| |
| |
| |
Niets van het kind dat ik was is mij vreemd
Peter van den Hoven in gesprek met Gertie Evenhuis
‘Wie schrijft gaat automatisch terug in zijn jeugd, steeds verder terug. En steeds meer gaten en hiaten krijgen vulling; incidenten, die ik al lang dacht afgeschud te hebben draaien scherp voor de lens. Wat voor een kind was ik? Klein voor mijn leeftijd. Ik las me een ongeluk, en tekende, dat vooral. Ik had de pest aan spelletjes rondom de tafel, omdat ik daar liever onder zat, met tekenpen of leesgerei.’
Dat schrijft Gertie Evenhuis, vooral bekend als jeugdboekenschrijfster - ze schreef zo'n vijfentwintig kinderboeken - in een verhaal dat als titel draagt Omtrent Moeders, en is opgenomen in de bundel Zonnige dagen, of niet soms?; verhalen voor volwassenen die gebaseerd zijn op eigen jeugd- en reiservaringen. In Omtrent Moeders, dat ook is afgedrukt in de tweede aflevering van het feministisch-litaraire blad Chrysallis, vertelt ze over de relatie tot haar moeder toen ze als jong kind en opgroeiend meisje woonde in de provincie Groningen. Het is een prachtig kort verhaal waarin ze met scherpe pen in een paar bladzijden vol stilistisch vakmanschap een knappe karakterschets geeft van haar moeder, met wie ze altijd een speciale band heeft gehad. In dit artikel citeert ze een gedicht van A. Morriën:
Van de taal werd een spaarzaam gebruik gemaakt,
liefkozingen moesten worden ontvreemd.
De relatie moeder-dochter komt nog ergens anders in het werk van Gertie Evenhuis aan de orde: in het verhaal Brief aan mijn dochtertje dat te vinden is in Ach, ga weg, haar eerste bundel verhalen voor volwassenen. Dit erg persoonlijke relaas beschrijft de overpeinzingen van haarzelf, nu inmiddels zelf moeder van een zeventienjarige dochter, als deze laatste met de boot naar Engeland vertrekt. Gertie Evenhuis vertelt hierin over de beleving van de groei van het eerste kind binnen in haar, en als het schip [va]n de kade wegtrekt met de wuivende dochter [aa]n boord, denkt ze aan het moment van de geboorte, als ze zichzelf heeft uitgedrukt ‘in een taal die niemand spreekt. (...) Dat alles trok messcherp door mijn merg en been, die middag toen de boot losmaakte en zijn kabelstrengen introk.’
In haar Amsterdamse werkkamer, gezeten op een prachtig oud bed met grote koperen knoppen vertelt ze:
Er zou nog veel meer te zeggen en te schrijven zijn over de verhouding tussen moeder en dochter, en misschien gaat dat in de toekomst ook nog wel gebeuren. Want de relatie tussen mensen, vooral die tussen kinderen en ouders vind ik van wezenlijk belang. Elk kind heeft ouders en de verhouding daarmee is van enorme invloed. Daarmee heb je als schrijfster te maken en in kinderboeken moet je dan ook niet lichtvaardig omspringen met zo'n belangrijk gegeven. Kijk, als Enid Blyton op de eerste bladzijde van haar stapels boeken over De Vijf, de vader en moeder van de kinderen opruimt, dan vind ik dat een gemiste kans. Dat is gemakkelijk, maar dat is ook om relaties uit de weg te gaan. In al mijn boeken zijn de verhoudingen tussen ouders en kinderen, tussen grootouders en kinderen, tussen kinderen onderling belangrijk en waard om beschreven te worden omdat ze ook in het leven van zo grote invloed zijn. Die relaties zijn ook niet star of eenduidig, maar grillig en vol problemen omdat ook het gewone leven zo is. Als je dat in je boeken negeert, dan geef je een clichématige voorstelling van de werkelijkheid, van zogenaamd gelukkige gezinnetjes, van zoetelijke, eendimensionale kindertjes. De realiteit is anders en daar mogen kinderen in boeken best over lezen. Want op die manier leren ze zich ook voor te bereiden op een volwassenheid die overeenkomt met hoe het leven echt is.
Daarom schrijf ik ook vaak over relaties die ont-zet, ont-regelt zijn, omdat het grotergroeien niet over een pad van rozen gaat, maar vaak hard en beangstigend is. Je moet je er tegen leren wapenen. Ontsteltenis over de alledaagse realiteit, dat is geloof ik ook
| |
| |
mijn motief om te schrijven, steeds opnieuw. En daarvan probeer ik op een zo kundig mogelijke manier verslag te doen in de hoop dat anderen, kinderen en volwassenen, er wat mee kunnen.
| |
Zeeland
Gertie Evenhuis werd geboren in Groningen in de dertiger jaren en volgde daar de HBS. In eerste instantie leek het erop dat ze kinderboeken zou gaan illustreren omdat ze graag en veel tekende, en ze vertrok naar Amsterdam om er de Kunstnijverheidsschool te volgen. Maar ze werd onderwijzeres en studeerde Nederlands, waarna ze een jaar doorbracht op het studiecentrum Lee Abbey in Engeland. Ze trouwde met predikant Wim Evenhuis en verhuisde naar een oude pastorie in Zeeuws-Vlaanderen, waar haar dochter en drie zoons werden geboren. En hoewel ze nu in Amsterdam woont, en les geeft aan de Haagse School voor Taal- en Letterkunde, gaat ze nog vaak terug naar Zeeland, dat voor haar - meer dan het noordelijke Groningen dat ooit geweest is - altijd de plek is gebleven waar ze wortel heeft geschoten.
