Drie debuten
Dolf Verroen
Ina Boudier-Bakker maakte geen literatuur. Haar struktuur was een stuk simpeler, oppervlakkiger of minder authentiek dan van bijvoorbeeld Couperus en haar succes had zij vermoedelijk in de eerste plaats te danken aan het evokatieve van haar talent. Zij was een ‘geboren schrijfster’ en je hoeft maar één alinea van haar te lezen om dat te weten: zij schreef namelijk een proza waarvan de eigen stijl en de persoonlijke toon in iedere regel te herkennen is. Iemand, die eens wilde aantonen dat haar boeken eigenlijk slecht geschreven waren, heeft de eerste bladzijden van De klop op de deur geanalyseerd. Hij toonde aan dat er talloze stijlfouten en vervelende, overesthetische, opzettelijke stijlwendingen in zaten en hij herschreef de bladzijde zoals het volgens de taalkundige regels zou moeten. Toen bleek niet alleen alle leven, maar ook al het persoonlijke, het wezenlijke, van de auteur er uit verdwenen. Wat overbleef was een dode struktuur, het begin van een verhaal waaraan alle levendigheid en (vooral) de noodzaak om het te vertellen ontbrak.
Om die herkenbaarheid, dat persoonlijke, gaat het volgens mij in de allereerste plaats en het is het eerste waar ik naar zoek in het werk van een debutant.
Lily van der Velde, die dit jaar bij van Holkema en Warendorf debuteerde met het kinderboek Pap, je komt toch zondag? is in zekere zin nog zoekende. Zij schreef dit verhaal over echtscheiding in een korte, soms bijna telegramstijl, die wel past bij het onderwerp - verlatenheid, heen en weer geslingerd worden tussen alle grote-mensen-ellende - maar het lijkt me toch nog een beetje de verschuilingsstijl van iemand, die zich nog niet helemaal los heeft durven te schrijven, iemand die nog niet helemaal zichzelf durft te zijn. Pap, je komt toch zondag? is dus een boek waaruit je, wat de auteur betreft, nog weinig toekomstvoorspellingen kunt maken, maar het is wel een goed boek. Niet alleen de sfeer waarin het verhaal zich afspeelt is goed beschreven, maar ook de handelingen: hoe de nog jonge ouders van Marco met zijn en hun eigen leven omspringen. Hoe de vriendjes van de moeder op hem reageren en - vooral - het vriendinnetje van vader: een jong meisje nog dat een standje van haar ouders krijgt als ze het 's avonds met Marco's vader te laat heeft gemaakt. Dat vind ik een vondst. Hierdoor komt zo'n hele affaire dichter bij het kind te staan, wordt het hem veel duidelijker. Goed getypeerd is ook de wijze waarop de grootouders zich alweer op de nieuwe situatie, de nieuwe schoondochter, gaan richten. Geen prettig maar wel een waarheidsgetrouw beeld van de manier waarop ouderen met kinderen in dergelijke situaties omgaan. Ik zou me kunnen voorstellen dat het boek daarom ook bij veel volwassenen weerstand oproept. Maar alles bij elkaar lijkt het mij een goed debuut, dat de moeite waard is. Minder geslaagd, namelijk niet nodig, vind ik de wijze waarop Marco ontdekt dat zijn vader en zijn vriendinnetje getrouwd zijn: door een trouwportret in de etalage van een fotowinkel. Daar was mijns inziens geen literaire noodzaak (meer) voor. Het verhaal is gebouwd in de struktuur van Marco's goudvissen, die in het begin van het boek in het oude
huis zijn achtergebleven, het hele verhaal door worden vergeten en op het eind van het verhaal dood zijn.
Een zelfde struktuur ligt ten grondslag aan het debuut van Frits Enk Dat zie je toch zó!, een jeugdroman over homosexualiteit. In het begin wordt in een homocafé nogal emotioneel gekeuveld (meer is het niet) over een jongen die op het eind van het boek van de tiende verdieping blijkt te zijn gesprongen en die (natuurlijk) de gemiste kans is. Daartussen ligt een flashback van alles wat de hoofdpersoon, Frank, in zijn homosexueel bestaan overkomen is. Het boek is technisch heel goed geschreven en daardoor zeker boeiend om te lezen. Maar een eigen toon, een eigen belevingswereld ontbreekt er aan. Het komt niet boven het onderwerp uit. Het verhaal wijkt bovendien nauwelijks af van het soort verhalen dat vroeger in bijvoorbeeld het tijdschrift Dialoog werd