Het dient ten sterkste afgeraden te worden...
Jan Donkers
Het dient ten sterkste afgeraden te worden in opiniërende zin te schrijven over boeken van auteurs die men persoonlijk kent. Niet alleen roept men er de al dan niet terechte verwijten aangaande vriendjespolitiek mee over zich af, er doet zich een andere complicatie voor waarvan ik ten aanzien van Ian McEwan de volgende variant bespeur. Als ik zijn eerste roman De Cementen Tuin lees heb ik voortdurend de ervaring dat ik McEwan hoor spreken. Het boek heeft een wat fluisterende, gedempte toon, dezelfde toon waarmee ik McEwan in een café, bij zich thuis, bij zijn uitgever, over muziek, liefdesproblemen, reizen en wat al niet hoor praten. Mag ik nu zeggen dat McEwan's proza een frappant eigen toon heeft, dat hij schrijft met een uniek persoonlijk ‘geluid’? Of laat ik een dergelijke konstatering juist achterwege omdat ze mogelijkerwijze te sterk gekleurd wordt door mijn persoonlijke kennis? Carel Peeters heeft in een bespreking van McEwan's tweede verhalenbundel Tussen de lakens de mening uitgesproken dat ‘de bijzondere obsessies in deze verhalen te talrijk (zijn) zodat men ze gaat verwachten’ en hij liet daar de wens op volgen dat McEwan die verwachting in zijn volgende boek zou gaan doorkruisen. Ik neem aan dat Peeters wat dat betreft teleurgesteld zal zijn door McEwan's roman omdat het boek zich opnieuw afspeelt in het grensgebied van puberteit en adolescentie, omdat de erin voorkomende personen opnieuw ‘niet weten wat ze aanmoeten met de problemen die bij de volwassenheid (wat dat ook mag zijn) horen’ (Carel Peeters in VN). Ik heb de neiging het feit dat McEwan de thematische lijn uit zijn vroegere werk doortrekt als positief te beschouwen, niet omdat ik vind dat hij geen verwachtingen zou mogen doorkruisen, maar omdat hij die thematiek zo voortreffelijk synthetiseert en als basis gebruikt voor de romanvorm. Het zal zijn aandachtige lezers niet zijn ontgaan dat McEwan al
eens eerder een gooi in de richting van de romanvorm heeft gedaan; hij heeft dat project nooit afgemaakt en de beide hoofdstukken die voltooid waren biedt hij zijn lezer aan als twee korte verhalen in zijn tweede bundel onder de titel Zaterdag en Zondag, Maart 199-. Deze beide fragmenten zijn typisch onderdelen van een werk dat, in zijn futuristische, onheilspellende opzet, de verwachtingen van McEwan's lezers zou hebben doorkruist wanneer het voltooid zou zijn. Het feit dat McEwan in De Cementen Tuin, dat zich opnieuw afspeelt in een van erotiek en escapisme doordrenkte adolescentenatmosfeer, zoveel nadrukkelijker als schrijver ‘aanwezig’ is is er mede oorzaak van dat de roman zoveel geslaagder is dan zijn Onvoltooide waarschijnlijk zou zijn geworden en toont voor mij aan dat het feit dat een schrijver binnen een beperkte sfeer opereert op zichzelf niets nadeligs hoeft te betekenen.
De vergelijking van De Cementen Tuin met William Golding's Lord of the flies blijft me intrigeren. Ook daar is sprake van een groepje kinderen dat door het lot gedwongen op elkaar wordt aangewezen en een micro-samenleving opbouwt zonder volwassenen. Maar waar het Golding erom gaat aan te tonen dat zaken als beschaving en moraal slechts bestaan bij gratie van het wakend en superviserend oog van anderen, en dat zich zonder een dergelijke externe factor ook of misschien wel juist, bij kinderen processen van machtswellust, beheersingsdrang en hiërarchievorming voordoen, daar lijkt voor McEwan de volwassenloze samenleving opnieuw idyllische trekjes te hebben. De vier broers en zusters in De Cementen Tuin kiezen, weliswaar door hun passiviteit maar desondanks welbewust, voor die continuering van hun micro-kosmos en het lijkt me niet voor niets dat McEwan de verstoring van hun huishouden door de buitenwereld juist laat samenvallen met een incestueus hoogtepunt tussen de oudste broer en zuster.
Tenslotte: De Cementen Tuin is een boek dat, ondanks kleinere bezwaren als het m.i. wat te ‘gelikte’ slot, een duidelijke fase markeert in de richting van een ‘volwassen’ schrijverschap, al is het dan van een schrijver die er telkens weer blijk van geeft dat hij op zijn best is in de weergave van karakters voor wie de volwassenheid iets vaags, onaantrekkelijks vormt, iets dat passief of actief, bewust of onbewust zo lang mogelijk ver weg gehouden moet worden.