In Zeeland werden ook haar eerste boeken geschreven en aan de beschrijving van het landschap en de mensen is te merken dat de Zeeuwse werkelijkheid grote indruk op haar heeft gemaakt. Dat bleek al uit haar eersteling: Avontuur aan de grens uit 1958, een smokkelverhaal dat zich afspeelt op de grens tussen België en Zeeuws-Vlaanderen en dat ze nu bewerkt voor het LOM-onderwijs. Daarna kwam Boot zonder water, twee jaar later, dat kwa tematiek al preludeerde op haar grote jeugdroman Verdreven vloot dat in 1962 verscheen en de afsluiting van het Veerse gat tot onderwerp heeft. De zelfactiviteit van de kinderen staat in deze boeken centraal. In Boot zonder water besluiten drie jongens een schoolreisje naar Den Haag te gebruiken om met een zelfgemaakt spandoek bij de regering te protesteren tegen de drooglegging van een meer zodat zij er met hun eigen gemaakte boot kunnen varen. In Verdreven Vloot is ook het verzet van de kinderen een belangrijk motief. Ze plegen (een weliswaar mislukte) sabotage rondom de historische uitvaart van de vissersvloot uit het Veerse gat, maar juist door hun inzet en betrokkenheid zijn zij de drijvende krachten achter een spannend en tegelijk informatief verhaal. Gertie Evenhuis:
Over de afsluiting van de dam bij Veere had ik indertijd al een reportage gemaakt voor de NRC en was daardoor sterk onder de indruk gekomen niet alleen van de gigantische werkzaamheden van het Deltaplan, maar ook van de gevolgen die dat voor de bevolking had. Ik ben me er in gaan verdiepen met de bedoeling daarover een boek te schrijven. Ik heb stapels waterstaatsrapporten gelezen en me bezig gehouden met de problematiek van de vissers. De uitvaart van de vissersvloot zoals die in het boek wordt beschreven is historisch, zoals zoveel in het boek historisch is. Alles klopt en ik vind dat dat ook moet. Ik heb er twee jaar aan gewerkt, en hoewel ik het nu anders zou doen - korter en sneller, je leert tenslotte in de loop van de jaren een hoop - vind ik het nog altijd een van mijn beste boeken.
Verdreven Vloot is voor de KRO als hoorspel uitgezonden en het is vertaald in Amerika (waar ze er een schooluitgave van maakten), Zweden en Duitsland. Wat vooral in dit boek opvalt is de knappe karaktertekening van de meeste kinderen en volwassenen: Machiel en zijn vader bijvoorbeeld, hun wederzijdse genegenheid, maar ook de spanning in deze relatie waar het water, de zee (moet je die bevaren of bevechten?) een grote rol bij speelt. Essentieel in het verhaal zijn de vissers van Veere en Arnemuiden voor wie de komst van de caissons van ingrijpende invloed is op hun leven en dat van hun vrouwen en kinderen. Aan de beschrijvingen is te merken dat Gertie Evenhuis veel zelf heeft meegemaakt, en ondanks het feit dat het boek boordevol informatie zit die geschiedkundig juist is, is het boek nergens topzwaar maar blijft de spanning erin door een kundige dosering van avontuur en funktionele gegevens, zonder dat daardoor de ‘naden’ van het verhaal zichtbaar zijn geworden. En dat is het resultaat van een staaltje vertelkunst van de bovenste plank. Het boek heeft op de nominatie gestaan om een griffel te krijgen. Dat dat niet gebeurd is is nog altijd onbegrijpelijk. In nog twee boeken van Gertie Evenhuis speelt Zeeland een belangrijke rol. De school van Schellebelle, uit 1964, zojuist herdrukt, dat ook in het Engels verscheen en daar voor de televisie werd uitgezonden, is weer een echt Zeeuws kinderboek waarin de volwassenen en de kinderen tegenover elkaar staan. Onderlinge vetes tussen de volwassenen hebben een rechtstreekse invloed op de school van het gehucht Schellebelle, waar de juffrouw moet verdwijnen omdat het kinderaantal te laag is. Een stel kinderen kan de school niet bereiken omdat een ‘eigen weggetje’ niet meer begaan mag worden, en moet dus met een bus naar een ander dorp pendelen. De jongens en meisjes uit Schellebelle nemen dat niet, sluiten zich aaneen, beraden een plan en weten, na de
nodige conflicten, hun doel te bereiken. In dit boek staat de stugge, boerse koppigheid van de Zeeuwse volwassenen - vooral de mannen - tegenover de creatieve vastberadenheid en de solidariteit van de kinderen en naast de beschrijving van enkele typische Zeeuwse figuren (Pier Muziekbeen, Wantje) zijn er ook sfeervolle landschapstekeningen die het verhaal soms een licht dokumentair karakter geven.
| |
| |
Ook in De film van Schellebelle, dat vorig jaar verscheen, is de macht van de volwassenen - in dit geval een filmploeg die op de boerderij van Frank Camillemans terechtkomt en daar de zaak danig in het honderd laat lopen - het onderliggende tema. Frank vecht er tegen met behulp van onder andere Mady, het meisje op wie hij een beetje verliefd is, maar moet tenslotte ervaren dat grote mensen je kunnen bedonderen. En dat hakt er behoorlijk in. Alhoewel dit boek gebaseerd is op eigen ervaringen van de schrijfster is het qua spanningsopbouw minder geslaagd als De school van Schellebelle en blijft de filmploeg wat mij betreft tamelijk vaag, waar het hun konkrete werkzaamheden betreft. Het einde lijkt misschien ook wat gezocht, maar het vakmanschap van Gertie Evenhuis, dat vooral tot uiting komt in de dialogen en de bijna filmische schrijfstijl, zorgt toch voor een onderhoudend boek, met vaart geschreven en waarin genoeg te beleven valt om over na te denken.
