Bzzlletin. Jaargang 7
(1978-1979)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
De mythe van ras & kleur
| |
[pagina 76]
| |
van een andere groep en soms zo gevaarlijk worden dat ze de vrede tussen volken in gevaar brengen. Een manier om kennis te maken met mensen uit andere kulturele konteksten is de literatuur. Daarin vinden we meer dan eens bevestigd dat deze vervormde beelden van de ‘Ander’ inderdaad bestaan. Ethnocentrisme en rassisme blijken diepgewortelde menselijke trekken te zijn, al hebben we meestal moeite om ze in onszelf te herkennen. Wat is ethnocentrisme? Het is te definiëren als de groepshouding waarbij men aan de eigen groep een centrale plaats toekent te midden van de andere groepen en de eigen groepskenmerken positief waardeert, terwijl aan wat daarbuiten valt een negatieve waarde wordt toegekendGa naar eind1.. Er bestaat duidelijk verwantschap tussen ethnocentrisme en rassisme. In L'homme dominé (1968) noemt Albert Memmi rassisme het waarde-oordeel - algemeen geldig en definitief m.b.t. werkelijke of vermeende verschillen - dat wordt uitgesproken in het voordeel van de aanklager en ten nadele van diens slachtoffer, teneinde de privileges en de agressie van de eerste te rechtvaardigen. Het lichamelijke aspekt speelt een rol in het rassisme die het niet noodzakelijk speelt in het ethnocentrisme. Toch lijken beide op elkaar in die zin dat in beide gevallen het beeld van degenen die tot andere groepen behoren wordt vertroebeld door het waarde-oordeel van de ‘in-group’, of dat nu de kultuur is of het ras. Montaigne konstateerde het al in zijn Essais: Chacun appelle barbarie ce qui n'est pas de son usage; comme de vray, il semble que nous n'avons d'autre mire de la vérité et de la raison que l'exemple et idée des opinions et usances du païs où nous sommes. Là est toujours la parfaicte religion, la parfaicte police, perfect et accomply usage de toutes choses. De geschiedenis van de westerse kultuur kent vele voorbeelden die de uitspraak van Montaigne bevestigen: heel wat schrijvers - filosofen en letterkundigen - hebben door de eeuwen heen blijk gegeven van ethnocentrisme en ook van rassisme in hun werk. Het is bijvoorbeeld veelbetekenend, dat de Comte de Gobineau zo populair is geweest. Als schrijver van het Essai de l'inégalité des races humaines (vier dikke delen die verschenen tussen 1835 en 1855) wilde hij bewijzen dat hij en zijn rasgenoten een superieure, uitverkoren kategorie van het menselijk ras vormden. Zijn ‘soort’-genoten schaarden zich maar al te graag onverwijld aan zijn zijde: zij zaten goed!. Het spreekt vanzelf dat dergelijke theorieën gevaarlijk de nationale en raciale trots van een volk kunnen versterken. De grootheidswaan die eruit voortkomt kan uitlopen op katastrofale oorlogen, we weten het allemaal sinds het nazi-gebeuren. Hoe is het dan tòch mogelijk dat een soortgelijke ramp in Zuidelijk Afrika niet verhinderd lijkt te kunnen worden? De mythe-vorming gaat kennelijk onverminderd door. Ingedeeld naar stammen en voorouders heeft de Ariër-gedachte zich vertakt in Europa: de Teutonen in Duitsland, de Kelten in Frankrijk, de Angelsaksen in Engeland en Amerika, ieder zijn eigen etnische groep. De Arische erfenis heeft ook sporen nagelaten in het Caribisch gebied, in Latijns Amerika en in Australië: hoe lichter de huidskleur, hoe dichter bij het type van de edelgermaan, des te hoger en gemakkelijker klimt men op de maatschappelijke ladder. Dit alles gebeurt in onze tijd meestal niet meer volgens een wettelijke regeling (Zuid-Afrika is de anachronistische uitzondering), maar daarmee is nog niet het puin van de oude blanke mythe-vorming zonder meer geruimd. Daarnaast bestaan overal in de wereld vele vormen van ethnocentrisme, bijvoorbeeld in onafhankelijk Afrika, waar dan wel geen sprake