| |
| |
| |
‘Ik heb graag de ruimte’
Peter van den Hoven in gesprek met
Thea Beckman
In deze tijd zijn trouvères en jongleurs niet langer de luxe van de adel, ze zijn de spreekbuis van het volk, ze vertolken wat er leeft in de harten van honderdduizenden. Ze brengen nieuws, niet om zich daarvoor te laten belonen met zilverstukken en brood, maar om het volk inzicht te geven in wat er op de wereld gebeurt.
Dat zegt Marie-Claire, trouvère en zangeres, lieveling van poorters, boeren, soldaten en edelen en hoofdpersoon uit een historisch drieluik van jeugdboekenschrijfster Thea Beckman aan het eind van het derde boek Het rad van fortuin.
In deze trilogie beschrijft Beekman het leven en lijden van Frankrijk in de veertiende eeuw, tijdens de honderdjarige oorlog met Engeland. Drie kloeke delen lang een indrukwekkende geschiedsbeschrijving in romanvorm, die zonder overdrijving uniek genoemd mag worden in de Nederlandse jeugdliteratuur. Het eerste deel verscheen twee jaar geleden onder de titel Geef me de ruimte; daarna volgde in 1977 Triomf van de verschroeide aarde en nu besluit dan Het rad van fortuin een staaltje meeslepende vertelkunst van hoog niveau, dat zonder noemenswaardige inzinkingen bijna duizend bladzijden lang is volgehouden.
‘Ja’, zegt Thea Beckman in haar werkkamer in Bunnik bijna verontschuldigend, ‘het is een beetje uit de hand gelopen. Ik was indertijd bezig met Geef me de ruimte toen ik halverwege de uitgever heb opgebeld om te zeggen dat ik het allemaal niet in één boek kreeg. Ik vond dat als ik het verhaal waaraan ik bezig was, wilde vertellen op mijn manier, dat er dan nog een tweede deel moest komen. Toen ik de toezegging had dat dat mogelijk was hoefde ik me gelukkig niet meer te beperken en kon ik vrijuit schrijven. Maar toen ik met het tweede deel bezig was gebeurde precies hetzelfde: het kon er niet allemaal in en ik had nòg een boek nodig. En geloof me: eigenlijk ligt er nog genoeg stof voor nog een vierde deel. Maar dat vind ik toch wel een beetje veel van het goede. Bovendien zou ik iedereen dan zo langzamerhand dood hebben moeten laten gaan, en daar zie ik gewoon erg tegen op. Nu, als Marie-Claire als trouvère aan het eind van Het rad van fortuin, zittend op een ezeltje, met een luit op haar rug en drie broden in haar tas, terugkeert naar haar oorsprong, naar het gewone volk waaruit ze is voortgekomen, is de cirkel rond. En dat vind ik een goed besluit.’
Hoofdpersonen in de drie boeken zijn naast Marie-Claire - als jong meisje uit Brugge naar Frankrijk gevlucht om te ontkomen aan een gedwongen huwelijk -, haar man Berton de Fleur, befaamd dichter en liedjeszanger die in het laatste boek bij een overval om het leven komt, en hun twee pleegkinderen Matthis Cuvelier en Kleine Robert, welke laatsten vooral in de laatste twee delen een grote rol spelen. Ze zijn vertegenwoordigers van de in de middeleeuwen rondreizende trouvères en jongleurs, die door hun liederen en verhalen het volk vertelden over de gebeurtenissen van die tijd en zodoende een belangrijke factor zijn geweest in de bewustwording van de gewone mensen, die in die tijd maar al te vaak slachtoffers van wereldlijke en geestelijke machten waren.
Naast hen is er nog een belangrijk romanpersonage: de legendarische geweldenaar Bertrand Du Guesclin, de Franse legeraanvoerder waarmee de trouvères in het beschreven tijdvak van 1346 tot 1370 vele avonturen beleven. Hij is een konstant aanwezige figuur, die de strijd aanbindt met de Engelsen, voortkomt uit de lagere Bretonse landadel en door zijn onverzettelijkheid, wilskracht maar vooral ook rechtschapenheid een krijgsman is, die zoveel
| |
| |
mogelijk levens spaart door een bijna feilloos strategisch inzicht en een onderhandelingsstrategie die keer op keer de tegenstander verrast. Behalve Marie-Claire, Breton de Fleur en Kleine Robert zijn alle beschreven (hoofd)-figuren en de gebeurtenissen die zij beleven historisch. Voordat ze aan de drie delen begon heeft Thea Beckman een jaar lang gestudeerd om het beschreven tijdvak te leren kennen.