Gertie Gvenkuis
| |
Oorlog
De ervaringen die Gertie Evenhuis als opgroeiend meisje heeft opgedaan tijdens de bezettingstijd zorgden voor een drietal boeken over de tweede wereldoorlog die tot het beste behoren van wat er in Nederland over die periode voor kinderen is geschreven. Wij waren er ook bij verscheen in 1961 en werd door de Jan Campertstichting bekroond met de eerste Nienke van Hichtumprijs. Gertie Evenhuis:
Dat boek heb ik geschreven naar aanleiding van een prijsvraag in de krant, waarin gevraagd werd een boek voor kinderen te maken over de tijd van de Duitse bezetting. Ik ben er aan begonnen omdat ik uit die bezettingsjaren een dagboek had. Een echt dagboek, zoals je dat schrijft als je nog op school zit: vol egocentrisch geschrijf, verliefdheden, angst voor proefwerken en dergelijke. Maar over die weinig spectaculaire belevingen lag ook de schaduw van de Duitse onderdrukking. Het dagboek en het Journaal dat mijn man in die tijd had geschreven, hebben het uitgangspunt gevormd om te schrijven over een lyceumklas in oorlogstijd.
Wij waren er ook bij, dat inmiddels aan een zevende druk toe is, beschrijft de oorlogsbelevenissen van een groepje jongens en meisjes die hun bijdrage leveren aan het verzet. De Jan Campertstichting schrijft bij de prijsuitreiking over dit boek:
(...) De aanvankelijk als een soort padvindersavontuur beleefde medewerking aan het verzet neemt geleidelijk grimmiger vormen aan, waarin de hoofdfiguren rijpen tot volwassenheid. Hun onderlinge verbondenheid, hun verhouding tot de leraren en tot hun ouders is met gevoelige hand getekend, maar gaat nergens over de grens naar de sentimentaliteit. Zelfs een hachelijk moment, als de confrontatie van de jonge Nederlanders met een prille Duitse soldaat, krijgt door de ernst en vastheid van toon een waarde, die de strijdbaarheid niet aantast, doch het verhaal boven de eenzijdigheid verheft. De snelle en levendige verhaaltrant versterkt de aantrekkelijkheid van een boek, dat voor de jongeren van thans op uitstekende wijze die bittere jaren oproept, zonder hun geest te krenken door haat of hun denken te verdoven door misplaatste vergetensgezindheid. Aldus is een boek ontstaan, dat in zijn oorlogsherinneringen Jan Campert voor de geest roept en in zijn inlevingskracht de brede lezerskring van een Nienke van Hichtum zal boeien.
Twee jaar later volgde De vaders en broers van Putten, een klein boekje dat in eerste instantie geschreven was voor de kinderen van Putten, maar dat later landelijk verspreid werd. Gertie Evenhuis vertelt in dit sobere maar indringende verhaal over de vreselijke gebeurtenissen die op die zondag in 1944 plaatsvonden in Putten. Zeshonderd jongens en mannen werden weggevoerd: ‘er was geen huis waar geen dode was.’ Het boekje ontstond door vraaggesprekken met familieleden van de schrijfster die in Putten woonden en de vele betekenisvolle details maken het tot een authentiek verslag, zonder sentimentele commentaren. Over die gebeurte- | |
| |
nis in Putten schreef ze ook een reportage voor de NRC die later is opgenomen in de bundel Zonnige dagen, of niet soms?.
In 1970, ter gelegenheid van de vijfentwintigjarige herdenking van de bevrijding verscheen En waarom ik niet?, opnieuw een boekje over de nazitijd voor kinderen. Het gaat over een twaalfjarige jongen die onder de druk van zijn oudere broer zit, een thema dat in het werk van Gertie Evenhuis wel vaker voorkomt. Om te bewijzen dat hij geen kind meer is, steekt hij zich in de nesten, hij wil niet over zich laten lopen. Het is een verhaal, stampvol details over de oorlog, geraffineerd in elkaar gestoken, vol ‘couleur locale’ dat een dag in de bezette stad Amsterdam beschrijft. Thijs is een jongen die niet meer werkloos kan toezien en moet bewijzen dat hij er ook bijhoort, dat hij ook iemand is en een daad kan stellen.
Wat opnieuw opvalt in dit boek is dat het behalve een spannend ook een heel realistisch verhaal is, zonder de omgesmukte romantiek van jonge, overmoedige oorlogshelden.