meer is van een openlijke blank-zwart tegenstelling (al lijkt de recente geschiedenis in Shaba dat toch weer tegen te spreken), maar waar wel andere fysieke en kulturele kriteria mede een rol spelen in het leven en lot van de mensen: ook tribalisme is een vorm van ethnocentrisme die tragische gevolgen kan hebben. Lévi-Strauss is een van de wetenschappers die argumenten hebben aangevoerd tegen rassisme en ethnocentrisme. In zijn bekende essay Race et Histoire maakt hij duidelijk welke fout Gobineau en de zijnen begingen door van een op zich al onhoudbaar begrip als biologische raszuiverheid uit te gaan en dat vervolgens te verwarren met wat hij noemt de ‘kulturele produktie’ van de mens. Het gaat dan ook niet om rassenongelijkheid maar om kulturele verscheidenheid, een verscheidenheid die door mensen over het algemeen zelden is aanvaard als een natuurlijk verschijnsel dat vanzelfsprekend is. Integendeel. Meestal had en heeft de mens de neiging deze verscheidenheid van de hand te wijzen als iets schandelijks, gehoorzaam aan het instinktieve bevel dat de mens(elijk)heid ophoudt bij de grenzen van de eigen stam, het eigen land, de eigen taalgroep of het eigen werelddeel of ras: de barbaren zijn nog altijd de anderen. Het Griekse woord betekent oorspronkelijk ‘onbegrijpelijk sprekend’, ‘buitenlands’, ‘vreemd’, voordat het de pejoratieve betekenis krijgt van ‘ruw’, ‘onbeschaafd’. In deze laatste zin gingen de Grieken de Romeinen als barbaren beschouwen en de Romeinen deden hetzelfde met de Germaanse volken. De Ariërs keken neer op de Joden en de Joden op de Palestijnen. De Europeanen gingen er van uit dat zij beschaafder waren dan de Afrikanen, maar ze hadden eeuwen lang niet in de gaten dat voor Afrikanen de barbaarsheid van het Westen spreekwoordelijk was geworden. | |
[pagina 77]
| |
Ik wil mij hier beperken tot de mythe van ras en kleur zoals die zich geleidelijk heeft ontwikkeld in het kollektieve bewustzijn van Europeanen enerzijds en Afrikanen anderzijds, sinds hun eerste ontmoeting op voet van ongelijkheid - en meer in het bijzonder tot de manier waarop deze mythe zich in de literatuur manifesteert. De mythe, de mythische vertelling, probeert een antwoord te geven op wezenlijke vragen: de mythe wil een waarheid doorgronden die redelijkerwijs voor geen enkele uitleg vatbaar is. Dit is bijvoorbeeld het geval met het verschijnsel van leven of dood, maar ook met de kracht van de Blanke die hem in staat stelde het land en de bewoners van Afrika te overheersen. Hoe was dat te verklaren? De Europeanen zelf hadden deze gang van zaken altijd gerechtvaardigd vanuit de mythe van Cham in Genesis waar gezegd wordt: ‘Vervloekt zij Cham, een knecht der knechten zij hij voor zijn broeders’. Cham en zijn nageslacht zouden dan wel zwart geweest zijn volgens een wijd verbreide westerse opvatting en zo hadden de Blanken dit bijbelvers in hun voordeel uitgelegd en op religieuze wijze diskriminerende instellingen als de slavenhandel en de kolonisatie kunnen goedpraten: onze mensen waren de christenen, de anderen waren de heidenen en het was dan toch logisch dat God ze in onze handen gaf? De blanken zijn het vanzelfsprekend blijven vinden, dat ze heersten over mensen van andere huidskleur. Ze verdedigden het christendom tegen Mongolen, Turken en Moren en bewaarden de Beschaving voor het nageslacht. De Beschaving is de westerse (de christelijke?) en de mensen die daar toevallig niet bij horen zijn anders, d.w.z. minder. Als ze heel hard werken zullen ze zich misschien een keer kunnen opwerken naar ons niveau, maar we zijn er eigenlijk tamelijk zeker van, dat dat - voorlopig althans - nog niet zal lukken. Hierbij gaan we er uiteraard van uit, dat een verstandige ‘niet-blanke’ er graag zijn best voor zal doen om zoveel mogelijk te verwesteren. In de