Thea Beckman
‘Ik ben op het idee voor een roman over de honderdjarige oorlog in Frankrijk gekomen toen ik op vakantie geconfronteerd werd met het indrukwekkende verleden van dit land. De magistrale bouwwerken, de musea die zoveel geschiedenis herbergen, de schilderijen en de wandkleden, de boeken en niet te vergeten het unieke landschap riep bij mij een sfeer op die me niet meer losliet en die ik graag in romanvorm wilde weergeven. Uiteindelijk heb ik voor de periode van de honderdjarige oorlog gekozen omdat er in dat tijdvak zo ontzettend veel gebeurd is; het land en de mensen die er leefden verkeerden konstant in een strijd om het dagelijks bestaan. De vele oorlogen die het land teisterden brachten het tot aan de rand van de afgrond en de mensen, de gewone boeren, de handwerkslieden en dergelijke, hebben onnoemelijk veel geleden, maar keer op keer begonnen zij aan de opbouw van een nieuw leven, keer op keer wisten zij er - weliswaar ten koste van gigantische offers - weer boven op te komen.
Ze leerden van het verleden, leerden opkomen voor hun eigen rechten tegen de verdrukking in van de heersende machten van adel en geestelijkheid, die niet nalieten het volk voor hun eigen, meestal lukratieve karretje te spannen. Zo is het in feite altijd geweest en zo is het nu nog, al kun je hier en daar hoopvolle veranderingen konstateren.
Dat maatschappelijk proces, die veranderingen in de toenmalige samenleving, dàt interesseert me, en dàt is ook het eigenlijke onderwerp van de romancyclus. Toen ik dan ook terugkwam van vakantie zat ik boordevol indrukken, teveel om allemaal te verwerken. Daarna, toen dat een klein beetje verwerkt was, ben ik op zoek gegaan naar materiaal waardoor ik meer kennis en inzicht kon krijgen over die periode. Een jaar lang ben ik er mee bezig geweest. Boeken gelezen, aantekeningen gemaakt, schetsen van hoofdpersonen gemaakt en dat alles resulteerde na verloop van tijd in een paar voorstudies.’
Het gebeurt niet vaak dat voor het schrijven van een jeugdboek zoveel studiewerk wordt verricht, en de nauwgezetheid waarmee Beckman een jaar lang systematisch alles wat er te vinden was, tot dikke buitenlandse boeken toe, heeft doorgewerkt, dwingt zeker respect af. Dat ze iemand is die zich terdege documenteert voor zij aan een boek begint heeft zij al eerder laten zien. Zowel voor Kruistocht in spijkerbroek als voor Mijn Vader woont in Brazilië maakte zij studies respectievelijk van de kinderkruistochten en het probleem van het onvolledige gezin in onze maatschappij.
Thea Beckman: ‘Over de kinderkruistochten was het erg moeilijk materiaal te vinden en ik ben er dan ook lang mee bezig geweest. Er is niet zoveel over en je moet zoeken om bruikbare en betrouwbare gegevens te vinden. Ook dat heeft een jaar in beslag genomen, voordat ik uiteindelijk met het boek kon beginnen. Ik had toen ik er aan begon wel veel historische gegevens maar waar ik al snel bij het schrijven mee zat was de relatie met de werkelijkheid van nu, waarvan ik vond dat die in het boek gelegd moest worden. Daarvoor heb ik toen die tijdmachine bedacht waarmee Dolf, de hoofdpersoon, weggeschoten kon worden naar het verleden. Wat mij namelijk interesseerde was het beschrijven van de kinderkruistocht door de ogen van een jongen met het bewustzijn van deze tijd. Zelf vind ik dat redelijk geslaagd, hoewel ik moet toegeven dat de truc van die tijdmachine nu wat geforceerd overkomt. Maar ik voelde me toen nog niet in staat de direkte relatie met het nu weg te laten. Nu is dat anders en heb ik zoiets niet meer nodig.