Gertie Evenhuis:
Ik had over een klas in oorlogstijd geschreven, daarna over een dorp; nu wilde ik over een kind schrijven. Ik heb het verhaal laten vertellen door een kind in de ik-vorm, omdat alleen een kind op zijn nuchtere manier verslag kan doen van zulke vreselijke dingen. Zo kon ik ook - niet helemaal natuurlijk - met mijn volwassen emoties buiten schot blijven, want daar moet je erg voor oppassen. Kijk, er zijn teveel oorlogsboeken die als avonturenromans zijn geschreven en die de werkelijkheid, die vaak helemaal niet zo spectaculair was, zeker niet voor kinderen, geweld aan doen. Als een kind na lezing van zo'n boek uitroept: was ik daar maar bij geweest! dan zit je als schrijver fout. De meeste boeken over die tijd gaan mij teveel over de opgekrikte heldenmoed van de vechtjassen, zitten vol bolle romantiek en hebben een snorkerige watergeuzentoon die funest is voor een goed oorlogsverhaal. En hoewel ik denk dat kinderen eerder spannende oorlogsavonturen willen lezen dan een verhaal dat stoelt op werkelijke ervaringen, vind ik dat je daar als schrijver heel voorzichtig mee moet zijn. Het onlangs bekroonde boek De kinderen van het achtste woud van Els Pelgrom vind ik een voorbeeld van hoe het óók kan; een zeer goed, ingehouden en sober relaas over de kleine oorlog van een Arnhems kind, van binnenuit geschreven. Dat is mij liever dan de fantastische spionnen- en verzetsheldenromantiek die meer het gevolg is van het duimzuigen van de schrijver dan van een reële inschatting van hoe de werkelijkheid van kinderen toen was. Ik heb deze drie boeken in opdracht geschreven, en ik geloof niet dat ik er uit mezelf toe zou zijn gekomen ze te schrijven. Daarvoor is de verschrikkelijke werkelijkheid van de bezetting te aangrijpend geweest. Daar kom je waarschijnlijk nooit mee klaar. Ook ik niet.
De aktualiteit is voor Gertie Evenhuis een voortdurende bron van inspiratie voor het schrijven. Niet dat ze puur registrerend te werk gaat, maar de dagelijkse gebeurtenissen die vaak anders uitvallen dan mensen ze dromen of verwachten, zijn voor haar aanleiding om een verhaal te bedenken. Een verhaal dat dikwijls gebaseerd is op eigen ervaringen. Dat geldt heel sterk voor wat misschien wel haar knapste boek is: Verstekeling in de Sinaï dat in 1971 uitkwam. Daarvoor heeft ze een reis gemaakt naar Israël en zich terdege verdiept, door literatuur, gesprekken, bezoeken in de problematiek tussen Joden en Arabieren. Dit boek is een uitstekend voorbeeld van hoe persoonlijke en maatschappelijke conflicten met elkaar kunnen samenhangen en richtinggevend kunnen zijn voor de groei naar volwassenheid van kinderen. De Hollandse jongen David komt met de conflictsituatie in het Midden-Oosten in aanraking wanneer hij naar Jerusalem vertrekt waar zijn vader als archeoloog werkzaam is. De vriendschap met de Arabische jongen Issa en het Joodse meisje Aviva plaatst hem midden in een samenleving die door persoonlijke en maatschappelijke tegenstellingen verscheurd wordt en een grote invloed heeft op zijn beleving van de realiteit. De problemen waar David voor gesteld wordt zijn talloos, maar ze zijn vooral reëel invoelbaar en konkreet. De oorlog is in dit boek geen abstract gegeven, maar door de beschrijving van konkrete mensen en konkrete gebeurtenissen heel dichtbij de lezer gebracht die daardoor niet de kans krijgt te vluchten in vage oorlogsromantiek. Ook problemen ten aanzien van de man-vrouw relatie, het huwelijk, verliefdheid, de school en dergelijke zijn dicht op de huid van de lezer geschreven en daardoor, ook al door de spannende intrige die de aandacht constant vast houdt, mee beleefbaar en uitnodigend tot zelfreflectie.
Gertie Evenhuis:
Ik ben een maand in Israël geweest en heb in Jerusalem de opzet van het boek gemaakt. Nog nooit heb ik zo snel een plot geconcipieerd als voor dit boek. Sommige mensen maken mij verwijten over het feit dat ik in het boek geen keuze heb gemaakt, voor de Arabieren of voor de Joden. Maar ik kan en ik wil niet kiezen. Ik heb geprobeerd een boek te schrijven waarin je kon merken dat twee partijen gelijk en ongelijk kunnen hebben. Ik kan het nog steeds niet beter uitdrukken dan zo, omdat ik het echt zo vind. Ik wil niet voor de een of de ander zijn. De problematiek is zo verschrikkelijk gecompliceerd, en daar heb ik bij het schrijven erg
| |
| |
mee gezeten. Het moest in de eerste plaats een leesbaar boek zijn en op de achterliggende, vooral historische en maatschappelijke gegroeidheid van het conflict ben ik niet al te diep ingegaan. Het gevaar zou groot zijn geweest dat ik dan door een teveel aan dokumentaire gegevens het boek platgedrukt zou hebben, en dat is wel het laatste wat ik wil. Waar het mij vooral om ging was een konkreet beeld te geven van de werkelijkheid daar. En dan bedoel ik niet de toeristische heilige landerigheid; die vind ik daar, net als overal walgelijk. Ik maak geen reisverhalen, niet in Verstekeling in de Sinaï en niet in Stefan en Stefan (1973, bekroond met de Zilveren Griffel). Het gaat mij om mensen die dingen beleven die echt zo gebeurd kunnen zijn. Mijn boeken moeten dan ook kloppen; er mogen geen pure verzinsels in staan die de werkelijkheid geweld aan doen. Voor Stefan en Stefan - een jongen op zoek naar zijn grootvader in Roemenië - heb ik een maand lang door het land gereisd, gepraat met weefsters en zigeuners, ben ik de bergen ingetrokken en heb met mensen op jaarmarkten gesproken. En hoewel de oorlog in dit boek veel minder op de voorgrond staat dan in Verstekeling in de Sinaï is het in dat boek wel degelijk een onderliggend thema. Als op het einde van het boek grootvader afknapt dan is dat niet alleen vanwege de Russische troepenmanoeuvre waar de kinderen Stefan en Rina in terechtkomen, maar ook omdat hij een soort personificatie is van de eeuwenlange onderdrukking en uitbuiting die het land heeft gekend. Op dat moment moet de jonge Stefan een keuze maken. Terwijl het schip met de filmploeg aan boord wegtrekt, blijven Stefan en Stefan bij elkaar, omdat voor de eerste keer een groot mens een kind nodig heeft.
