ‘Ik heb al zes maanden niets van thuis gehoord, geen brief, geen pakje, helemaal niets. Ik leef van de goedheid van mijn vrienden hier; die tabak heb ik ook van hen’. Hij neemt een flinke trek aan zijn sigaret. ‘Hoe gaat het met Mochtar Lubis? Is hij gezond?’ vraagt Pramudya. Hij vertelt van zijn laatste ontmoeting met Mochtar Lubis in 1973 toen deze Buru bezocht. Hij had Pramudya een doosje zalf, een slof krètèk-sigaretten en een tube tandpasta gegeven. ‘Wil je hem mijn dank nog eens overbrengen?’ Blijkbaar is Pramudya enigszins op de hoogte van wat er buiten gebeurt. ‘Ik hoorde dat Sitor Situmorang vrij is, kan hij nu weer schrijven? Als ik straks vrij kom, kan ik dan ook schrijven? Ik ben bang dat veel mensen mij zullen aanvallen, misschien Mochtar Lubis ook wel’, zegt hij op een toon die geen kommentaar behoeft. ‘Waarom zou Mochtar dat doen?’ ‘Mijn manier van denken en de zijne verschillen nogal, persoonlijk heb ik trouwens niets tegen hem’, voegt Pram er onmiddelijk aan toe. En hij begint te vertellen over de zestiger jaren toen Mochtar in de gevangenis zat en hijzelf een van de vooraanstaande leden van de Lekra was, ‘Ik heb toen persoonlijk samen met andere kunstenaars een verklaring opgesteld om er tegen te protesteren dat Mochtar Lubis werd gevangen gehouden. De mensen van de Lekra hebben me dat zeer kwalijk genomen, maar ik heb me daar niets van aangetrokken’. | |
De lekraWat heeft Pramudya er toe gebracht om lid te worden van de Lekra? In het begin zag ik de Lekra als een organisatie van kunstenaars die zich oriënteerden | |
[pagina 114]
| |
op de belangen van het volk. Dat trok me aan. Ik wist eigenlijk niets van organisaties en zo, maar toch ben ik tot voorzitter benoemd. Dat heb ik zonder nadenken aanvaard. Ik was het in veel opzichten eigenlijk niet eens met het beleid van de Lekra, vooral niet hun band met de Kommunistische Partij. Dat ik nu zeg dat ik geen benul had van organisaties, wil ik niet als excuus gebruiken. Waarom zou ik nog naar een excuus zoeken na alle ellende die ik heb doorgemaakt. Ik wil alleen maar zeggen hoe het werkelijk is gegaan. Ik wist niets van organisaties. Het laatste herhaalt hij enige malen. Heeft Pramudya ooit schriftelijk laten blijken dat hij het niet eens was met de Lekra? ‘Nee, alleen mondeling. Zoals ik al zei, ik wist niets van organisaties’. | |
Bumi ManusiaSommigen beweren dat Pramudya na zijn toetreding tot de Lekra niet meer kreatief was, en dat zijn werk niet meer dezelfde kwaliteit had als daarvoor. Is dat waar? ‘Iedere schrijver zal zeggen dat zijn oudere werk minder is natuurlijk. Het beste is waar hij op het moment mee bezig is’. ‘En boeken als Bukan Pasar Malam, Keluarga Gerilja en Mereka jang dilumpuhkan? ‘Ach, dat is jeugdwerk, dat ging eigenlijk alleen over wat ik zelf heb meegemaakt in mijn jeugd en in de tijd van de Revolutie, de strijd om de onafhankelijkheid’. Pramudya vertelt dat hij tijdens zijn verblijf op Buru een tiental romans heeft geschreven en een concept heeft gemaakt voor een encyclopedie. Op dit moment heeft hij pas 2000 onderwerpen in drie delen. Ik ben van plan om het uit te breiden tot 20 delen, en als er later gelegenheid voor is, zou ik 300 geleerden van verschillende disciplines nodig hebben om het af te ronden'. Pramudya wijst op de drie delen, ‘Ze zijn nog niet op volgorde, ik zal ze binnenkort alfabetisch ordenen’. Van de boeken die al klaar zijn noemt hij Bumi Manusia (De aarde van Mensen), Anak Semua Bangsa (Kind van alle Volkeren), Jejak langkah diantara lumpur (Voetsporen in de Modder), Mata Pusaran (Draaikolk), Magrib (Avondgebed) en Arus Balik (Tegenstroom). ‘De titel Voetstappen in de Modder wil ik nog veranderen, omdat het geassocieerd zou kunnen worden met mijn verblijf op Buru’, zegt hij voorzichtig. Over het algemeen heb ik geput uit onze nationale geschiedenis. De roman Mangir bijvoorbeeld gaat over het ontstaan van het rijk Mataram. Er waren destijds rond Mataram op Midden-Java allerlei dorps-republiekjes, en Mangir was een van de leiders van zo'n dorpsrepubliek. De roman vertelt over de strijd van Mangir tegen het feodalisme van Mataram, en hoe hij tenslotte het onder- | |
[pagina 115]
| |