Het idee voor Mijn vader woont in Brazilië kreeg ik doordat ik in mijn direkte omgeving kennis maakte met een onvolledig gezin. De wijze waarop dat gezin door veel mensen werd bekeken, heeft toen voor mij de doorslag gegeven om erover te schrijven. Het feit dat er geen vader in een gezin is, is nog steeds een argument om met wantrouwen vanuit vastgeroeste burgerlijke vooroordelen naar zo'n gezin te kijken. Het wordt als niet volwaardig beschouwd, het past niet in het beeld dat de meeste mensen hebben van een gezin en op velerlei gebied is dat voor de betrokkenen,
| |
| |
en zeker voor de kinderen, merkbaar. Ze krijgen het stempel opgedrukt dat ze iets missen en niet kunnen voldoen aan de hen opgelegde normen.
Ik heb me voor dat boek verdiept in de wijze waarop betrokken instanties zich met zulk soort onvolledige gezinnen bezig houden. Kinderbescherming, voogdijraden, noem maar op. Daarin is me duidelijk geworden dat ook vanuit deze zogenaamde hulpverleningsinstanties meestal gedacht wordt in termen van een volwaardig gezin, waarin in ieder geval een man aanwezig moet zijn. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de dikke rapporten die ik heb doorgeworsteld meestal door mannen zijn geschreven. Daarin is en blijft de vrouw toch de kwetsbare opvoedster die eigenlijk als steun en toeverlaat een man naast zich nodig heeft om het allemaal te regelen. Daar heb ik me toen flink kwaad over gemaakt en vanuit die achtergrond is Mijn vader woont in Brazilië geschreven.’
Terug naar de historische trilogie. Hoe is het werken daaraan precies gegaan?
‘Als ik begin dan heb ik de historische gegevens die ik uit de studie heb gehaald wel in mijn hoofd en tekent zich vaag de grote lijn van de eerste hoofdstukken af. Veel verder kom ik op dat moment niet en dat is eigenlijk maar goed ook, want anders zou het teveel een invuloefening worden, teveel maakwerk’, en daar ben ik als de dood voor. Dat doodt de creativiteit en laat de verbeelding niet de kans om op onverwachte invallen door te gaan. De eerste hoofdstukken zijn het moeilijkst, en ik heb ze dan ook verschillende keren herschreven. Nadien gaat het meestal veel soepeler, wat niet wil zeggen vanzelf, maar door het schrijven ontwikkelt zich het verhaal langs een logische lijn en vallen de ideeën voor de invulling daarvan meestal wel op de juiste plaats. Er moet altijd plaats zijn voor onverwachte dingen die je invallen. Een voorbeeld daarvan is de beschrijving van Bertrand Du Guesclin. Voor een zeer groot gedeelte is die romanfiguur gebaseerd op het geschrift van Matthis Du Cuvelier (Le Trouvère): La vie de Bertrand Du Guesclin. Dat is in mijn ogen een belangrijk dichtwerk uit die tijd en het geeft werkelijk prachtige beschrijvingen van de gebeurtenissen tijdens de honderdjarige oorlog. Maar door wetenschappers wordt het niet helemaal betrouwbaar geacht. Toch kan ik me na herhaalde lezing niet aan de indruk onttrekken dat wat Du Cuvelier beschrijft wáár moet zijn geweest. Hoe kan iemand anders zó schrijven? Eerst zag ik Du Guesclin als romanfiguur helemaal niet zo zitten; hij was mij teveel een oorlogszuchtige krijgsheld en daar heb ik een hekel aan. Maar ik werd op hem opmerkzaam gemaakt door een boek van een Franse professor over de slag
| |
| |
bij Poitiers. Du Guesclin wordt in dat in 1937 verschenen boek bijna minachtend behandeld. Er wordt bijvoorbeeld over hem gezegd dat hij juist niet won door geweld, door krijgsverrichtingen, maar vooral door onderhandelingen. Ja, toen ik dàt las, was mijn interesse gewekt en wilde ik meer van hem weten.’
