door King zelf is geschreven en die in de uitmuntende geillustreerde reeks ‘Writers and their World’ door Thames & Hudson, specialisten in boeken over de kunst, is uitgegeven. Deze reeks heet eigenlijk niet ‘Writers and their World’. De reeks heeft blijkbaar géén titel, maar de naam van de auteur (òf kunstenaar - bijvoorbeeld: Beardsley, Constable; òf ingenieur - bijvoorbeeld: Brunei; òf componist - bijvoorbeeld: Wagner; òf koning - bijvoorbeeld: Louis XIV) wordt steeds door de woorden ‘and his/her world’ gevolgd.
Wat de puristen, die vinden dat wij, waar het schrijvers aangaat, met de neus op de tekst moeten blijven zitten, er ook van mogen denken, moet toch over de foto's van Forster, waarmee King zijn tekst heeft geillustreerd, worden gezegd, dat ze verbazend, nee, verbluffend veel over Forster te vertellen hebben; en zelfs over zijn werk.
De foto op het stofomslag is ronduit meesterlijk. Hier ziet men Forster alleen staan, geheel rechts, zijn rug tegen een grijze wand, terwijl het licht van rechts boven op zijn gezicht en borst valt. Alles is grijs. De wand is kaal. Zo ook de vloer. De laatste een beetje rommelig. Je zou bijna kunnen zeggen, dat de schrijver er uit ziet als een ambtenaar of een leraar. Zijn pak zit slecht. Hij draagt, zo te zien, een ziekenfondsbril. In zijn rechter hand houdt hij een gevouwen stuk papier. Zijn linker hand is in de zak van zijn jasje gestoken. Het is alsof hij ‘met de rug tegen de muur’ staat. Er is in zijn blik iets angstigs, maar tevens iets hautains.
Op de achterkant van het omslag staat een foto, waarin men Forster in een stoel op zijn kamer aan de Universiteit van Cambridge ziet zitten. In de kamer staan meubels, die hij van vrouwelijke familieleden heeft geërfd. (Forster was in zijn kinderjaren door vrouwen omringd.) De kamer is ook voor een deel een portret van de schrijver. Comfortabel, met een zeker gevoel voor stijl, maar rommelig. Niet zo rommelig echter, niet zo stijlloos, als bij Virginia Woolf thuis, waar men blijkbaar helemaal geen oog voor uiterlijke vorm en schoonheid had. Het is het interieur van de vrijdenkende Engelse intellektueel, anno 1920. Nog meer zegt het fotoportret van Forster op zijn slaapkamer, dat door de bekende fotograaf, Sir Cecil Beaton, is gemaakt, een foto die helemaal aan het eind van King's tekst, op blz. 117, te vinden is. Hierna, zoals in deze boeken gebruikelijk is, volgen een Chronologie, een Bibliografie en een Index.
In dit boek treft men een samenvloeiing van homoseksuelen van de hoogste kulturele orde: Forster, King, Beaton, J.R. Ackerley, Benjamin Britten, Cavafy, Lytton Strachey, Forrest Reid, William Plomer - ze zijn allemaal van wat men vroeger ‘de verkeerde kant’ noemde, maar ook allen in hoge mate begaafd. Het vreemde is echter (vreemd maar niet ongewoon), dat de heel schuchtere, uiterst verfijnde maar fysiek weinig aantrekkelijke Forster als zijn partner een eenvoudig volkstype koos - een politieman zelfs, en daarbij nog wel een getrouwde man. Deze was Bob Buckingham, en het was in de tuin van Buckingham en zijn vrouw May (die de vriendschap tussen haar man en Forster aanvaardde), dat de as van de bekende schrijver gestrooid werd, na zijn crematie in juni 1970.
Zoals uit de voorafgaande regels zeker duidelijk zal zijn geworden, is het doel van de boeken in deze reeks, een portret, een chronologische levensbeschrijving, en een beeld van de ‘wereld’, d.w.z. de vriendenkring, van de betrokken kunstenaar te bieden. Maar hoewel het hier van secundair belang is, kan het oeuvre natuurlijk niet buiten beschouwing blijven, en King, zelf een bekende en zeer geroutineerde romancier en recensent schrijft ook gevoelig over de Forster romans en andere boeken van hem.
Men moet echter niet vergeten, dat Forster, die pas in 1970 is gestorven, geen roman heeft geschreven na zijn vijfde roman, A Passage to India van 1924 - zijn meesterwerk, trouwens. Om deze reden zijn er maar weinig boeken die besproken kunnen worden, als King de tweede helft van Forster's leven beschrijft. Tussen twee haakjes, is A Passage to India (‘a classic on the strange and tragic fact of history and life called India’, zei kriticus Lowes Dickinson van dit boek) Forster's zesde roman, als men de postuum verschenen roman Maurice (1971) er bij telt - een vroeg werk, op een homoseksueel thema gebouwd, dat de schuchtere Forster niet tijdens zijn leven wenste te publiceren.
Hoewel Forster beter met Leonard dan met Virginia Woolf kon opschieten, tekende Virginia een heel klein maar veelzeggend portret van hem, toen zij in haar dagboek noteerde: ‘I always feel him shrinking sensitively from me, as a woman, a clever woman, an up-to-date woman’. Maar zoals Francis King ons ook mededeelt, had Forster een zekere aantrekkingskracht op haar. ‘She compared him’, schrijft King, ‘to a blue butterfly - and she respected his judgements of her work...’.
Toen ik dit stuk begon te schrijven, was ik van plan over een heel ander ‘boek over boeken’ (of, meer exact gezegd: over schrijvers) te bespreken. Nl. THE REALISTS door de bekende romanschrijver, recensent en essayist (Lord) C.P. Snow. Deze uiterst boeiend geschreven bundel essays over acht grote schrijvers van de negentiende eeuw is in de herfst van verleden jaar verschenen. De betrokken auteurs zijn: Stendhal, Balzac, Dickens, Dostoievski, Tolstoi, Galdós, Henry James en Proust. (Het werk van de laatste drie behoort natuurlijk ook gedeeltelijk tot onze eigen eeuw.)
Het is Snow op een heel merkwaardige manier gelukt, essays over deze auteurs te schrijven, die de lezer even geboeid houden als de beste korte verhalen. Dit lukt hem in de eerste plaats doordat de figuren zelf zo interessant