Bzzlletin. Jaargang 7
(1978-1979)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
Twee nachtmerriesGa naar voetnoot*
| |
[pagina 24]
| |
Er werd een hand naar binnen gestoken die iets op de grond wierp. Fritz draaide zijn ogen opzij en zag een kleine glazen capsule die door de val in stukken was gebarsten en waaruit een zich snel verspreidende damp opsteeg. Tegelijkertijd nam de verdoving in zijn hoofd toe, hij was niet in staat om van zijn stoel op te staan en zag het vertrek nog slechts als door de bodem van een dik glas. Verscheidene personen zweefden naar binnen door de deur die nu ver open stond, ze verdeelden zich over de ruimte en begonnen in zijn manuskripten en akten te graaien. Een van de mannen ging achter hem staan en hield zijn schouders vast, terwijl een ander zijn linker arm vastgreep, zijn overhemd over zijn onderarm omhoog schoof, een scheermesje tussen duim en wijsvinger van zijn rechterhand stopte en hem zacht maar beslist hielp bij het opensnijden van zijn polsader. Daarna pakte de onbekende, wiens gewaad aan de randen groen flikkerde en lichtte als protuberanties, hem het scheermesje af, drukte het hem tussen duim en wijsvinger van zijn linkerhand en bracht die met dezelfde nadruk naar Fritz' rechter polsader. Verwonderd keek Fritz naar zijn handen die op het tafelblad lagen, zag hoe het bloed eerst uit de aders spoot en daarna zwakker werd tot er nog maar een dun straaltje uit de ongeveer vier centimeter lange snijwonden sijpelde. Hij voelde dat zijn bovenlichaam naar de rand van de tafel begon te hellen en dat zijn armen zijwaarts van de tafel gleden, toen belandde hij met zijn rechterwang op een leeg vel papier. Daarop werd het donker, maar om zich heen hoorde hij nog voetstappen en zacht gefluister. Iemand greep hem bij zijn haren, trok zijn hoofd omhoog, lichtte zijn rechter ooglid omhoog, tilde eerst zijn linker, daarna zijn rechter arm op en zei beslist: Zelfmoord. Onmiskenbaar. Steeds was het vroeg in de ochtend als hij werd bezocht en brak de dag al aan. De bezoeking kwam altijd 's ochtends. Steeds ook werd er eerst een glazen ampul in de cel gesmeten die met nauwelijks hoorbaar gerinkel stuksprong en waarvan de inhoud samen met de zuurstof in de lucht een verdovend gas ontwikkelde dat geen sporen in iemands lichaam achterlaat en dat hem verlamde zonder hem bewusteloos te maken. Steeds werd hij dus getuige van de moord op hemzelf, kon hij zich ervan overtuigen dat ze de gebruikelijke middelen aanwendden en geen onbevoegden waren. Een andere keer stond hij met zijn rug naar het raam toen de deur werd geopend en een bewaker de tafellamp binnenbracht waar hij al een hele tijd om had gevraagd. Met een korte ruk trok de man het snoer uit de lamp, maakte er een lus van die hij hem om de hals legde, twee mannen in burger tilden hem op terwijl de bewaker het andere eind van het snoer aan de knop van het raam vastknoopte. Daarna lieten de beide mannen hem vallen, Fritz voelde een heftige druk op zijn halsslagader tot zijn bewustzijn begon te dansen. Even dacht hij dat zijn hoofd zou worden afgerukt, zo zwaar hing zijn lichaam aan zijn nek, toen voelde hij zich lichter en lichter worden, tot hij begon te zweven, zoals gewoonlijk. In het begin had hij zich afgevraagd, als hij al dood was, hoe ze het klaarspeelden om niet gezien te worden. De vleugel en de cel werden dag en nacht door tv-camera's geobserveerd en op een monitor geprojekteerd waarvoor twee functionarissen zaten die het konstant gelijke beeld bekeken als een televisieprogramma. Op een dag herinnerde hij zich een film over een roofoverval die hij jaren geleden in Rome had gezien. De rovers wilden een ruimte binnendringen die eveneens met monitoren werd bewaakt. Ze maakten daarom een film van de lege ruimte vanuit het perspektief van de telecamera, sloten de monitor aan op een video-apparaat en draaiden de voorbereide film af. Zo bleef op de monitor de lege gang te zien, terwijl de rovers zich ongezien in de nog maar schijnbaar bewaakte ruimte konden ophouden. Als hij de volgende ochtend werd gewekt duurde het vaak een uur of langer voor hij in staat was om onderscheid te maken tussen waan en werkelijkheid. In zulke uren moest hij inzien dat hij steeds verder van de werkelijkheid buiten de gevangenismuren kwam te staan en dat die zich reduceerde tot de weinige prikkels die in de cel waarneembaar waren. | |