spit moet delven. De roman Mata Pusaran, 500 bladzijden dik, handelt over de val van het Oost-Javaanse Rijk Majapahit, en de roman Arus Balik vertelt in 800 bladzijden de komst van de Portugezen naar Indonesië in de zestiende eeuw. Herhaaldelijk en met nadruk zegt Pramudya dat hij deze historische romans later hoopt aan te vullen met resultaten van bronnen-onderzoek. ‘Dat is het risiko als je geschiedenis wilt schrijven zonder de beschikking te hebben over een bibliotheek’, voegt hij er aan toe. ‘Ik beschouw Bumi Manusia als mijn beste werk tot nu toe.’ Waarom Bumi Manusia? ‘Omdat ik in deze roman al mijn liefde voor mijn vaderland, en mijn volk heb gelegd,’ zegt hij op besliste toon. | |
Wijsheid‘Wat zijn uw bevindingen na deze dertien jaar?’ ‘Mijn bevindingen?’ zegt Pram terwijl hij me strak aankijkt. Hij heeft duidelijk niet veel zin om daar antwoord op te geven. Even is het stil. Dan bewegen zijn lippen ineens: ‘Ik heb wijsheid gevonden.’ Zijn gezicht begint te stralen, en ongevraagd vertelt hij waar en hoe hij die wijsheid gevonden heeft. Ik heb de Bijbel gelezen, vooral het Oude Testament, dat heb ik vier keer gelezen. Het is de grootste roman die ik in mijn leven gelezen heb. Een roman over een volk dat opstaat, valt, weer opstaat en opnieuw valt en dan uiteindelijk de wijsheid vindt. Het vinden van die wijsheid, dat heeft me enorm aangegrepen. Als ik overdenk wat ik tot nu toe heb meegemaakt, dan geloof ik dat ik ook de wijsheid heb ontdekt, in mezelf. De wijsheid om te aanvaarden dat ik hier op het verre Buru moet zitten, die wijsheid heeft me de kracht gegeven te overleven. ‘Waarom las u niet door in het Nieuwe Testament?’ Ik houd niet van dat doktrinaire, neem me niet kwalijk, ik wil de mensen die godsdienstig zijn en in het Nieuwe en het Oude Testament geloven, niet kwetsen. Als schrijver acht ik elk geschrift hoog dat het lijden van een volk kan verlichten. Boven zijn bed hangt een plank aan de muur met daarop een Bijbel, de Koran en een woordenboek Duits-Engels. Ik ben Duits aan het leren, en ik wil ook Frans gaan leren, maar helaas heb ik nog geen Frans woordenboek. Eigenlijk is een woordenboek al genoeg als je een taal wilt leren. Op zijn tafel ligt een boek in een verfomfaaid lichtgroen omslag: A heap of Ashes by Pramudya Ananta Tur, edited and translated by Harry Aveling. Het is een bloemlezing van korte verhalen, op de voorkant staat een foto van zijn vrouw met enkele van hun kinderen. ‘Dit boek heb ik gekregen van een buitenlandse journalist die hier een bezoek bracht.’ Op de | |
[pagina 116]
| |
boekenplank liggen verder nog een roman getiteld Ilona van Hans Habe, en nog een paar boeken die, dat spreekt vanzelf, de inspektie van de autoriteiten zijn gepasseerd. Zoals ieder mens denkt Pramudya vaak aan zijn vrouw en kinderen. Rechts: Paramudya.
Plotseling vraagt hij: ‘Hoe is het met dat huis van mij dat in beslag genomen is? Zou ik dat weer terug kunnen krijgen?’ Blijkbaar heeft hij gehoord dat zijn huis in Rawamangun nu door andere mensen wordt bewoond. Ik ben eigenlijk niet zo'n prater, daarom heb ik altijd geschreven, van jongsaf aan. Ik ben niet verder gekomen dan de tweede klas van de middelbare school; toen ben ik gaan werken op het persbureau ‘Domei’, daarna volgde ik onderwijs aan de Islamitische Hogeschool. In de Vrijheidsstrijd ben ik editor van het tijdschrift Voice of Free Indonesia geweest, de Indonesische editie. Als kind hield ik al een dagboek bij, later ben ik romans gaan schrijven. Volgens mij wordt de kwaliteit van een roman bepaald door het vermogen om persoonlijke ervaringen te versmelten met wetenschappelijk inzicht; kunst is de expressie van die synthese. Ik ben ook in het leger geweest, met de rang van luitenant. Na de reorganisatie van het leger vloog ik er uit. Van 1947 tot 1949 zat ik in Nederlands gevangenschap in de gevangenis van Bukit Duri in Jakarta. Ik zit ontspannen naar zijn levensverhaal te luisteren. Plotseling vraagt Pramudya: ‘Wanneer word ik vrijgelaten?’ Blijkbaar heeft hij van de kampautoriteiten gehoord dat de regering besloten heeft om alle B-gevangenen op het eiland Buru, waar Pram ook toe gerekend wordt, het komende jaar vrij te laten. ‘In 1949 was ik ook bij de laatste groep. Het zal mijn lot wel zijn.’ Een diepe stilte. Het wordt donker. VERTALING: PRAMUDYA WERKGROEP, LEIDEN. |