Jan Blokkers Kalekoppenhuis
Dolf Verroen
Het Kalekoppenhuis van Jan Blokker is een van de aardigste kinderboeken die ik de laatste jaren heb gelezen. Het is, als ik me niet vergis, het tweede kinderboek van Jan Blokker, wiens eersteling Op zoek naar een oom destijds werd bekroond met de jeugdboekenprijs van de CPNB.
Het kalekoppenhuis is het lucifersgesticht van vroeger en je komt er in als je rijp bent voor een opvoedingsgesticht. Dat ben je als kind natuurlijk al gauw. Je hoeft niet veel moeite te doen om door je ouders als onaangepast beschouwd te worden. Het is al genoeg om, zoals Martijn uit het boek, niet onder maar naast de douche te gaan staan en (bijvoorbeeld) je scheiding de verkeerde kant te willen op kammen. De maat is echter goed vol als je in spiegelschrift pies kak poep op een bewasemde ruit schrijft. Dan word je weggebracht zoals Martijn, die wel een krengerige moeder heeft, maar ook het ‘voorrecht’ dat zij modern en alternatief is (zij rijdt in een met gele en blauwe bloemen beschilderde lelijke eend, de mooiste van de stad). Martijn hoeft dus ook niet naar het ouderwetse kalekoppenhuis (dat is net een gevangenis) maar naar het mooie, moderne ‘dat er prachtig bij lag. Het bevond zich in een park en was bijna geheel van glas’. Aan het hoofd van dit instituut staat een terapeutische meneer waar je Joop tegen moet zeggen en als hij je haar er af knipt ‘vuile rot Joop’. Om je woede te koelen. Als je het niet zegt wordt Joop bijzonder woedend en - om Joop even te citeren - ‘als je het later nog eens zegt, zwaait er wat’.
Gelukkig komt Martijn in de klas van het kalekoppenhuis naast Tanja te zitten. Ze sluiten vriendschap en proberen samen te ontsnappen. Maar dat blijkt een onmogelijkheid. Hoe ze ook vluchten, wat ze ook ondernemen, ze komen telkens weer terug bij het punt van uitgang: kallekoppenjoop.
Ik heb niet veel boeken gelezen waarin fantasie en werkelijkheid zo functioneel gehanteerd werden. Zeker is Sjakie in de chocoladefabriek van Roald Dahl er één van. De fantasie in deze boeken is geen verzinsel om origineel te zijn, geen vaardig bedachte nonsens, maar een element, een symbool van de werkelijkheid. Het park van het kalekoppenhuis waar ze niet uit kunnen komen omdat het als het ware met hun voetstappen meegroeit, is een trefzeker gekozen vorm van machteloosheid, je zit in de val en je kunt er nooit uit komen. Het is een fantasie - en geen bedenksel! - waardoor de werkelijkheid er een dimensie bij krijgt, een soort vertaling van de werkelijkheid.
Het kalekoppenhuis is gelukkig een volslagen negatief boek. Jan Blokker heeft niet de fout gemaakt om de waarheid op het laatst te verzachten en te vertekenen, zodat zijn lieve lezertjes met een gevoel van geruststelling het boek dichtslaan. Dat hij zijn jonge lezers niet idealiseert blijkt uit het feit dat hij ze op het eind van het boek wanneer ze, eenmaal uit het kalekoppenhuis en ‘vrije’ mensen geworden, dezelfde fout laat maken als de andere volwassenen: wanneer Tanja en Martijn met elkaar getrouwd zijn en zij, net als hun ouders, van de beste voornemens bezield zijn, brengen zij hun zoon Jeroen naar een inrichting (waarover Tanja in een damesblad heeft gelezen) zodat hij niet langer eenzaam zal zijn. En het boek eindigt met de aankomst daar, zodat de cyclus rond is:
‘Ik heet Joop,’ zei de man. ‘En je mag Joop tegen me zeggen, want we blijven bij de tijd’.
‘Ja meneer,’ zei Jeroen.
‘Ik zei Jòòp,’ zei de man streng. ‘En laat ik je niet meer meneer horen zeggen, anders worden we kwaaie vrienden.’
‘Kijk nou toch eens wat een aardige meneer,’ zei Tanja tegen Jeroen.
Maar Jeroen stond het huilen nader dan het lachen.
‘Nou mevrouw,’ zei die Joop tegen Tanja, ‘we zullen dit varkentje hier wel eens wassen.’ Niets had Tanja in de gaten.
Maar Jeroen vermoedde meteen dat hij nog niet jarig was.
En het duurde nog even voordat hij het zeker wist.
Want het leven, daar doe je niks aan.’