De afkeer van geweld, het blijven zoeken naar oplossingen voor conflicten, naar wederzijds begrip en vertrouwen, en de realiteit van het lukken en mislukken van pogingen daartoe vormt steeds de ondertoon van de meeste van haar boeken. Daarom zijn ze ook levensecht. Daar kun je wat mee.
| |
Dromen van vrede
Een boek dat over het algemeen weinig aandacht krijgt als het gaat om het werk van Gertie Evenhuis is Dromen van vrede, bijbelverhalen voor de jeugd, die ze samen schreef met Nico Bouhuijs, predikant te Leiden. Het zijn vertellingen uit het Oude Testament, in 1971 verschenen en in 1978 herdrukt. Wie de verhalen leest wordt getroffen door de stilistische rijkdom van de tekst, de literaire kracht en de
| |
| |
knappe verteltrant. Het is een werk van twee jaar geweest; elke week één verhaal. Gertie Evenhuis vertelt waarom dit boek haar zo ter harte gaat:
We hebben geprobeerd om de bijbelverhalen voor kinderen te vertellen vanuit de oorspronkelijke grondtekst. Dat wordt bijna nooit gedaan. Het is onze bedoeling geweest vanuit die grondteksten, die stoelen op het Grieks en het Hebreeuws het vreemde, het unieke en formidabele van die teksten te bewaren en door te geven. Nico Bouhuijs heeft vooral de theologische achtergrond bewaakt en ik heb de teksten uiteindelijk geschreven. Je moet je verdiepen in de wortels van het Joodse taalgebruik, anders kom je er niet. Waar de verhalen precies vandaan komen weet men niet, maar ze hebben een grote rol gespeeld in de tijd van de eerste razzia's op Jerusalem en de deportatie naar Babel van de intelligentsia. Men neemt vrij zeker aan dat in die tijd de Joden elkaar de verhalen van de Torah, de eerste vijf boeken, vertelden. Wij hebben, omdat het voor kinderen moest zijn, gekozen voor een raamvertelling aan de hand van drie Joodse jongetjes die vragen stellen. Ze mochten echter geen eigen leven gaan leiden en daarom zijn ze wat op de achtergrond gehouden, maar daarmee hebben we voorkomen dat je toch weer gaat uitleggen en preken onder de verhalen door, iets wat veel te veel gebeurt in bijbelverhalen voor kinderen.
Bijna alle bijbels, en zeker de kinderbijbels, zij parafrases of vertalingen uit de vierde of vijfde hand, niet uit de grondtekst. De Nederlandse bewerkingen zijn ook vaak ingekapseld door dogmatische vooronderstellingen of persoonlijke instellingen, ingegeven door persoonlijke geloofsovertuiging. Soms zijn ze nog kannonieker dan de bijbel zelf. Je zal ze de kost moeten geven de dames en heren die hun eigen fantasie op de bijbelverhalen hebben losgelaten. Vooral met de taal van de bijbel is ontzettend geknoeid. Rondom de bijbel is een kerkelijke en politieke spraakverwarring ontstaan en er is maar één mogelijkheid om dit te voorkomen: teruggaan naar de grondtekst en van daaruit starten. Dat heb ik samen met Nico Bouhuijs gedaan. Ik ben erg gegrepen door de enorme compactheid van die verhalen; ijzersterk staan die overeind, als een monument. Je moet de verhalen zien als eeuwigheidsmodellen om mee te leven. Dat het modellen zijn wordt maar al te vaak vergeten. De meeste mensen zitten toch op de historiserende toer: zijn ze nou echt gebeurd of niet, is die man echt zo oud geworden of niet? Het zijn geen letterlijke verhalen, het zijn modellen, net als de sprookjes, en dan moet je niet gaan zeuren over de historische juistheid ervan. Dan zit je er naast. Veel mensen geven hun kinderen les uit de bijbel alsof het hun vaderlandse geschiedenis is. Maar de verhalen zijn meer dan een veredelde aanloop tot een stuk vaderlandse historie. Te vaak worden ze geperst in het keurslijf van de burgerlijkmoralistische christelijkheid, te vaak zijn ze gekolonialiseerd en genationaliseerd.
Het gaat erom dat je precies nagaat wat er staat. Dat is een nuchter uitgangspunt, doodgewoon eigenlijk, maar in de meeste kinderbijbels is de chaos en de wanorde kompleet. Kinderen verdienen beter. De bijbel is in eerste instantie een prachtige literaire tekst en dan moet je die ook als zodanig behandelen.