loop van de geschiedenis heeft de Blanke inderdaad telkens weer geprobeerd de onderdrukking van Afrikanen te rechtvaardigen. Had hij toch een slecht geweten? Hij vroeg zich ernstig af of het wel zo zeker was dat ook zwarten van Adam en Eva afstammen. Nog in 1900 verscheen er een boek van de hand van een zekere C. Carroll, dat de veelbetekenende titel had The Negro as a beast or in the image of God? In dit boek heet een van de hoofdstukken ‘Bijbelse en wetenschappelijke bewijzen voor het feit dat de neger niet tot de mensheid behoort’. De mythe van de ‘zwarte wilde’ maakt deel uit van het westers kollektieve denken. We zijn erfelijk belast met een vooroordeel t.a.v. de Afrikanen, dat hardnekkig doorwerkt in onze westerse samenleving. Rassen-theorieën zoals die van Gobineau hebben het westerse superioriteitsgevoel aanzienlijk versterkt. Gobineau's mening, dat alleen het blanke ras beschaafd is en beschaving kan voortbrengen, is door Hitler en de zijnen gretig overgenomen. Vanuit Afrika wordt ons steeds luider toegeroepen, dat wij de Rechten van de Mens misschien wel proberen te respecteren binnen onze eigen westerse grenzen, maar dat we ze daarbuiten voortdurend met voeten treden, alsof daar geen mensen zouden wonen. | |
[pagina 78]
| |
De Blanken in Afrika hebben zich er nooit al te erg om bekommerd wat er over hen gedacht werd. Hoe bekijkt men in Afrika de Europeanen na eeuwen van onderdrukking? Het is niet gemakkelijk om daarvan een indruk te krijgen, maar de Afrikaanse literatuur geeft daarover wel een stuk informatie. Ze laat bijvoorbeeld zien wat eurocentrisme en rassisme betekenen voor wie daaronder te lijden heeft. Doordat in de Afrikaanse literatuur Afrikanen zelf aan het woord komen, is het lezen ervan voor ons een unieke kans om Afrika beter te leren kennen. Dat neemt niet weg, dat over en weer de mythe-vorming wederzijds begrip herhaaldelijk in de weg staat. Het is voor Europeanen goed om te weten welke stereotypen er over hen in omloop zijn, ze hebben daar meestal geen idee van. Afrikanen daarentegen weten heel goed welke stereotypen er over hen in Europa bestaan: de Blanke, de meester, sprak daar vrijelijk over in het bijzijn van zijn ondergeschikten, hij kon zich dat permitteren. De Afrikanen bewaarden hun mening over de Ander voor de vrije tijd: onder elkaar spraken ze uitvoerig over de talloze merkwaardigheden van de Blanke, zonder dat deze zich realiseerde dat hij er gekleurd op stond. In de westerse literatuur komen zwarte mensen al vroeg voor, al in het Chanson de Roland bijvoorbeeld. In die eerste teksten echter onderscheidt de Zwarte zich nog nauwelijks van de Ethiopiër of de Moor of de Indiaan - hij is gewoon een van de ‘Anderen’. In de Middeleeuwen en nog lange tijd daarna, bijna tot in de zeventiende en achttiende eeuw toe blijft de kennis van die Anderen uiterst beperkt in Europa. Naarmate de kontakten met andere werelddelen toenemen, komen ook in de westerse literatuur de bewoners daarvan meer voor, ook de Afrikanen. Omgekeerd maken de Blanken hun entrée in de Afrikaanse literatuur, waarover straks meer. In Europa schetsen de eerste reisverhalen en de eerste exotische literatuur dikwijls voor de Europese lezer het beeld van een primitief, duister Afrika, een woest en ontoegankelijk dekor waartegen de heldhaftigheid van de Blanke des te duidelijker uitkomt. Van tijd tot tijd wordt het personage van de nobele wilde geïntroduceerd, maar dikwijls ook is het de ‘neger zwart van lijf en ziel’. Het beeld is duidelijk afgestemd op de smaak van het westerse publiek. De huid-pigmentatie heeft de theoretici van slavernij en kolonisatie intens bezig gehouden. De gele huid kwam daarvoor kenne- | |
[pagina 79]
| |
