bij. Tijdens het pianoconcert maakt hij een portretschets van Annie Wesselius, die hij haar na afloop overhandigt. Haar reactie is meer dan koel te noemen. Ze noemt hem arrogant en amateur. Na nog enkele cynische opmerkingen te hebben gemaakt, verzoekt ze hem haar kleedkamer te verlaten. Buiten gekomen slaat bij Wilt Tjaarda de schaamte om in woede. De nagelopen herinnering van een pré-puberale verliefdheid is stuk, maar blijft nog door het hoofd spoken. Tien dagen na het concert leest hij in de krant dat Annie Wesselius, ‘de meest briljante Nederlandse pianiste’, bij een treinongeluk om het leven is gekomen.
Dit slotverhaal eindigt dan a.v.:
Ik vouwde de krant weer in de plooi en bracht ze aan mijn hospita. Ik liep door mijn koude kamer, zelf koud van binnen. Niet om het nieuws van Annie Wesselius' dood, maar omdat ik niet werkelijk geschokt was door de ramp die haar had getroffen, zelfs niet verbaasd - vooral niet verbaasd.
(pag. 207)
Via dit slotverhaal, dat een soort definitieve streep onder deze jeugdherinneringen trekt, word je nogmaals geconfronteerd met twee andere konstanten, die in de jeugd van de schrijver reeds hun beslag moeten hebben gekregen: zijn eerste confrontaties met de dood en zijn bezig (willen) zijn met tekenen. Beiden treffen we niet alleen in het slotverhaal aan; men komt ze her en der verspreid in deze verhalenbundel tegen. In het verhaal Spijbelen wordt spijbelen (om door de onderwijzer aangedaan onrecht te wreken) ondergeschikt gemaakt door het vinden van een dode. Daarvóór heeft de lezer in het verhaal Slachtmaand kunnen lezen hoe Theun de Vries op aangrijpende wijze het jaarlijkse slachten van een varken beschrijft en hoe dit door Wilt Tjaarda ondergaan werd:
Ik zag hem voor mijn ogen de plek uitkiezen waar de priem in de varkensstrot moest verdwijnen. De priem suisde al voor ik er goed en wel op verdacht was.
De zeug had tot dan toe gegrauwd, gekermd, kreten geslaakt. Nu, bij de feilloze doodsteek, brulde zij. Ik herkende het geluid: ik had het in deze novembermaand, op school zittend, al ettelijke malen zo gehoord. Maar toen was het ver geweest, gesmoord, achter wanden en deuren, een vormloze ongewetenheid. Hier, in de open lucht, bij een kil en laag zwerk waaronder alle dingen een akelige zichtbaarheid verkregen, scherp getekend tegen het donkere denneloof, krijste het offerdier voor het laatst tegen zijn dood en het was niet alleen meer de schreeuw van een dier. (pag. 80)
In deze tot nu toe laatste verhalenbundel (een nieuwe is gereed) van Theun de Vries treffen we in de jonge Wilt Tjaarda reeds alle aspekten en gevoeligheden aan, die we later in het werk van Theun de Vries zullen terug vinden: (ontluikende) erotiek, verliefd zijn (worden), stuk lopende relaties, liefde en de daarme gepaard gaande kans op bittere teleurstelling, gepréoccupeerd zijn met beeldende kunst (in het verhaal De demon herleid tot een verborgen gehouden oom) en zeer nadrukkelijk het thema dood- en sterven.
Na eerder genoemde romans komt het me voor dat deze verhalenbundel misschien bedoeld was als een tijdelijk lichtvoetig contrapunt, waarin Theun de Vries op min of meer luchtige wijze de herinneringen van zijn alter ego Wilt Tjaarda te boek heeft willen stellen.
Dat deze bundel verhalen uitstijgt boven ‘het luchtige’, het anekdotische van zomaar een paar jeugdherinneringen, heeft niet alleen met het grote schrijverschap van Theun de Vries te maken, doch ook zeker met het feit dat Wilt Tjaarda / Theun de Vries in zijn jeugd indrukken heeft opgedaan en gevoeligheden ontdekt en ondervonden, die thematisch bepalend zouden blijken voor zijn schrijverschap.
Het wachten is nu op een autobiografie van Theun de Vries waarin de ‘Dichtung’ tijdelijk plaats zou moeten maken voor ‘die Wahrheit’. Meesters en Vrienden was indertijd een beperkte, sympathieke aanzet in deze richting. Een echte autobiografie van Theun de Vries zal echter meer dienen te omvatten. Dit dient niet als dreigement opgevat te worden (!), eerder echter als een aanmoediging aan een auteur, die als intens levend mens en schrijver de ‘Wahrheit und Dichtung’ van bijna een eeuw kan omvatten.
Theun de Vries: De vogels om het erf.
Querido. 129 blz. f 27,50.