Je zei, dat je bij het schrijven van deze nieuwe roman, over Hitler, op moeilijkheden ben gestoten?
Ja. Verschrikkelijke problemen. Verschrikkelijk! Kijk daar maar! (Driftig wijzend naar een grote stapel van afgewezen vellen, die achter haar tafel op de grond ligt.) Dat allemaal stelt slechts 60 bladzijden voor. Alleen maar zestig bladzijden!
Maar daar liggen ongeveer 250 vellen.
Nee! O, nee! 700, tenminste!
En er zijn er alleen nog maar zestig voor je roman gereed?
Ja.
En je vorige romans dan? Heb je altijd veel herschreven?
Ja. Ja, inderdaad. Ja, ik heb veel herschreven.
Hoofdstuk na hoofdstuk?
Nee, bladzijde na bladzijde. Altijd. Máár... ik was toen meer tevreden met het resultaat dan ik nu ben. Ja, of dat nou komt doordat ik meer geleerd heb... weet je, dat schrijven, het is een heel vreemd proces. Vergeet niet, dat ik de school verliet toen ik slechts veertien was. Ik moet wel een heel goede leraar Engels gehad hebben.
Was je je ervan bewust...?
Waarvan?
Dat je een speciale gave voor schrijven had? Nee, daar wist ik niets van. In die dagen dacht ik, dat iedereen behoorlijke zinnen schreef. Ik schreef geregeld zakenbrieven voor mijn vader, want hij verloor steeds maar zijn bril. En mijn vader had een zeer ouderwetse stijl. Tot ongeveer vijf jaar geleden had ik de gewoonte om zelf zulke brieven te schrijven, laat ik zeggen aan het Gasbedrijf, in zeer verouderd, stijf Engels. Je kent dat wel: ‘Veroorloof mij U mede te delen, dat...’ enz. enz.
En dat vond je prettig?
Reken maar! Ik vond het zalig. En ik deed het als een vanzelfsprekendheid.
Je beschouwde het als een soort literaire vorm? Ja. Vandaar dat, als ik besprekingen van mijn boeken te zien kreeg, waarin stond: ‘Heel goed geschreven’... je kent dat wel... dat ik dan dacht: ‘Maar natuurlijk! Natuurlijk is het goed geschreven!’
Zij gingen er niet verder op in?
Nee. Ik denk, dat wat er met of in mij gebeurd is, de laatste zes jaar, is dat ik mij er nu bewust ben zinnen te schrijven. En nu, met dit nieuwe boek komt daarbij dan nog de moeilijkheid, dat het buiten mijn eigen tijd speelt. Het is zo lang geleden. Het is vóór mijn tijd. En natuurlijk spraken zij toen heel anders.
In drie van je recente romans keer je terug naar je kinderjaren, en nu, bij deze, ga je zelfs nog verder terug. Je schrijft niet alleen over Hitler, maar over een bepaalde periode, de jeugd van Hitler, lang geleden.
Ja. Kijk, ik denk, dat ik tegelijkertijd over een bepaalde periode in m'n vader's leven schrijf. Beiden werden in 1889 geboren.
En je ziet een overeenkomst in hun beider gedrag?
Ik zie... ja, waar ik Adolf Hitler niet gekend heb en hem in feite nooit ontmoet heb, maar waar ik over zijn kinderjaren gelezen heb, daar schijnt het me toe, dat als je te doen hebt met een gecompliceerd... nogal kunstzinnig kind... dat ook een moeder's kindje is...
En dat onder frustraties geleden heeft?
Ja, verschrikkelijke frustraties. Neem, bijvoorbeeld, een man als mijn vader, die een bijzonder intelligente jongen was. Toen hij negen was verliet hij de school. Z'n vader was al gestorven toen hij geboren werd. Hij was het laatste kind van een groot, Victoriaans gezin, waarin vele kinderen stierven, wat als vanzelfsprekend werd aanvaard. Nou, Hitler's vader stierf een paar jaar na Adolf's geboorte, en heel wat kinderen in zijn familie stierven vóór dat hij geboren was. Twee stierven er tijdens z'n leven, plus z'n vader. Z'n moeder stierf aan kanker toen hij zestien was. In die dagen was de dood voortdurend om je heen.
Wat er met Adolf gebeurde was dit: daar heb je een bijzonder pientere maar min of meer ongeschoolde jongen (net als mijn pa). Hij slaagt er niet in op de Kunstacademie te komen, wat nou juist dàt is, wat hij wil. Je hebt al die familie misère achter je. Je kan nergens heen en je bent zeer verbitterd en doodarm. Hij had geen rooie cent en hij haatte zijn familie enz., enz. Het is koud op straat maar plotseling loopt hij ergens binnen, in een zaal, waar een politieke bijeenkomst aan de gang is. Hij kan zich goed uitdrukken en hij staat op en hij geeft kritiek. Na afloop wil de voorzitter met hem spreken. Hij moet lid worden van de partij. Hij was hierin niet bijzonder geïnteresseerd, máár, daar heb je 't weer: hij wou dat iemand hem geweldig vond. Dus hij sloot zich aan.
Hij zocht naar een kans, om zich uit te drukken?
Ja, en zodoende was hij erin gestort.
Het is dus de technische kant, die jou interesseert, hoe het in mekaar zat, niet de morele kant?