lijk minder in aanmerking, ongetwijfeld omdat er niet zoveel Aziatische slavenhandel gerechtvaardigd hoefde te worden in het Westen. Met de ontwikkeling van de Europese roman heeft Afrika herhaaldelijk als kader gediend voor gebeurtenissen waarvan de Blanken lange tijd de belangrijkste personages bleven. Denk bijvoorbeeld aan de reisverhalen van Daniel Defoe, een auteur die sensationele avonturen plaatst in een geheimzinnige, barbaarse, uitheemse kontekst: de mythe is al kompleet in een boek als The Life, Adventures and Piracies of the Famous Captain Singleton (1720). Daarover merkt de Nigeriaan Obiechina terecht op, dat de meeste stereotype trekken die zo kenmerkend zijn voor latere Europese boeken over Afrika hierin al voorkomen: het irrationele en lichtgelovige van de Afrikaan, zijn neiging om voedsel, vee en andere eerste levensbehoeften te verkwanselen voor het bezit van een paar stukjes ijzeren of zilveren kitsch uit Europa; Afrika's povere materiële ontwikkeling (wat voor Europeanen dikwijls gelijk stond met de afwezigheid van beschaving); de fabelachtige rijkdom van het werelddeel dat er alleen nog op wachtte om geëxploiteerd te worden door inventieve Europeanen; de angst voor de Blanke (gewoonlijk de angst voor zijn geweer), dit alles ondersteund door een ongebreideld paternalisme, het belang van de beschavingsmissie van de Blanke, zoals die tot volle ontwikkeling kwam in de Victoriaanse tijdGa naar eind2. Ill. uit Babar en Ballen / Yean de Brunhoff
De literatuur heeft in ruime mate bijgedragen aan de vorming en instandhouding van mythen en vooroordelen. Dat betekende niet, dat de auteurs die over Afrika schreven er altijd lange tijd hadden gewoond. Sommigen putten hun kennis uit reisbeschrijvingen, verhalen van zeelieden en uit de bestaande stereotypen. Later kwamen de koloniale schrijvers, die dikwijls wèl jaren in Afrika doorbrachten, wat overigens lang niet altijd betekende dat ze het land en de mensen beter leerden kennen. Veel koloniale auteurs schrijven vooral over de eigen landgenoten in Afrika. Toch zijn er ook een aantal die over de ‘inboorlingen’ beginnen uit te weiden: het woord inboorling wordt eigenlijk nooit in de Europese kontekst gebruikt of toegepast op Europeanen - er zit dan ook een pejoratieve betekenisnuance in. De Europese koloniale literatuur gaat zich naar hartelust te buiten aan alle mogelijke clichés en stereotypen van ras en kleur. Een schrijver als Pierre Loti en diens Roman d'un Spahi (1881) laat in dit verband aan duidelijkheid niets te wensen over, maar er zijn veel meer voorbeelden. Hoe dichter we bij de twintigste eeuw komen, des te vanzelfsprekender beginnen Europese schrijvers zich op te werpen als kenners van Afrika en Afrikanen. Afrika ligt steeds vaster in de greep van de kolonisatie en het aantal koloniale Europeanen wordt voortdurend groter. Veel Blanken hebben ‘daarginds’ een broer of neef zitten en het Europese publiek raakt ingewijd in de exotische koloniale sfeer: het smult van de koloniale romans. Daarin wordt natuurlijk alleen de visie van de kolonisator op de gekoloniseerde gegeven: de Meester heeft Afrika en de Afrikanen getemd en analyseert ze volgens zijn eigen koloniale maatstaven, waarbij eeuwenlang koloniseren en domineren het hem vrijwel onmogelijk maken zijn eigen visie te relativeren en onbevooroordeeld naar anderen te kijken of te luisteren naar wat ze zeggen, ook en vooral naar wat ze over hèm zeggen. De Europeaan is er vast van overtuigd, dat | |
[pagina 80]
| |
