Dankwoord bij de uitreiking van de J. Greshoffprijs 1978Ga naar eind*
Maarten 't Hart
Dames en heren,
Bij aan sluipwespen verwante soorten vliegjes doet zich het volgende merkwaardige verschijnsel voor. Paart een vrouwtje met een mannetje dan zal zij het van hem ontvangen zaad opslaan in een spermablaasje, waarin het goed blijft. Elke keer als zo'n vrouwtje nu een eitje legt, spreekt zij haar spermavoorraad aan en laat één zaadcelletje komen uit dat spermablaasje waarmee de eicel bevrucht wordt. Zo'n vrouwtje kan haar gehele leven toe met de spermavoorraad. Al haar eitjes kan zij bevruchten met deze zo economische gebruikte zaadcellen. Dat betekent dat zo'n vrouwtje maar eenmaal in haar leven hoeft te paren en dat doet zij ook bij de meeste soorten. U begrijpt dat dat voor de mannetjes niet zo leuk is - haast alle vrouwtjes die zij tegen komen hebben al een vol voorraadschuurtje sperma en wuiven met hun tarsalia ‘nee’ als een mannetje avances maakt. Maar bij sommige soorten hebben de mannetjes daar iets op gevonden: zij bezitten een klein pompje waarmee zij, als ze op een vrouwtje weten te klimmen, het al gevulde spermavoorraadschuurtje van het vrouwtje geheel of gedeeltelijk kunnen leegpompen. Vervolgens kunnen zij dan hun eigen sperma bij het vrouwtje inbrengen.
Wat, zult u vragen, heeft dat nu met de Greshoff-prijs te maken? Alles. Voor een beginnend schrijver is de toestand in de literatuur immers gelijk aan datgene wat een mannetje aantreft die zo'n al bevrucht vrouwtje tegenkomt. De wereldliteratuur bestaat uit, ik ontleen dat getal aan Kindler's literatuurlexicon, 18000 interessante romans, toneelstukken, gedichtenbundels, essays, verhalen etc. Er is, kortom, genoeg. Er is, zeg maar gerust: overvloed. Als je 60 jaar lang elk jaar 300 boeken leest, kun je die 18000 werken alle tot je nemen. Op Theo Sontrop en Martin Ros na zal het maar weinigen gelukken al die 18000 werken te lezen. Met andere woorden: waarom nog nieuwe romans, verhalen, gedichtenbundels e.d. toegevoegd aan de al bestaande voorraad. De spermablaas is geheel gevuld, er is geen enkele behoefte aan meer. Je kunt nu, als schrijver geconfronteerd met deze stand van zaken, twee dingen doen. Je kunt, net als het type mannetje dat een pompje bezit, de spermablaas leegpompen. Vertaald naar de literatuur komt dat neer op het uiten van de mededeling: alleen datgene wat ik schrijf is de moeite waard, al het andere is overbodig. Zo'n extreem standpunt hoor je zelden maar is toch uit de mond van Jan Wolkers genoteerd. Na Shakespeare komt volgens hem direkt Wolkers, zo Wolkers al niet beter is, en verder niets meer dan ranzig kakelende kippen. Het andere extreme standpunt is dat je wel zou willen schrijven maar beseft dat het zinloos is om aan de 18000 werken nog iets toe te voegen en dan zwijg je. Dat is het standpunt van de meeste uwer hier in de zaal en u heeft ook groot gelijk.
Is de drang om te schrijven echter te machtig, zoals in mijn geval, dan ontwikkel je een schuldgevoel. Je weet dat die 18000 bestaan en dat zelfs het beste daarvan, Dickens, Tolstoi, Faulkner, Raabe, Conrad, Trollope, Biesheuvel, Fontaine, Scott, Hardy, Proust, Jane Austen, Toergenjev, Tsjechow, Perez Galdos en Emily Brontë, minder kans maakt gelezen te worden als mensen jouw romans en verhalen lezen. Wat kun je dan anders dan een boek schrijven waarin je erop wijst dat de spermablaas van de literatuur al helemaal vol is en dat mensen hun tijd verdoen met het lezen van jouw boeken omdat ze Tolstoi en Dickens en Faulkner moeten lezen. Maar denk nu niet te snel: wat een nobel mens, die heeft wel een gebrekkig pompje maar hij gebruikt het niet. In feite is De Som van Misverstanden een tamelijk sluw pompje - ik zeg er bijvoorbeeld in: laat u de 220 romans van Simenon maar ongelezen, die zijn de moeite niet waard en daarmee schep ik dus voor mijzelf de mogelijkheid om 220 boeken te schrijven minus de door mij aanbevolen werken. En dat zijn steeds maar één of enkele werken van enkele auteurs. Van Henry Roth, Selma Läggelof, Marcel Proust, beveel ik maar één werk aan; van Albert Vigoleis Thelen maar twee. Van Arthur van Schendel beveel ik vier werken aan en van de rest zeg ik: dat is niet de moeite waard. Enfin, het is mogelijk om precies uit te rekenen hoeveel werken ik aanbeveel in mijn essaybundel De Som van Misverstanden en hoeveel ik niet aanbeveel. Ik heb die berekening, om tijd te sparen, thuis al voor u uitgevoerd en toen bleek dat ik 166 boeken heb aanbevolen en van 251 boeken heb gezegd dat ze niet waard zijn gelezen te worden. Dat bete-