Zo'n uitspraak van Thea Beekman is tekenend: wat haar belangstelling heeft, en de trilogie getuigt daarvan op vele plaatsen, is niet in de eerste plaats de geschiedenis van het wapengekletter, dat - indachtig onze geschiedenisboekjes op de scholen, toch nog altijd aan de jeugd wordt geleerd - maar het leven en lijden van de gewone mensen, de boeren, de soldaten, de poorters, troubadours en edelen. Natuurlijk kan zij in haar boeken niet om de krijgsgeschiedenis heen, dat zijn nu eenmaal feiten, maar haar aandacht gaat toch vooral uit naar de mensen die er het slachtoffer van zijn. En dat zijn niet de hoge vertegenwoordigers van de adel en de geestelijkheid die door corruptie, politieke manipulatie en economische onderdrukking proberen de geschiedenis in hun voordeel te laten verlopen. Een voorbeeld hiervan is een passage uit haar laatste boek Het rad van fortuin, waar ze, overeenkomstig de meestal verzwegen feiten het volgende schrijft:
Paus Urbanus is een vredelievend mens, maar bovenal gierig. Hij voelt er niets voor een deel van zijn onnoemelijke rijkdom weg te geven aan een troep plunderaars. Dus verzint hij er iets anders op. Hij beveelt een gedwongen collectie onder de burgerij. Tweehonderdduizend francs komen op die wijze binnen enkele dagen bijeen, afgedwongen door de pauselijke lijfwacht. Het zijn daarbij vooral de niet-zo rijke inwoners van Avignon die zich afvragen wat het verschil is geplunderd te worden door de compagnieën of door de kerk... Achtduizend bandieten vergeving schenken voor begane zonden kost echter niets en Urbanus stuurt een legertje priesters naar het kamp van Du Guesclin om het boeventuig de biecht af te nemen en absolutie te verlenen. Huiverend doen de priesters hun werk. Met onzetting horen zij de biechten aan - ze wisten niet eens dat er zoveel zonden bestonden! - en daarna delen ze kwistig de hosties uit. De banvloek die al zovele jaren op de compagnieën rust, wordt diezelfde week bij pauselijke decreet opgeheven. (pag. 123)
Haar sympathie gaat in alle boeken uit naar de gewone mensen, de naamlozen die werken op het land en door de oorlog hun have en goed kwijtraken; naar de stedelingen, die het hoofd nauwelijks boven water kunnen houden en
| |
| |
vaak het slachtoffer zijn van een belegering die honger en ellende brengt; de soldaten en huurlingen die ten einde raad vechten om in leven te kunnen blijven; de roversbenden die plunderend rondtrekken en zich vergrijpen aan iedereen die geld en eten heeft. Ze beschrijft ze als mensen die nooit de kans hebben gekregen een volwaardig menselijk bestaan te leven, die nooit hebben kunnen leren en die nooit hebben mogen denken omdat er voor hen gedacht werd.
Thea Beekman: ‘Je ziet dat eigenlijk de gehele geschiedenis lang: hoe de gewone mensen geknecht en uitgebuit worden. Maar daarover vind je weinig in de officiële geschiedenisboeken en ook niet in die voor kinderen. Daar is het overwegend pracht en praal, belangrijke mannen die uitvindingen doen, oorlogen voeren en verdragen sluiten, wetten maken en bepalingen vaststellen. Ik ben nu bezig met een studie over de zeventiende eeuw in Nederland voor een nieuw boek. Daarbij ben ik gestoten op de waterlinie, die destijds is aangelegd om de Fransen tegen te houden. Het is bekend, en je vindt dat in vele boeken terug, dat het doorbreken van de dijken door de boeren werd gesaboteerd. Je komt echter alleen maar te weten dat er door hen werd tegengewerkt, niet waarom. Maar zij vochten toen voor hun land, dat wil zeggen voor het brood waarmee ze zichzelf en hun gezinnen in leven moesten houden. En dat was al erg schamel. Die waterlinie was toch vooral bedoeld om de hoge heren in het noorden te beschermen: zij hadden geld en macht die in de naam van God en het vaderland beschermd moesten worden; zij hadden dan ook wat te verliezen. Kijk, daarover lees je niets. Je moet het zo zien: ik ga in mijn historische romans uit van de feiten, daar kun je gewoon niet omheen; maar over de interpretatie van die feiten valt te twisten. Ik geef er mï\:jn interpretatie aan, en dat heeft niets met geschiedvervalsing te maken. Dat laatste dan voor diegenen die denken dat ik de geschiedenis geweld aandoe. Want laten we eerlijk zijn: een waardevrije geschiedbeoefening is een fabeltje, die bestaat niet. Je wordt gedwongen tot een keuze.’
