wordt: vallend gruis, krakende balken etc. Op een ander geluid wees ons Menno ter Braak in zijn recensie, loflied eigenlijk, van ‘Een Hollands drama’; het koor van de geburen dat als de koralen van een antieke tragedie de gang van het drama van commentaar voorziet. Dan is er nog een begeleidende stem; die van een figuur op een afstand die als gids of geweten optreedt. Vaak is het de tante van de hoofdpersoon - zo b.v. bij ‘De Waterman’, de ‘Rijke man’ en in de posthume roman.
Arthur van Schendel bij zijn ochtendgymnastiek / ill. Jan Toorop, ong. 1912-1914.
Deze figuur treedt meest op als een vast punt of rustpunt in het bewogen leven van de hoofdpersoon. Ze is wat men in de muziek noemt: het contrapunt.
Het meest geslaagde voorbeeld hiervan lijkt mij ‘De Mensenhater’ te zijn. Dat boek, dat Simon Vestdijk als het beste van Van Schendel beschouwde, is geheel geschreven vanuit het standpunt van de beschouwer op een afstand. Hetzelfde is geprobeerd in ‘De zeven tuinen’, waarin ook het verhaal wordt verteld in afstandelijke commentaren van de tuinlieden die spreken over hun gewas.
Naar aanleiding van deze roman ‘De zeven tuinen’ heeft Ter Braak gewezen op de ‘vervagingstechniek’ van Van Schendel. Het is wel waard om op te merken dat enkel door kleine aanwijzingen de lezer begrijpen kan hoeveel verzwegen wordt en schuil gaat. B.v. van de uitgebreide voorstudies van de schrijver zal men in de romans zelf nauwelijks een besef hebben.
Een vervagingsmiddel is ook om gedachten en gevoelgens niet direkt onder woorden te brengen, maar indirekt te laten blijken.
Met name de dood van iemand zal nooit direkt worden verteld. Die blijkt uit aanwijzingen. Van de vrouw van de waterman uit halfluide opmerkingen van buurvrouwen. Van kapitein Wilkes uit de zin ‘De Johanna Maria werd op Kijkduin gezien met de vlag halfstok.’
Deze beheersing, dit inhouden van de gevoelens, verdient het eerder klassiek te heten dan, zoals te doen gebruikelijk, voortdurend maar weer als ‘neo-romantisch’ in de schoolboekjes en krantenrecensies geëtiketteerd te worden. Een merkwaardige vorm voor het ontwijken van het direkt uitspreken van menselijke gevoelens, is de analogie. Wat in het hart omgaat wordt te verstaan gegeven door een aanduiding van wat er in de natuur gebeurt. Als de waterman en zijn vrouw uiteen gaan, wordt dat niet gezegd, maar gewezen op het koude, grijze water van de Merwede.
Andere analogieën zijn de groei van planten en bomen in ‘De zeven tuinen’; de aftakeling van het Fregatschip, de geschiedenis van het oude huis.
Over een aspect van deze vervagingstechniek is nog polemiek ontstaan. Prof. Stuiveling immers gaf als zijn mening te kennen dat dan ook plaats en tijd van het verhaal in het vage bleven. Anderen wezen hem er, m.i. terecht, op dat voor een attente lezer voldoende aanwijzingen gegeven worden om nauwkeurig te weten waar en wanneer het verhaal speelt. Tenslotte wijs ik er nog op hoe Van Schendel vaak een belangrijke uitspraak laat vervagen door ze dubbelzinnig te formuleren. Bij de dood van de waterman b.v. laat het zinnetje ‘En de hand liet los’ in het ongewisse of dat noodgedwongen of opzettelijk is.
Over de zo vaak geroemde stijl van Van Schendel nog een enkele opmerking. Ter Braak wees op het kroniekmatige en meende de syntaxis als Latijns te mogen bestempelen.
Een zin als ‘het was die winter dat de koning stierf en de Amstel drie maanden besloten lag’ lijkt inderdaad op een zin uit een oude kroniek, maar onderscheidt zich daarvan toch door wat diezelfde Ter Braak aanduidde als de vervaging: noch de naam des konings, noch het betreffende jaartal worden genoemd.
En de stijl Latijns? Maar Van Schendel kende die taal niet. En neem eens de proef op deze som en vertaal een paar zinnen in het Latijn en in het Engels. Met die taal had hij reeds vroeg een enge binding, schreef er zelfs een aantal proza- en poêzie stukken in.
Ook mag nog gewezen worden op andere vooroordelen. Bijvoorbeeld Van Schendel als anti- of apolitiek. Of als zonder enige humor. Elders trachtte ik dit al te weerleggen. Vreemd blijft het toch dat iemand door zijn vrienden om zijn humor geschat kan zijn, om later voor humorloos uitgekreten te worden. Scepticisme, ironie en humor ontstaan wel bij de afstand tussen werkelijkheid en droom. Die afstand was bij Van Schendel groot. Zijn humor ook. Nog een ander merkwaardig vooroordeel. De schrijver zou zich zelden of nooit over zichzelf uitgelaten hebben en kon dat ook niet want het was enkel een saai, arbeidzaam leven dat hij leidde.
De laatste helft van zo'n bewering toont verregaande onwetendheid omtrent des schrijvers