in de ontwikkeling van het menselijk ras iemand van aap opklimt tot Zwart-, Roodof Geelhuid alvorens Blank te worden. De blanke kleur wordt daarmee voor hem het kriterium van beschaafd zijn, konstateert de Afrikaanse schrijver Bernard Dadié (Ivoorkust) en hij voegt er aan toe, dat voor hem vast staat, dat men een volk altijd slecht beoordeelt als alleen zijn bezetters geciteerd en gelezen worden. Europa doet er lang over om deze waarheid te begrijpen, zo blijkt uit de meeste door Europeanen geschreven romans over Afrika. Professor Michael Echeruo uit Nigeria signaleert eveneens het eenzijdige Europese perspektief in boeken als Joseph Conrad's Heart of Darkness en andere ‘buitenlandse’ romans over Afrika: Als er iets ‘waar’ is m.b.t. dit soort romans, dan zit dat niet in de manier van situeren of in de karaktertekening, maar in de nauwkeurigheid waarmee de verbeeldingskracht de aard van de kultuur waartoe de schrijver behoort weerspiegelt. Heart of Darkness onthult dan ook de geest van een heersend Europa waarvan de dagen geteld zijn; het onthult niets over de aard van Afrika zelfGa naar eind3. Wat over het algemeen te vinden is in deze romans zijn de tegenstellingen tussen een lucide Europa en een mysterieus en duister Afrika, tussen een uitverkoren Blanke en een verdoemde Zwarte. Al met al komt wèl vast te staan voor het Europese publiek dat er anderen zijn, dat er meer is dan Europa alleen. De Ander moet er echter zelf het zwijgen toe doen. In de literatuur over Afrika en Afrikanen die bestemd is voor een Europees publiek spreken Europeanen onder elkaar zonder naar de Ander te luisteren, zonder het woord af te staan. Lange tijd leek de blanke monoloog onaantastbaar: koloniserend Europa bleef hardnekkig de eigen beschaving met een hoofdletter B schrijven. Van hun kant hebben ook de Afrikanen eeuwenlang onder elkaar over de Ander gepraat. De Blanke speelde al gauw een rol in de Afrikaanse orale literatuur, dikwijls zonder dat hij dat zelf wist. In de moderne geschreven Afrikaanse literatuur komen tot in het begin van de zestiger jaren de Blanke en het Westen tamelijk veel voor. Verschillende zwarte auteurs geven zelf toe dat ze een tijd lang meer voor een Europees dan voor een Afrikaans publiek geschreven hebben: om de koloniale situatie te veranderen moest men zich wel tot de kolonisator richten en diens taal gebruiken. Tegelijkertijd werd in deze literatuur afgerekend met bestaande mythen over blank en zwart die zo onuitroeibaar leken: het werd een duidelijke contra-literatuur. Onder contra-literatuur versta ik, met Bernard Mouralis, het proces waardoor een vast omlijnd literatuur-gebied, dat bestaat bij de gratie van een overgeërfd waardensysteem binnen een kultuur, wordt ondergraven door invloeden van buiten af. Tegelijkertijd worden dan kontestatie-mechanismen op gang gebracht aan de hand van een nieuwe maatschappijvisie en nieuwe teksten. Het is nooit gemakkelijk geweest om het westerse bestaande systeem te ondermijnen. Het ethnocentrisme is een zaak van kultuur en het eurocentrisme is in het Westen bijzonder sterk. Ook in onze tijd bestaat in Europa de wereldliteratuur voor het overgrote deel nog uit Europese titels. Over een encyclopedie van het jaar 1900 merkt Janheinz Jahn op, dat daarin op het gebied van de wereldliteratuur ongeveer elfhonderd namen geciteerd worden; daarvan zijn er slechts zevenenvijftig niet-Europees, drie Turken, twaalf Perzen, tweeëntwintig Arabieren, vijftien Indiërs, vijf Chinezen. Voor het beschaafde publiek rond de eeuwwisseling beperkt de wereldliteratuur zich praktisch uitsluitend tot het eigen werelddeelGa naar eind4. In de rest van de wereld is er kennelijk weinig anders dan ‘volksliteratuur’. Misschien is in onze tijd deze situatie enigszins minder grotesk doordat stromingen van contra-literatuur hun invloed sterker hebben doen gelden dan vroeger. Voordat deze contra-literatuur van de kant van Afrika op het Europese waardensysteem begon in te werken, werd er in de orale literatuur uitvoerig over de Blanke en het Westen gesproken. Er bestaan ook van de Afrikaanse kant aetiologische verhalen, oorsprongsmythen, die de ongelijkheid van blank en zwart verklaren. Deze zou voortkomen, hetzij