zaamheid, en eerbied voor haar regels kan men, jammer genoeg, geen hedendaagse eigenschappen noemen. En daarom kan ik helaas, en ik herhaal het: helaas, Guus Luijters geen gelijk geven, als hij schrijft, dat het niet te geloven valt, als je in een boek van Jane Austen leest, dat dit proza 160 jaar geleden geschreven is. Dat is wél te geloven. It hits you in the eye even. Zó schrijft men niet meer.
Maar toch blijft het enthousiasme waarmee men in onze tijd op haar werk reageert. Toen wij in Engeland in december 1975 de 200e verjaardag vierden van deze schrijfster, die onder andere liet zien, dat men een groot auteur kan zijn, zelfs als men de ogen voor de grote evenementen van zijn eigen tijd sluit en zich tot een heel klein gebied beperkt - heb ik een kort stuk over haar voor het weekblad De Tijd geschreven.
Hiervoor heb ik drie kennissen van me te Londen, alle drie auteurs, verzocht, hun mening over de kunst van Jane Austen in een paar regels te willen samenvatten, welke meningen ik dan in mijn artikel zou opnemen. De betrokken auteurs waren Maureen Duffy, Brigid Brophy en Michael Levey, waarvan de laatste de man van Brigid Brophy is en ook de auteur van vele boeken over beeldende kunst. Hun meningen bleken dermate enthousiast, dat de redactie van De Tijd een kop voor het stuk verzon dat luidde: ‘Voor Jane Austen Zijn Er Alleen Nog Superlatieven’.
Levey noemde haar ‘de Mozart der schrijvers’, terwijl de half-Ierse Brigid Brophy schreef: ‘Hoe langer ik leef en lees, hoe dieper ik er van overtuigd word, dat Jane Austin niet slechts de Engelse romanschrijfster is maar DE romanschrijfster. De Engelsen begrijpen haar helemaal niet...’. Brophy noemde haar ook ‘een van 's werelds grote ontwerpers, een architect en ingenieur van de letterkunde’.
Ik neem aan dat Guus Luijters dit artikel van mij gelezen heeft - hij schrijft immers dat hij àlles in het Nederlands over Jane Austen gelezen heeft - daar men in zijn betoog mijn hoofdargument zal terugvinden. Namelijk, dat het uiteindelijk de stijl is, die Jane Austen's boeken zo uniek maakt.
De meningen van Brigid Brophy zal Guus Luijters zeker weten te waarderen, want hij zelf is een en al enthousiasme. Hij schrijft hier op een heel direkte, spontane, zelfs naïve manier, bijna alsof hij Jane Austen zelf heeft ontdekt, of uitgevonden. Zijn charmante Inleiding begint, bij voorbeeld, met de volgende woorden:
Op Zondag 18 juli 1976 heb ik mij op een goed moment uit mijn luie stoel gehesen; ik heb een vage blik door het venster van de erker in mijn huiskamer geworpen en toen hardop gezegd: ‘Het Jane Austen Gezelschap is bij deze opgericht’.
Ik geloof echter dat Luijters, die de reis naar Engeland maakte, om alle heilige Jane Austenoorden - Steventon, Bath, Chawton, Winchester - te bezoeken, maar een faux-naif is. Zo argeloos als hij zich voorstelt, kan hij in werkelijkheid toch niet zijn.
Of het, tenminste voor een deel, bij hem toneelspel is, of niet, blijft de drang die hij voelt, om de grote betekenis van Jane Austen aan heel Nederland te verkondigen, iets heel sympathieks hebben. Enthousiasme, opwinding over de gaven van een pas ontdekte schrijver en de drang om deze emoties aan anderen bekend te maken, zijn lang geen slechte drijfveren voor schrijvers van deze aard. Zo'n houding heb ik zelf in ieder geval liever dan een academische toon van alwetendheid, die zijn oorsprong al te vaak heeft in het snuffelen in andermans werk en de daar gevonden gegevens zelf opschrijven. Enthousiasme, schreef Baudelaire, is voor de kritikus het eerst vereiste, woorden die ik zelf nooit vergeten heb. (What was good enough for Baudelaire is more than good enough for me!)
Na zijn korte Inleiding en een paar alineas over hoe hij Jane Austen-bewonderaar werd, vertelt Luijters iets over de schrijfster - waarbij hij met haar overlijden begint! Hij citeert uit haar boeken, om te laten zien hoe meesterlijk zij formuleren kon, en daarna volgt het verhaal van zijn reis naar Engeland ‘op zoek naar Jane Austen’.
In haar korte artikel schrijft Kwis Kraus-van Essen over haar bezoek aan het landgoed Godmersham, vroeger het bezit van een van Jane Austen's broers, d.w.z. van Edward, die als jongen door de welgestelde Thomas Knight geadopteerd was en die later Sir Edward Austen werd. Jane Austen ging graag op Godmersham logeren, en naar Chawton House, ook een der bezittingen van haar rijke broer.
Laatstelijk verschaft Luijters aan het eind van het boek gegevens over de Nederlandse vertalingen van de bekende romans van de schrijfster. Zijn boek is dus informatief maar tezelfdertijd meer dan dit. Het is eigenlijk een oproep. Jane Austen bestaat! Zij is een van de grootmeesters van de letterkunde! Wordt wakker! Wordt lid van de Nederlandse Afdeling van de Jane Austen Society (adres: Grote Sloot 344, Schagerbrug)! You could certainly do worse!
Wat mij wel als een dissonant in dit aardige boekwerk voorkwam, was de wat slordige manier waarop Luijters soms met zijn moedertaal omspringt. Over Jane Austen's romans schrijft hij dat de ene ‘iets perfekter’ dan de andere is, waarop Jane Austen zelf zeker zou hebben gereageerd met:
Maar, meneer Luijters, perfekt is al volmaakt, en volmaakter dan volmaakt bestaat gewoon niet. U bedoelde zeker: ‘perfect in more respects’? Maar in dat geval kunt u dan