Op dit moment is Gertie Evenhuis, samen met Ben Hemelzoet van de Katholieke Theologische Hogeschool uit Amsterdam, bezig met de verhalen van het Nieuwe Testament. Een veelomvattend werk, opnieuw, dat je alleen maar kunt volbrengen als je, zoals Gertie Evenhuis, gegrepen bent door de kracht van de teksten. De bedoeling is dat deze verhalen op den duur een soort tweede deel gaan vormen:
Het zal opnieuw veel tijd in beslag gaan nemen, maar ik ben er erg voor gemotiveerd. Het is niet iets om je brood mee te verdienen; dan kun je beter een spannend meidenboek schrijven. Eind februari starten zes van de verhalen, waaronder Koning gezocht (ook de bundeling van een aantal kerstverhalen die in 1973 verscheen) voor de NCRV-televisie. Ook daaraan is hard gewerkt. Al geloof je niks, dan nog zijn het grootse literaire teksten, die het tegen alle corruptie van gelovigheid in toch maar tweeduizend jaar hebben uitgehouden.
Gertie Evenhuis kan zich flink kwaad maken als ze geconfronteerd wordt met teksten die teruggaan op de originele bijbelverhalen, maar waar onverantwoordelijk mee is geknoeid. In Trouw van 21 december 1978 haalt ze stevig uit en bespreekt twee voorbeelden van kerstverhalen die voor haar regelrecht de schroothoop op mogen: Maria's kleine ezel door Gunhild Sehlin en Kerstfeest in het Rode Dorp van T. Mateboer. De verhalen rondom het kerstfeest, zo zegt ze,
zijn bijna altijd moralistisch keuvelend, en zacht ethisch vermanend, vol dik opgelegde vroomheid of slap lief-zijn-voor-elkaar gedoe, vooral in de winter, als het koud is en het haardvuur knapt (of door gebrek aan kolen juist de ellende vermeerderd wordt). Dat zijn de verhalen over de klierige kinderen die elkaar het hele jaar jennen, maar onder de kerstboom vrede sluiten. Over wezen op verlaten stoepen, en verklede kerstmannen, met of zonder gestolen rendier. Geef mij die geseculariseerde kerstman (Sinterklaas)
| |
| |
maar! Ofwel: ze gaan over wadlopers, die zoek raken, maar op de laatste nipper de oliebollen thuis nog halen. Over weggelopen deugnieten, die in de kerstnacht berouwvol naar hun oude moeder wankelen; over stropers of smokkelaars die in hun eigen valkuilen vallen, en er door hun aardsvijand uit gered worden. En natuurlijk de Stille Nachten wapenstilstand-verhalen. Maar wat heb je aan een Kerstbestand als je elkaar daarna toch weer de hersens inslaat? Kortom: een reeks verzoeningsgeschiedenissen waarbij de motieven eerder bij Pasen dan bij Kerstfeest thuishoren. Alsof kinderen niet in de gaten hadden dat het in het werkelijke leven zo simpel niet is.
In het Trouw-artikel analyseert Gertie Evenhuis de beide boeken en toont haarscherp aan waar de sentimentaliteit, het moralisme, het oubollige en de on-taal niet alleen lachwekkend, maar ook gevaarlijk zijn.
Ik zou er niet zoveel aandacht aan hebben gegeven als deze boekjes niet het proto-type waren van honderden volgens hetzelfde recept. Ze worden in grote getale op zondagsscholen uitgereikt. En gelezen! Het zou interessant zijn te horen wat iemand die nooit van bijbel of kerk heeft gehoord zich hierbij voorstelt. En kinderen zullen, omdat zij ‘ontvankelijk en gevoelig zijn’ hun leven lang wel zó denken en ‘geloven’.
Gertie Evenhuis is als recensente (ze schrijft elke twee weken over kinderboeken in Trouw) op haar best als ze zich kwaad maakt en haar analystisch vermogen in de strijd werpt. Wanneer ze teveel boeken in de haar toegemeten kolommen bespreekt blijft het vaak bij een vage aanduiding en een meestal nauwelijks beargumenteerd waardeoordeel. Van mij mag ze over minder boeken laaiend enthousiast of ‘goed link’ worden, want dan is ze overtuigend, haarscherp en stilistisch op haar best.
| |
Grensganger
‘Als ze me m'n gang laten gaan’ zegt Gertie Evenhuis als ik haar vraag naar de leeftijd van kinderen voor wie ze het liefste schrijft,
dan schrijf ik voor een grensleeftijd, kinderen van zo'n dertien, veertien jaar die op de grens van het kind-zijn en de volwassenheid in de puberteit zichzelf proberen terug te vinden. Juist op die leeftijd sta je met een been in twee werelden en moet je je leren pantseren in dit leven. Misschien komt het ook omdat ik mezelf het beste in die leeftijd kan verplaatsen en ik nooit, na mijn kindertijd, ben bevroren, zoals zoveel mensen na hun zeventiende. Ik denk dat veel kinderen op die grensleeftijd beginnen te beseffen dat ze zelf van het leven iets moeten maken, dat anderen dat niet voor hen doen. De druk, of de macht van anderen, van ouders broers of zussen, maar ook van de maatschappij komt op die leeftijd scherp te staan tegenover de wil om een eigen plaats te veroveren. En dat gaat niet zomaar, je legt niet zomaar een huid af. Dat is moeilijk en gaat gepaard met veel problemen binnen in jezelf, met anderen, met de samenleving.
