Bzzlletin. Jaargang 7
(1978-1979)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
Zijne begaafde teekenpen
| |
[pagina 38]
| |
De Vries maakte zijn prentjes tot onderdeel van de tekst. Ze moeten om zo te zeggen meegelezen worden, ongeveer zoals Vroman van ons verwacht in Manke vliegen. Meestal treden ze op binnen het gedicht, binnen de strofe, zelfs - zoals we zagen - binnen de versregel, maar het komt ook voor dat ze het gedicht beginnen en afsluiten.
Latere, geillustreerde drukken van De Schoolmeester hebben De Vries' perfectie in dit opzicht niet kunnen respecteren (1). De prentjes kwamen terecht op andere plaatsen, de nieuwe vormgeving noodzaakte daartoe. Nergens in de Schoolmeester-literatuur heb ik daarover een klacht vernomen en dat verbaast me. Met hun plaatsing is immers de functie van de prentjes in het geding en, naar mijn overtuiging, hun aardigheid. Wat is nog leuk aan een zetting als deze uit ‘De Kat’: Het zag er in de zesde druk als volgt uit (blz. 117):
De eerste presentatie is afkomstig uit de recente Prisma-editie van De Gedichten (1977) en doet geen recht aan De Vries' oorspronkelijke bedoeling. In de zesde druk is zijn beeldende interpretatie conform de intentie van de dichter, die de ‘Natuurlijke historie voor de jeugd’ als een spiegel aan zijn tijdgenoten voorhield: een oude voyeur - de kat - ziet werkelijk een zingende vrouw - de nachtegaal of groene sijs - die de was buiten hangt. Dit pikante samenspel tussen tekst en beeld is in de Prisma-zetting uit het oog verloren. Die editie heeft ruim een derde van de prentjes verkeerd geplaatst. Dat kon ook moeilijk anders, want het verschil in zetsel liet geen keuze. Wie wil constateren wat voor effect dat heeft, hoeft de pocket-editie maar door te lezen. Dikwijls slaan de prentjes nergens op, ze komen òf als mosterd na de maaltijd òf te vroeg waardoor niemand iets van ze begrijpt. Het paard dat ‘zijn plicht doet met zooveel pleizier’ schopt pas 7 versregels later, en bovendien op een nieuwe bladzijde (98), zijn berijder in de rug. De pun is eruit, de illustratie is onbegrijpelijk. Een onwillekeurige geestige verplaatsing treffen we aan in het toneelstuk ‘De Koffij -veiling’ (Prisma-59): Deze knecht gedraagt zich tamelijk vrijpostig en is, bij nader inzien, ook niet zo heel erg als knecht gekleed, maar meer als de heer Dadelpracht zelf. En inderdaad, oorspronkelijk zag het er zó uit (60): | |
[pagina 39]
| |
Soms maakt de lay out het voor de Prisma-editie noodzakelijk om een prentje niet binnen, maar buiten een strofe te plaatsen, waardoor een regel wit wordt gewonnen. Wat een verschil dat maakt, laat blz. 244 goed zien in vergelijking met Prisma-221, waar Barend de Schutter tot de vijandige ‘garde champetter’ spreekt: Een laatste voorbeeld van vervorming van De Vries' bedoelingen signaleer ik op blz. Prisma-92 in ‘De Olifant’, waar het prentje deze kontext krijgt: Is de minister plotseling winkelier geworden en de klant diplomaat-aspirant? Wat heeft deze afbeelding, bovendien, met ‘De Olifant’ te | |
[pagina 40]
| |
maken? De zesde druk geeft op deze vragen wel antwoord. Daar gaan aan de illustratie de volgende versregels vooraf: En toch betaalt hij jaarlijks zeker
Voor zijn winterhielen zooveel niet als gy,
aan den stads-apteker.
Ik stop het vergelijken. Het is nu wel aangetoond dat de enige echte geïllustreerde Schoolmeester die van de zesde druk is.Ga naar eind1. In alle andere drukken - de Prisma-editie gebruikte ik daarvoor alleen als exempel - heeft de plaatsing van de prentjes aan functionaliteit ingeboet, in de Prisma zelfs voor 33%. Dat De Vries zoveel lof heeft gekregen, waarschijnlijk vaak op grond van een corrupt-geïllustreerde editie, pleit voor zijn tekeningen. Hij wilde meer zijn dan illustrator, en zich - binnen de tekst - onmisbaar maken, en vooral onverplaatsbaar. Wie de zesde druk naast een andere in handen neemt, kan opmerken hoe hij daarin oorspronkelijk is geslaagd. |
|