Wat opvalt in het drieluik is naast het bovenstaande de bijzonder krachtige karaktertekening van Marie-Claire. Ze is een vrouw, die als een van de weinigen van haar tijd, uitkomt voor haar eigen wil, haar eigen beslissingen neemt; van niemand, en zeker niet van de hoge heren afhankelijk wil zijn en haar eigen stempel drukt op de geschiedenis zoals die door Beekman wordt beschreven. Ze is geen historische figuur maar Thea Beekman heeft haar een knappe tekening gegeven waardoor ze volkomen past in het tijdsbeeld in de Middeleeuwen. Tegelijkertijd vertelt de figuur van Marie-Claire op impliciete wijze veel over de onderdrukte positie van de vrouw, ook nu. Aan het eind van Het rad van fortuin, vlak voordat Marie-Claire de beslissing neemt het leven in hogere kringen vaarwel te zeggen en terug te keren naar de gewone mensen heeft ze een gesprek met Therèse ‘... een boerenkind dat een beetje heeft leren lezen en schrijven... ze is nog zo naief, met al haar vijftien jaren zo kinderlijk.’ (pag. 313)
Deze Therèse lijkt in alles op Marie-Claire, maar dan twintig jaar geleden, en zij is het die - ondanks de vermeende naïviteit die Marie-Claire haar in eerste instantie toedicht - zich bewust geworden is van de positie van de vrouw, van haar leven dat moeilijker zal zijn dan dat van Marie-Claire. Maar Therèse heeft de wilskracht en het doorzettingsvermogen van de gewone mensen, van de gewone vrouw die weet dat ze het niet gemakkelijk zal krijgen, maar die zich weet te verzetten en haar eigen wil weet door te zetten.
Niemand ziet hen voor vol aan, ze zijn afhankelijk en worden dom gehouden. Hoe hun leven zal worden hangt af van de man aan wie zij worden uitgehuwelijkt. Therèse is tegen dat aloude patroon in opstand gekomen. Uit zichzelf of omdat ze gehoord heeft over Marie-Claires jeugdzonden? Maar voor Therèse zal geen dichter klaar staan om haar op te vangen, haar bij de hand te nemen en haar gelukkig te maken. (pag. 314)
Thea Beekman: ‘In de officiële historie komt de vrouw er niet aan te pas; ze wordt weggedrukt in de coulissen van het tijdsdecor dat beheerst wordt door mannen: veldheren, koningen, pausen, geleerden. De gewone vrouwen - maar ook mannen -.die dag in dag uit gezwoegd hebben op het land, in de werkplaatsen, thuis, wie weet met hoeveel kinderen, die komen er niet aan te pas. Ze maken deel uit van de zwijgende historie van dat deel van ons verleden waar niet over werd geschreven. Maar zelfs de vrouwen die door afkomst en opleiding wel de kans kregen zich te ontwikkelen, die een rol van betekenis hebben gespeeld, zelfs die worden doodgezwegen. Ze hebben zich niet ingelaten met het wapengekletter of het politieke gekonkel aan de hoven, maar zich bekwaamd in een bepaalde tak van wetenschap of kunst. Zoals bijvoorbeeld Christine de Pisant, een jongere tijdgenote van Marie-Claire en een van de eerste vrouwen die het openlijk voor haar onderdrukte seksegenoten opnam. Ze is de biografe geweest van Charles V en een voorvechtster van een stuk vrouwenemancipatie dat men nu vrijwel vergeten is. Zo is ook Thiphaine, in de boeken de vrouw van Du Guesclin, ondanks het feit dat in die tijd de universiteit voor vrouwen gesloten was, een knappe geleerde geweest die pas op latere leeftijd in het huwelijk trad, iets wat in die tijd
| |
| |
uitzonderlijk genoemd mag worden. En als je om je heen kijkt, dan is de positie van de vrouw in feite niet wezenlijk veranderd. Daarom is een van de meest hoopvolle ontwikkelingen van de laatste jaren de krachtige vrouwenbeweging die nog altijd aan het groeien is.’
Thea Beekman schrijft al sinds 1947 en ze heeft van alles geschreven. De eerste tijd journalistiek werk, daarna hoorspelen en toneelstukken, weer later kinderverhalen en romans.
‘Er was een tijd’ zegt ze, ‘dat ik nog een belangrijke figuur in de Nederlandse letterkunde wilde worden. Maar och, daar kom je gauw van terug. Ik heb eerst een tijdje geprobeerd om aansluiting te vinden bij de moderne literatuur, maar al gauw kwam ik erachter dat me dat helemaal niet lag. Mijn sterke kant ligt in het schrijven voor de jeugd en dat vind ik plezierig om te doen. In het begin lukte het niet zo goed maar later ging dat veel beter en het doet me goed dat er zoveel respons is van jeugdigen. Dat moedigt me aan door te gaan hoe moeilijk ik het toch telkens weer vind om aan een nieuw projekt te beginnen.’