HongerstakingDe derde week van zijn hongerstaking sloten ze het water af. Op die manier wilden ze hem dwingen weer te gaan eten. Hij wist dat het dodelijk was. Een mens kan wekenlang zonder voedsel, maar slechts drie dagen zonder water. Dan weigeren de nieren. Het was een duidelijk geval van moord. Ze wisten precies dat hij pas weer zou gaan eten als ze een einde maakten aan zijn isolatie en toch weigerden ze hem drinken te geven. Ze wisten dat hij daardoor zou sterven en keken ongegeneerd toe. De derde dag begon hij te fantaseren. Hij zat aan de grote pier van Zoppot en keek uit over de Baltische Zee. De hemel was ijsblauw, het licht helder, bijna fel, en er stond een harde wind. Zo'n duizend mensen liepen op z'n zondags gekleed de zee op of keerden landinwaarts terug. Plotseling veranderde de pier in een schip, stak van wal en voer zonder hem weg. Tevergeefs probeerde hij wakker te worden. Toen hij weer bij zijn positieven kwam lag | |
[pagina 25]
| |
hij op een soort ziekenzaal, vastgebonden op een bed en hij hing aan verscheidene slangen. Na drie dagen brachten ze hem naar de cel terug. Weer weigerde hij voedsel en opnieuw kreeg hij bezoek van verscheidene hoge funktionarissen en bewakers. Ze boden hem aan de dwangvoeding voorzichtig uit te voeren als hij zich niet aktief verzette, maar hij weigerde. Daags daarna kwamen ze terug, nu al wat bruter, kwakten hem op een rijdende brits en bonden hem vast aan polsen en enkels, bovenarmen en knieën en met een riem over zijn borst en zijn onderlichaam. Toen hij zich probeerde te verzetten sprongen er een paar mannen boven op zijn lichaam. De hele rit bleven ze op hem zitten, in totaal vier man. Op de ziekenafdeling probeerden ze hem bloed af te tappen, maar er kwam haast niets omdat zijn arm was afgebonden. Toch maakten ze de riemen niet losser en staken alleen maar ergens anders tot ze genoeg bloed hadden afgetapt. Ondertussen was de ruimte vol artsen en verplegers, over stonden funktionarissen en bij de open deur naar de behandelkamer stonden enkele heren van het ondervragingswezen vol belangstelling toe te kijken. Van nu af aan was zijn gevoel voor tijd verdwenen. Toen hij allang weer op zijn smalle bed in de cel lag, voelde hij nog steeds hoe ze hem losmaakten, met brachiaal geweld van de brits rukten, op de grond lieten vallen en naar de weegschal sleepten. Hij moest verscheidene keren overgeven en had aanvallen van hevige benauwdheid. Op zijn onderarmen hadden zich bloeduitstortingen gevormd. Fritz Buchonia lag op zijn bed. Hij was maar half bij kennis. Bij het geringste geluid schrok hij overeind uit angst dat ze hem misschien nog een keer kwamen halen. Toen de sleutel rammelde draaide hij krampachtig op zijn zij, met zijn gezicht naar de muur, trok zijn benen dicht tegen zijn buik, kruiste armen over zijn borst en sloot zijn ogen. Maar er gebeurde niets. De deur werd weer dichtgedaan. Een hele tijd later draaide hij weer van de muur weg en keek naar de deur. Een bewaker had het dienblad binnen gezet. Hij werd wakker, en zou niet geweten hebben of dat diezelfde dag gebeurde of een dag later, omdat hij dacht bij de deur enig geluid gehoord te hebben, en nog voor hij zich goed kon omdraaien was de kleine ruimte vol bewakers die zich met hun volle gewicht bovenop hem wierpen. Ze tilden hem met zijn vieren op, aan armen en benen, terwijl een vijfde agent zijn hoofd omklemde en hem in een wurggreep nam. Voor de deur stond weer de rijdende brits. Ze drukten hem op zijn buik op het wagentje met zijn gezicht in de kussens en draaiden zijn armen en benen ook tijdens de rit om. Hij probeerde zijn hoofd wat op te tillen en zag dat de gang vol bewakers was, ook heren van de