uit een ongelukkig voorval, dat heeft plaats gevonden in het begin der tijden, hetzij in een soeverijne en ongemotiveerde daad van de oervader of de mythische voorvaderlijke autoriteit, ofwel - en die verklaring wordt het vaakst gegeven - er is een fout of misdaad begaan of inbreuk gemaakt op de geldende regels door de Afrikaanse voorouder, die daarmee de scheiding èn tegelijkertijd de ongelijkheid van de groepen heeft teweeggebracht en gewettigdGa naar eind5. Een versie van deze mythe heb ik zelf opgetekend in Zaïre, maar het verhaal komt in ongeveer dezelfde bewoordingen op vele plaatsen in West- en Centraal Afrika voor: God de vader heeft twee zonen, Manicongo en Zonga, die hij allebei even lief heeft. Op een dag besluit hij ze op de proef te stellen. Hij roept ze bij zich en geeft ze de opdracht de volgende morgen bij het aanbreken van de dag in een meertje niet ver daar vandaan een bad te nemen. | |
[pagina 81]
| |
tot laat in de nacht feestgevierd en gedanst; daarna is hij in een diepe slaap gevallen. Geen wonder dat hij zich verslapen heeft! Hij springt op en rent naar het meer, maar als hij erin wil duiken, trekt het water zich terug. Alleen zijn handpalmen en voetzolen zijn even in aanraking geweest met het water en die zijn wit geworden, voor de rest is Manicongo nog net zo zwart als hij altijd was. Deze mythe is van generatie op generatie overgeleverd en heeft tot doel gehad de historische werkelijkheid te verklaren die verstandelijk niet te begrijpen was, nl. waarom de Blanken in Afrika sterker zijn geweest dan de Afrikanen. Ook in de moderne Afrikaanse literatuur wordt dit mysterie herhaaldelijk aan de orde gesteld. Van de Blanken moeten we leren hoe je de baas wordt zonder dat je het recht aan je kant hebt, zegt bijvoorbeeld een van de romanfiguren van de Senegalese auteur Cheikh Hamidou Kane in L'aventure ambiguë. Moderne schrijvers hebben in hun romans de Blanke willen ontmythologiseren. Zolang de mythe van de rijke machtige Blanke nog bestaat, zal deze nauwelijks als mens, laat staan als mede-mens kunnen worden bekeken. Het ontstaan van een dergelijke mythe wijst er op hoe sterk het impact is geweest van de machthebber op de gekoloniseerde, zoals Albert Memmi dat ook aantoont in zijn uitstekende Portrait du colonisé précédé du Portrait du colonisateur (1966). De Afrikaanse schrijvers hebben sterk de behoefte gevoeld om in te gaan tegen het ethnocentrisme en het rassisme van de bestaande westerse stereotypen zoals die zich ook in de westerse literatuur manifesteren. Op die manier kreeg de Afrikaanse literatuur, voorzover geschreven in Europese talen (Engels, Frans, Portugees), rechtstreeks de funktie van contraliteratuur - zowel in de Europese als in de Afrikaanse samenleving - door de Europeaan de bevoorrechte positie te betwisten die hij zich al zoveel eeuwen als vanzelfsprekend had toegeëigend temidden van de andere volken èn door de mythen uit te roeien die zo lang het gedrag van Europeanen en Afrikanen ten opzichte van elkaar hebben bepaald. Een voorbeeld: Chinua Achebe, bekend Nigeriaans romanschrijver, begon zijn roman Things fall apart te schrijven om de eurocentrische visie van Joyce Carey op Afrika in Mister Johnson te korrigeren. Afrikanen zijn pas begonnen zichzelf als Zwarten te zien nà de komst van de Blanken in Afrika. Sindsdien hebben zij de indringers geobserveerd die ook van hun kant hen observeerden. Van beide kanten waren de gedachten over de Ander partijdig en subjektief. Wat merkwaardiger is het feit dat het gevormde beeld in beide gevallen frappant overeen komt. Zoals Blanken geneigd zijn in een Afrikaan eerst de Zwarte en pas daarna de mens te zien, zo is men in Afrika geneigd om in een Europeaan eerst de Blanke en pas daarna de mens te zien. Over en weer is het goed, dat men zich