Thea Beekman werd in 1923 in Rotterdam geboren en groeide op tijdens de crisis en de oorlog en een makkelijk leventje heeft ze in die tijd zeker niet gehad.
‘Kijk, als meisje was dat toen niet erg eenvoudig. Nu nog niet hoor, maar er is toch wel iets veranderd. Het was vanzelfsprekend dat ik thuis zou meehelpen in de huishouding. Van studeren kon gewoon niets komen, dat was toen nu eenmaal zo. Toch heb ik dat altijd graag gewild, maar door de omstandigheden kwam het er niet van. Net zoals het schrijven: dat heb ik van jongs af aan gedaan, maar pas later heb ik de mogelijkheid gekregen om dat te ontwikkelen. Dertig jaar was ik niet meer naar school geweest voordat ik een aantal jaren geleden de avondschool ging volgen. Dat kon toen omdat de kinderen wat ouder werden en ik tijd kreeg voor mezelf. Ik wilde graag psychologie gaan studeren. En dat doe ik nu al weer drie jaar in Utrecht. Alles bij elkaar heb ik met het huishouden, mijn studie en het schrijven een volle dagtaak. Het is stug doorwerken ook als je een boek, omdat je het er niet mee eens bent, voor een tweede of een derde keer opnieuw begint omdat je er niet tevreden mee bent.’
In haar werkkamer in Bunnik staat een stereoinstallatie en als ik vraag of ze veel naar muziek luistert zegt ze:
‘Veel en graag, dat is heel belangrijk voor mij. Ik schrijf elk boek met een bepaalde soort muziek. Voordat ik begin te schrijven zoek ik eerst de muziek uit, en dan pas kan ik echt beginnen. Ik kan zo'n uitgekozen plaat eindeloos draaien. Zo heb ik bijvoorbeeld Kruistocht in spijkerbroek met Brahms op de achtergrond geschreven. Op een of andere manier sprak die muziek me erg aan, bracht de juiste sfeer die ik in het boek wilde hebben en wanneer dat een beetje lukt dan gaat het schrijven een stuk gemakkelijker. Zo heeft Verdi gediend als muziek voor Geef me de ruimte en Mijn vader woont in Brazilië heb ik geschreven met Beethoven, muziek die een beetje het opstandige van dat boek aangeeft.’
Ze laat me aan het eind van het gesprek de verschillende vertalingen zien die van haar boeken zijn gemaakt. Kruistocht in spijkerbroek is onlangs in het Engels vertaald. Dat heeft vrij lang geduurd.
Thea Beekman: ‘Dat is ook wel een beetje te begrijpen: het is een dikke pil en toch wel een heel waagstuk voor een uitgever. Sinds dat boek zit ik trouwens zo'n beetje in de historische hoek: ik word nu vooral gezien als iemand die dikke historische boeken schrijft. Dat is natuurlijk wel enigszins te begrijpen, maar ik heb ook ander werk geschreven en dat wordt toch wel erg snel vergeten. Maar ik geef toe: het schrijven van een historisch jeugdboek trekt me erg aan, ook al weet ik dat er veel voorstudie voor nodig is. Dat boek over de zeventiende eeuw zal ook wel weer een flinke omvang hebben. Daar kan ik gewoon niks aan doen. Ik vertel graag en dan wil ik me zo min mogelijk beperkt weten. Ik heb nou eenmaal graag de ruimte.’
| |
Boeken van thea beckman:
- | De ongelooflijke avonturen van Tim en Holderdebolder (Ploegsma 1957) |
- | Bertus en het wonderkrijtje (Kris Kras 1964) |
- | Mickey en de vreemde rovers (Kris Kras 1966) |
- | Met Korilu de griemel rond (Lemniscaat 1970 - Zilveren Griffel 1971) |
- | Mickey en de Piebeldewiebels (Lemniscaat 1972) |
- | Heremijntijd... wat een lastpost (Unieboek 1973) |
- | Kruistocht in spijkerbroek (Lemniscaat 1973 Gouden Griffel 1974) |
- | Mijn vader woont in Brazilië (Lemniscaat 1975) |
- | Geef me de ruimte (Lemniscaat 1976) |
- | Triomf van de verschroeide aarde (Lemniscaat 1977) |
- | Het rad van fortuin (Lemniscaat 1978) |
De boeken van Thea Beekman werden in vele talen vertaald, waaronder Engels, Duits, Spaans en Hongaars.
|
|