Voor hen schrijf ik het makkelijkste, alhoewel het ook erg moeilijk is. Ik heb ook wel voor jongere kinderen geschreven (De tram is geel het gras is groen, het kinderboekenweekgeschenk van 1978, en de tiendelige basisschoolserie Erik en Anke) en door de ervaring die je opbouwt door elke dag, te schrijven, ben je ook in staat om voor hen verhalen te maken die hen aanspreken. Maar toch; hoe kleiner de woordenschat die je kunt gebruiken, hoe moeilijker het is om een spannend boek te schrijven.
Naast de al genoemde boeken zijn er nog twee waar Gertie Evenhuis erg aan gehecht is. Het eerste is Draaiorgel vermist, verschenen in 1969 dat oorspronkelijk als hoorspel in twaalf afleveringen voor de NCRV werd geschreven en nu in Japan wordt bewerkt. Het boek bevat ook een plastic grammofoonplaatje vol draaiorgelmuziek en de stemmen van Kikki en Kareltje, de twee hoofdrolspelers uit dit heerlijk avonturenverhaal.
Het tweede is Hendrik Papiertje en de jongen van Nix uit 1975, een satirisch mentaliteitsverhaal over een jongen en een onderwijzer die allebei van school zijn weggelopen. Gertie Evenhuis vind dit zelf een van haar beste boeken en ze praat er graag en veel over. Maandenlang heeft ze voor dit eigentijdse verhaal allerlei jargon en geconditioneerdheden verzameld en opgeslagen in dikke mappen om tenslotte, zoals Guus Kuijer zegt, ‘in de dolmakende taal van deze tijd’ een ont-zet boek te schrijven dat het gevolg is van een uitbarsting van jarenlange scherpe observatie. Het is een boek voor kinderen en het is een boek voor volwassenen. Maar niet voor hen die met zekerheden getooid het leven doorstappen. Voor hen is er in dit gekke, maar kwa taalgebruik zeer knappe boek geen plaats.
Tenslotte schreef ze nog Er kan van alles gebeuren, een tienerroman over een zeventienjarig meisje en haar verliefdheid op een oudere, getrouwde man. Een boek dat afwijkt van de vele rozerode schijn die in veel jonge meisjesboeken nogal wat tienerogen verblindt, en zonder happy end maar met een afloop die meer overeenkomt met hoe zoiets in de werkelijkheid meestal gaat. Het is in veel opzichten, en zeker naar het einde toe, een open boek:
| |
| |
er kan nog van alles gebeuren, maar je moet er wel bij zijn, bewust levend en met je ogen open. Het is vooral een eerlijk boek, een van de weinige die er voor die leeftijd zijn geschreven.
Gertie Evenhuis:
Het belangrijkste is dat je kinderen of tieners voor vol aanziet, en het is helemaal verkeerd om via boeken - maar ook via de televisie of anderszins - hen te proberen in allerlei zaken te corrigeren. Niet alleen wat het thema, maar ook wat het taalgebruik betreft moet je daar voor oppassen. Kinderen gebruiken hun eigen taal, en die moet je ze niet afnemen, ook niet door er uit valse schaamte of zoiets het zwijgen toe te doen. Dan kweek je oneigenlijke spanningen. De zogenaamde vieze woorden waar veel mensen zich nog steeds druk om maken is vooral een probleem van volwassenen, en je trekt die woorden juist in de rode zone als je er moeilijk over begint te doen. Als een kind, tijdens een lezing die ik ergens op school hield, zegt: ‘Er staan wel vieze woorden in’, dan komt zoiets blijkbaar uit de koker van een schoolmeester.
Maar het gaat niet alleen om de vieze woorden of de sexualiteit, het gaat ook over erotiek. Kinderen mogen televisies en boeken vol geweld hebben, maar alles wat op erotiek lijkt moet eruit. Als je dat doet schrijf je over gehandicapte kinderen. Erotiek, de geweldige onderlinge gehechtheid aan elkaar, de genegenheid, de verliefdheid, dat alles begint al erg vroeg en is een niet weglaatbaar onderdeel van het leven. Dat moet je niet verminken en dat mag en dat kun je als schrijver niet negeren.
Soms denk ik wel eens: ik wou dat ik tien jaar was en bij mijn moeder thuis, maar zoiets mag je niet hardop zeggen, hè? En toch is het best waar. Zoals ik in Omtrent Moeders schreef: al schrijvende ben je op zoek naar jezelf en ga je steeds verder terug, verbaal orde op zaken stellend. Misschien ben ik het best te karakteriseren als een gematigd vrolijk holenmens, die af en toe tevoorschijn komt en het leven met ontsteltenis beziet en beschrijft. Zo is het: niets van het kind dat ik was is mij vreemd. Maar je hebt wel een paar huiden minder. Dat wel.
