woord ‘elitair’ klaarliggen, bij voorkeur gebezigd door intellektuelen.
Koncernvorming is dan misschien niet de oorzaak van een massale marktstrategie op het gebied van de publicistiek, maar wel een voorwaarde, in elk geval de enige vorm om de diversiteit van het assortiment (boeken, tijdschriften, bladen en binnenkort andere zachte waar, alle met hun onderscheidene genres en dito publieksgroepen) optimaal te exploiteren. Niet uit de zucht om de zwakke onderdelen ervan, de literatuur b.v. koste wat kost te steunen of meer kansen te geven. Nee, eerder omgekeerd, om het geld dat ook b.v. in literatuur zit eruit te halen, en is het niet het grote geld dan valt er op z'n minst toch goodwill voor het bedrijf in z'n geheel uit te peuren.
Als ik wat artikelen van mezelf over de boekenmarkt herlees van een jaar of acht geleden, dan blijkt er eigenlik weinig veranderd. Er is voornamelijk een bestendiging te zien van ontwikkelingen die zich in de zestiger jaren in een razend tempo hebben voltrokken. De sanering is inmiddels een voldongen feit. De uitgeverswereld floreert, wordt gezegd, maar hoofdzakelik op de beurspagina ben ik bang.
Indertijd werd er op de fuseringen en dreigende standaardisering óf cynies gereageerd óf uitsluitend moralisties. Wat het laatste betreft waren de trefwoorden: informatie-verschraling, bedreiging van ‘het’ woord, ‘het’ boek. De verkommercialisering werd als iets uitwendigs gezien, men was er niet op bedacht dat die tot in het lezen en schrijven zelf doordringt, tot in de waarneming, ervaring en werkelikheidsbeleving. Dat is inderdaad niet met cijfers aan te tonen, het gaat namelik veelal om iets dat men niet eens (meer) kan zien. De verontrusten konden toen, zoals nu getuige Van den Brinks uitpraak, gerustgesteld worden met een verwijzing naar de diversiteit van het aanbod.
Het aantal literaire fondsen is niet drasties verminderd, dat is waar, grote koncerns handhaafden hun literaire afdelingen of zetten zelfs nieuwe op. Er lijkt dus niets veranderd. Veranderd niet, versterkt wel: alle literaire fondsen zijn, op een enkele toevallige uitzondering na, variaties van hetzelfde, offreren dezelfde hapklare konsumentenliteratuur bestemd voor dezelfde markt, voor hetzelfde publiek. Er is nauweliks ruimte voor riskante uitgaven, voor eksperimenten van welke aard dan ook; uitgaven die het moeten hebben van de lange termijn zijn nagenoeg onmogelik geworden. Wanneer de Bezige Bij zou ophouden te bestaan, dat tekent de situatie, zou er in Nederland voor een belangrijk deel, uiteraard niet het gemakkelikste deel, van de literatuur geen bestaansmogelikheid meer zijn, het zou domweg niet meer worden uitgegeven. Wat de boekhandel betreft is de helft van wat er aan literatuur geschreven wordt (en hoe lang zal het nog duren dát het nog geschreven wordt) een uitstervend diersoort. Juist omdat het met de literaire markt zo goed gaat neemt voor ‘minderheden’ de vrijheid af, want wat floreert is de onverplichte lektuur vervaardigd per strekkende meter. Die verdringt letterlik de alfabetiese literatuur uit de uitgeversfondsen, uit de boekhandel, uit de media, uit het literatuuronderwijs, en straks uit het bewustzijn en de schrijfmachine. Menig literair boek kan nu al niet meer zonder subsidie worden uitgegeven (de kosten van het schrijven neemt de uitgever sowieso nooit voor zijn rekening, zodat het schrijven nu al bijna geheel van subsidie afhankelik is - tot een regulier schrijversloon heeft dit evenwel nog niet geleid). Een bepaalde literatuur wordt binnen afzienbare tijd ekonomies vrijwel onmogelik. Vanwege de beperkte oplage worden juist die boeken te duur. Een beperkte oplage is op zich niet iets rampzaligs, ze wordt echter als een (onoverkomelik) bezwaar gezien wanneer populaire verkoopcijfers als norm gelden. In
vergelijking met andere kunstprodukten en kultuurmanifestaties is een oplage van duizend eksemplaren best akseptabel, temeer daar boeken (steeds meer) geleend worden. Ekonomies wordt een dergelijke oplage onverantwoord geacht, gemeten namelik naar de produktiekosten van populaire uitgaven. Terwijl er de laatste jaren minder boeken, gekocht worden, is het aantal titels dat wordt uitgegeven sterk uitgebreid. Het is dus dringen geblazen. De uitbreiding van het aantal titels is namelik geen uitbreiding van soorten boeken maar van variaties van hetzelfde (sukses). Voor de uitgevers is het werken in de breedte, meerdere titels-kleinere oplagen, een spreiding van risiko; voor het boek, en dus ook voor de schrijver, is het risiko (om weggedrukt te worden) evenredig groter geworden. Vrijheid blijheid. Diversiteit, dat mooi ogende woord, betekent dus helemaal niet een veelzijdiger keuzemogelikheid voor de lezer, geen grotere bereikbaarheid van niet-populaire uitgaven, maar is enkel een veelvuldiger opdringen van steeds hetzelfde genre in alle soorten en maten. Pluriformiteit is in feite amorfiteit waarin het afzonderlike boek dat niet over natuurlike aantrekkingskracht beschikt (aktualiteitswaarde, bekendheid van de auteur enz.) als in het niets verdwijnt. Nogmaals, de koncernvorming is misschien niet een rechtstreekse bedreiging van niet-courante boeken, ze helpt wel geducht mee aan het doen verdwijnen ervan.
In de literaire fondsen zullen uitgaven die verlies opleveren of alleen maar niets opleveren niet lang getolereerd worden. Elke uitgave dient namelik op eigen kracht te kunnen voldoen aan de norm van de markt (die trouwens inmiddels danig verhoogd is). Daarin werken de niet-ekonomiese faktoren in de verspreiding van literatuur als ‘versterkers’: literaire kritiek, onderwijs, bibliotheken, media.
Er heeft in de literatuur de afgelopen jaren,