gevangenisdirectie. Toen werd zijn hoofd weer naar beneden geduwd zodat hij dacht dat hij zou stikken. Op de ziekenafdeling werd hij van de brits gerukt, zijn hoofd hing naar beneden, zijn armen werden bijna uit de kom gedraaid en hij voelde dof hoe het bloed naar zijn hoofd schoot. In de deur zag hij opnieuw een paar bekende gezichten van het Bureau voor Ondervragingswezen. Ze legden hem op een soort ziekbed, rukten zijn armen uit elkaar, drukten ze zover mogelijk naar beneden en hielden ze vast. Ook zijn hoofd werd achterover gedrukt. Boven zijn gezicht bungelde een slang en een stem zei dat hij zijn mond moest opendoen. Hij hoorde de stem maar vaag en klemde zijn tanden op elkaar. Nu drukte iemand in het wit een houten wig tussen zijn lippen en probeerde zijn tanden uit elkaar te wrikken. De man sloeg met de bal van zijn hand op de wig alsof hij zijn tanden uit zijn mond wilde breken. Een andere man, ook in het wit, probeerde een tweede slang in zijn neus te drukken, maar zijn neus was te nauw of scheen te zijn dichtgegroeid. Hij voelde een heftige pijn diep boven in zijn neus en slaakte onwillekeurig een kreet. Bloed stroomde over zijn gezicht, de slang had de huid opengestoten. Nauwelijks had hij zijn mond geopend en schreeuwde nog of een van de mannen in het wit duwde onmiddellijk de maagsonde naar binnen. Nog steeds verzette hij zich en probeerde de slang door te bijten. Maar nu waren zijn tanden uit elkaar. Hij voelde hoe de wig opzij werd gedraaid en onherroepelijk zijn tanden uit elkaar drukte. Toen hij plotseling moest meegeven en zijn mond tegen zijn wil wijd opendeed, schoot de wig diep in zijn mondholte. We beginnen met een halve liter, zei de stem van een van de mannen in het wit. Zijn maag kwam in opstand en al kokhalzend probeerde de slokdarm de slang uit te kotsen. Tevergeefs. Toen de bewakers hem terugsleepten zat hij onder het bloed en had hij het gevoel dat hij een gedeformeerd gezicht had. De vellen hingen in zijn mondholte en aan zijn lippen en zijn mond was ingescheurd. Zijn tanden deden pijn, hij kokhalsde en zijn maag draaide om. Bovendien had hij razende hoofdpijn. Toen hij eindelijk op zijn bed lag kon hij geen woord uitbrengen, trilde over zijn hele lichaam, had koude rillingen en lag in zichzelf te huilen. Zijn lichaam was bezaaid met blauwe plekken, hij had het gevoel dat zijn gewrichten uit de kom waren gedraaid en zijn pezen leken verrekt. Die nacht dacht hij voor het eerst aan zelfmoord. Alleen de zekerheid dat het niet zijn eigen beslissing was, weerhield hem ervan. Als hij nu zelfmoord pleegde dan was het een moord, waartoe zij hem hadden gedreven zonder dat daarvoor iemand ter verantwoording werd geroepen. Drie dagen duurden de pogingen om hem te voeden. Soms, als hij zich heftig verzette, zijn tanden op elkaar klemde terwijl ze door zijn neus heen probeerden te stoten of zijn mond | |
[pagina 26]
| |
openbraken, maar ook als ze hadden gewonnen en hij daar weerloos lag en zijn hele lichaam zich nog slechts in een reflex verzette tegen de slang in zijn binnenste die zijn lichaam wild deed schokken, voelde hij de wens te sterven. Dan weer duwden ze twee slangen tegelijk in zijn neus, de ene slang rolde zich op in zijn mondholte, de vloeistof liep in zijn longen en in zijn mond, hij kreeg geen adem meer, rochelde en voelde hoe zijn bewustzijn verdween en hoe hij inderdaad met een been in het graf stond. Dan overviel hem onmiddellijk de ontembare drang om te leven, een drang die heel even toch sterker was dan de hele marteling, tot hij wegzonk en niets meer voelde. Vanaf die dag probeerden ze hem niet meer te voeden. Hij wist niet of hij inderdaad bijna was gestorven, maar hij vermoedde dat ze niet wilden dat hij onder hun handen stierf. Het kon hen niet schelen of hij leefde, dat was duidelijk. Maar zij wilden niet schuldig lijken aan zijn dood. Hij was al sterk vermagerd en kon nog maar kort achter elkaar op zijn stoel zitten toen ze hem eindelijk overplaatsten naar een normale vleugel met andere gevangenen. Peter. O. Chotjewitz
|
|