Boeken van gertie evenhuis
|
1958 |
Avontuur aan de grens |
1960 |
Boot zonder water |
1961 |
Spel in de kerstnacht |
1961 |
Wij waren er ook bij (bekroond met de Nienke van Hichtum-prijs) |
1962 |
Verdreven vloot |
1963 |
De vaders en de broers van Putten |
1964 |
De school van Schellebelle |
1966 |
Er kan nog van alles gebeuren |
1968 |
Het kind waarvoor geen wiegje was (kerstverhalen) |
1969 |
Draaiorgel vermist |
1970 |
En waarom ik niet? |
1971 |
Dromen van vrede (verhalen uit het Oude Testament, samen met Nico Bouhuijs) |
1971 |
Verstekeling in de Sinaï |
1973 |
Stefan en Stefan (bekroond met de Zilveren Griffel) |
1973 |
Koning gezocht (kerstverhalen) |
1975 |
Hendrik Papiertje en de Jongen van Nix |
1976 |
Ach, ga weg (verhalen voor volwassenen) |
1978 |
Zonnige dagen, of niet soms? (verhalen voor volwassenen) |
1978 |
De tram is geel het gras is groen (kinderboekenweekgeschenk 1978) |
1978 |
De film van Schellebelle |
Voor het basisonderwijs schreef Gertie Evenhuis tussen 1966 en 1969 de tiendelige serie Erik en Anke, waarvan deel 8, 9 en 10 werden gebundeld in de omnibus Zeg Erik zei Anke. In samenwerking met Jules de Corte schreef ze deel 5 van de Trapeze-serie, ook voor het basisonderwijs.
Gertie Evenhuis schreef ook voor radio en tv. Draaiorgel vermist werd in twaalf afleveringen voor de NCRV-radio uitgezonden, en nu loopt een serie hoorspelen voor volwassenen over Mina Kruseman onder de titel Pantoffels en Pistolen bij de VARA, waar ook een aantal klankbeelden over Wolff en Deken in voorbereiding zijn, samen met Margot de Waal.
De vaders en de broers van Putten werd door wijlen David Koning voor de NCRV-televisie gebracht, en zelf maakte ze samen met Jos Vandeloo twaalf afleveringen voor een tv. serie naar aanleiding van het boek Boerin in Frankrijk van Wil den Hollander. In voorbereiding zijn verhalen uit Dromen van vrede voor de NCRV-televisie.
De school van Schellebelle werd vorig jaar december uitgezonden door de BBC-televisie.
Vertalingen
|
De school van Schellebelle / Engeland |
Waarom ik niet? / Engeland, Denemarken, West-Duitsland, Amerika en Rusland |
Verdreven vloot / Amerika, Zweden, West-Duitsland |
Draaiorgel vermist / in bewerking in Japan |
Enkele artikelen van Gertie Evenhuis
|
Waarom schrijf je voor kinderen? |
in: Jeugd in School en Wereld, 1975, no. 2. |
Waarom zou je eigelijk lezen? |
in: Ons Plattelandsleven, 1976, no. 10. |
Een schrijver op de school voor taal- en letterkunde, |
in BZZLLETIN, 1977, no. 6. |
Een kind mag best iets opsteken uit boeken, als-ie het dan maar niet merkt, |
in: Literama, 1976, no. 10; afgedrukt in NBLC dokumentatie over Gertie Evenhuis, 2e jaargang 1978, nr. 20. |
Omtrent kinderboeken ‘en zijn ze wel maatschappijgericht’, |
Wending feb. 1978. |
Enkele artikelen over Gertie Evenhuis
|
Bespreking van Dromen van vrede, Nieuwe Leidsche Courant, 20-11-1971, door Dr. L.J. Klink. |
Gertie Evenhuis: niet kapot van zilveren griffel, Hervormd Nederland, 19-10-1974. |
Gertie Evenhuis: Ik ben tegen tevredenheid over eigen knollentuin, De Volkskrant, 19-10-1974, door J.P. Bresser. |
| |
| |
Guus Kuyer in gesprek met Gertie Evenhuis, in Spectrum Lees-, Kijk- en Speelboek. Utrecht, 1977. |
Als het moet, zullen we vechten, tien keer of vaker, (over Gertie Evenhuis' Verstekeling in de Sinaï, door Harry Overmeyer, in: ZOZO II, Werkgroep Jeugdliteratuur, Kerkstraat 150, 2000 Antwerpen, 1978. |
(NB: Bij het maken van bovenstaand interview dacht ik gebruik te kunnen maken van de service van het NBLC uit Den Haag, die over Gertie Evenhuis een dokumentatiemap en een monografie heeft samengesteld. (Dokumentatiemap nr. 20, 2e jaargang 1978; en monografie serie c, no. 5). Zowel de dokumentatiemap als de monografie (door een zekere K. Stapper) is dermate amateuristisch samengesteld dat de tranen je in de ogen schieten: de eerste is onvolledig en bestaat uit hapsnap bij elkaar gegraaide artikelen en recensies. Een chronologie (bijvoorbeeld bij de verzamelde recensies) ontbreekt pijnlijk en de bibliografische gegevens zijn onvolledig en in sommige gevallen onjuist. De monografie is een droevig voorbeeld van een krakkemikkig verhaaltje met hier en daar een (slechte) recensie en een enkele uitspraak van de schrijfster. Gertie Evenhuis vertelt me ook dat over de dokumentatiemap totaal geen, en over de monografie pas nadat die samengesteld was, een slecht overleg is geweest met het NBLC.
Zoiets is natuurlijk een schandelijke zaak. Juist het NBLC dat een naam als dokumentatiecentrum voor de Nederlandse jeugdliteratuur heeft hoog te houden moet beter voor de dag kunnen komen, en in ieder geval kontakt met de betrokken schrijver of schrijfster opnemen om aan derden zo goed en zo zorgvuldig mogelijk informatie te verschaffen. Want zij worden wel de dupe van een slecht dokumentatiebeleid. Bibliotheken en lezers verdienen beter.)
Omslag: Carl Hollander
|
|