realiseert dat deze primaire reakties voor beide groepen gelijk zijn. Het bestaande beeld van de Afrikaan in onze ogen en dat van de Europeaan in de ogen van Afrika lijken opvallend veel op elkaar. De Europeaan heeft de Afrikaan dikwijls beledigd en belachelijk gemaakt en omgekeerd is, uit reaktie, hetzelfde gebeurt. De Ander ziet er anders uit dan wij, is dus ‘raar’, hij stinkt, hij lijkt op een dier (aap, gorilla) hij is sexueel gevaarlijk (de potente zwarte die ‘onze’ vrouwen bedreigt), hij steelt, is lui en onbeschaafd, ziedaar de mythe die in het Westen over Afrikanen in omloop is. Het frappante is nu, dat uit de Afrikaanse literatuur een soortgelijke mythe naar voren komt met betrekking tot de Blanke: deze lijkt op een aap (apen hebben glad haar en geen kroeshaar) of op een varken (net zo rose van huid), hij is sexueel pervers (de koloniaal in Afrika beschikte dikwijls naar believen over de vrouwen en kinderen die bij hem in de smaak vielen), hij gedraagt zich onbeschoft, hij steelt (haalt alle rijkdom weg uit Afrika), hij is lui (laat de Zwarten al het werk voor hem doen) en zijn zogenaamde beschaving heeft rampzalige wereldoorlogen niet kunnen voorkomenGa naar eind6. Beide portretten zijn uit de literatuur samen te stellen. Het is duidelijk dat het beeld van de Blanke in de Afrikaanse roman voor ons bijzonder leerzaam is. Tal van observaties duiden er op, dat een wereld van wantrouwen en misverstand het gevolg zijn geweest van de hardnekkige mythen van ras en kleur die blank en zwart van elkaar scheiden zowel in Europa als in Afrika. Kenmerkend voor de Blanke in de Afrikaanse roman zijn, behalve zijn meerderwaardigheidskomplex, zijn ziekelijke haast en zijn eeuwige honger naar meer geld, meer bezit en meer macht. De God van de Blanken woont in hun portemonnee, zegt een van de schrijvers, daarom hebben ze op hun geld geschreven ‘In God we trust’ (of zoals op het Nederlandse geld staat ‘God zij met ons’). Onze haast, onze geldzucht en ons | |
[pagina 82]
| |
individualisme zijn in Afrika bijna spreekwoordelijk geworden.
Zwarke Raïn er llanke Abel.
In hun contra-literatuur hebben Afrikaanse schrijvers zich, naar hun eigen zeggen, met opzet van de Europese talen bediend als van ‘wonderbaarlijke wapenen’ - de uitdrukking is van Aimé Césaire - om de westerse mythe van ras en kleur te bestrijden. De negritudebeweging heeft in Franstalig Afrika in dit opzicht een rol gespeeld vóór de zestiger jaren. Thans bestaat een soortgelijke beweging in Zuid-Afrika onder de naam Black Consciousness. Het is duidelijk dat een rassistische of koloniale situatie zoals die wordt gecreëerd door Blanken, noodzakelijk een anti-blanke reaktie oproept. De schrijvers waren ambassadeurs voor hun volk, hun missie was het vernietigen van de valse mythen. Ze zagen in Afrikanen alleen de stereotypen van hun eigen verbeelding. Omgekeerd werd ook van de andere kant gegeneraliseerd: de Blanke koloniaal stond model voor het beeld van de Europeaan. In de jaren zeventig komt de Blanke nauwelijks meer voor in de literatuur van onafhankelijk Afrika. Andere meer op de eigen maatschappijproblematiek gerichte thema's staan centraal, nu zwarte leiders aan het hoofd staan van de Afrikaanse naties. Schrijvers die zich nu net zo maatschappijkritisch opstellen ten opzichte van het regiem als dat vroeger gebeurde tegenover de koloniale overheersers komen maar al te vaak in konflikt met de politieke autoriteiten. Dat is al eerder gebeurd met schrijvers als Wole Soyinka in Nigeria en met Kofi Awoonor in Ghana. Ngugi wa Thiong'o zat tot voor kort in de gevangenis in Kenya vanwege zijn literair engagement. Wat in een bepaalde tijd subversief is, hoeft dat nog niet te zijn in een andere tijd of het kan zelfs dienen om het kulturele imperialisme te versterken, zegt Mouralis in zijn genoemde boek. Vandaag kunnen Afrikaanse schrijvers zonder enig risiko de Blanken en het Westen bekritiseren, integendeel, de autoriteiten vinden dat uitstekend, want het kan geen kwaad, niemand heeft er in Afrika last van. Als de hedendaagse Afrikaanse literatuur in de eigen samenleving contra-literatuur wil zijn, zal ze zich richten tegen het werk van schrijvers die de eigen leiders naar de mond praten. In Europa ligt dat anders, hier heeft men nog een behoorlijke dosis contra-literatuur uit Afrika nodig zolang de oude mythen niet zijn uitgestorven. Het is wel waar dat Afrika iets beter bekend is dan vroeger en er gaan steeds meer toeristen naar Afrika. Uit onderzoek blijkt echter, dat de meesten onder hen alleen op zoek zijn naar de bevestiging van het beeld dat ze nog uit hun jeugd hadden over ‘het oerwoud, de negers en de dieren’ van het Zwarte kontinent. Dat de mythe nog bestaat en springlevend is in Europa blijkt vooral uit de pers (berichtgeving over Afrika), uit talloze beeldromans en stripverhalen die bij duizenden verkocht worden, elke dag opnieuw. Zoals altijd blijkt ook hier, dat ideeën die de ‘elite’ in eigen kring verbreidt pas later ingang vinden bij andere bevolkingsgroepen, waar ze moeilijk zijn te bestrijden zolang er geen duidelijk beleid bestaat dat daarop gericht is. In deze gekommercialiseerde literatuur is de held nog altijd blond en heeft hij blauwe ogen - de blanke supermens à la Gobineau. ‘Gekleurde’ mannen spelen er nooit een hoofdrol in, ze kunnen hooguit trouwe dienaren zijn. Iets anders ligt het met het ‘gekleurde’ meisje, zĭj kan soms wèl een belangrijke rol spelen: zij heeft dan niet alleen het voorrecht om de held te dienen, maar ze is ook een uitstekend minnares! Zĭj kan dus eventueel met de blanke, blonde held trouwen. Het omgekeerde komt echter nooit voor, konstateert Evelyne Sullerot: geen niet-blanke man mag een blanke vrouw aanraken zonder dat daar straf op staat. Als hij haar te na komt, is dat trouwens altijd op een ‘smerige’ manier, het wordt nooit positief gewaardeerd. In dit waardesysteem ligt het oude idee verborgen van een overheersend, mannelijk ras (blank) en overheerste vrouwelijke rassen (zwart en geel). Deze laatste soorten komt enige eer toe in die zin dat ze hun vrouwen, bescheiden en onderdanig, afstaan. Het is tevens een les voor de blanke | |
[pagina 83]
| |
vrouw, die zich niet nederig in haar lot schikt en onderworpen wil zijn aan de blanke man, en een les voor alle gekleurde volken die alleen geluk en erkenning van eigen waardigheid zullen kunnen vinden als ze zich maar eerst hun eigen onwaardigheid realiseren en bereid zijn te buigen voor de heersende groepGa naar eind7. De massaliteratuur is een industrie die erop uit is het ethnocentrisme en rassisme van de westerse samenleving in stand te houden.
Reklamefolder van Zuidafrikaans Paisbura.
Toch moet het mogelijk zijn mythen die de literatuur zijn binnengedrongen daar ook weer uit te verwijderen - als er genoeg schrijvers zijn die dat willen. Tegelijkertijd moeten we zoveel mogelijk luisteren naar de stem van de Ander en zijn (contra-)literatuur lezen. Het is duidelijk dat dat in Europa geen luxe is: bescheidenheid is bij ons nog altijd een tamelijk onderontwikkelde eigenschap evenals het besef van de relativiteit van de eigen kultuur. Kulturele kontakten kunnen alleen maar verrijkend zijn voor elke samenleving, ook voor de westerse, want - Aimé Césaire zegt het in zijn magistrale Cahier d'un retour au pays natal - het is niet waar dat het werk van de mens af is, dat we niets meer te doen hebben op de wereld... maar het werk van de mens is nog maar net begonnen ... en geen enkel ras bezit het monopolie van de schoonheid, de intelligentie, de kracht. | |
[pagina 84]
| |
Het tweede nummer van Staffrider.
|
|