Andrej Bjelyj: Petersburg
Margaretha Ferguson
‘Wie het proza van Bjelyj leest moet met zijn ogen horen,’ aldus een citaat van Anton Hönig, door Charles Timmer geplaatst als motto boven zijn nawoord bij de door hem vertaalde roman van Andrej Bjelyj, Petersburg.
Dit appelleren aan synesthesie, het zodanig intens samengaan van de verschillende zintuigen bij het waarnemen van een bepaalde indruk dat men een klank als het ware ziet, of een kleur hoort, hoorde tot de literaire technieken van de Symbolisten. In een symbool immers verenigen uiteenlopende elementen zich zodanig dat een nieuwe, hogere, niet meer analyseerbare eenheid ontstaat. De eenheid van het symbool, indien dat juist gekozen en juist ondergaan wordt, bezit een dergelijke kracht dat het in de waarnemer doordringt, dieper dan de samenstellende elementen hadden kunnen doen. Een symbool wordt ogenblikkelijk, rechtstreeks opgevangen, zelfs al wordt de betekenis niet altijd via de rede begrepen.
Wil het symbool zijn bedoelde werking uitoefenen dan zal daarvoor echter wel nodig zijn een zekere affiniteit, een zekere gemeenschappelijke belevingswereld, tussen uitzender en ontvanger. Symbolen, opgebouwd uit woorden, die toch altijd sterker afhankelijk zijn van de ratio dan klanken en kleuren, stellen dan wel extra hoge eisen zowel aan de kunstenaar als aan de lezer.
In het geval van de roman Petersburg beseft de Nederlandse lezer maar al te gauw dat zijn ogen geen Russisch woordbeeld, zijn oren geen Russische klanken kunnen waarnemen. De vertaling in het Nederlands, hoe kundig en gewetensvol ook, kan onmogelijk anders zijn dan een verschraling van het oorspronkelijke. Hierbij komt nog dat tal van de door Bjelyj gebruikte symbolen alleen hun werking kunnen uitoefenen bij lezers die enigszins vertrouwd zijn met de psychologische, politieke, geografische en historische situaties van de stad Petersburg in het jaar 1905.
We mogen Charles Timmer dan ook wel bijzonder dankbaar zijn voor de uitvoerige, grondige en veelzijdige toelichting die hij in zijn Nawoord verstrekt zowel over het boek zelf als over de auteur.
Toch, ook al moet Petersburg niet makkelijk toegankelijk worden geacht voor de niet-gespecialiseerde lezer, zou ik beslist niet willen zeggen dat het Nawoord eerst moet worden gelezen. Het is namelijk een opwindende ervaring om bij eerste kennismaking de beelden, min of meer passief, over je heen te laten komen. De roman bevat een schat aan visuele elementen: je ziet allerlei mensen opdoemen van wie je nog weinig afweet, hun onderlinge relaties en motiveringen en aandoeningen zijn je nog niet duidelijk, maar je kènt ze al, ‘van aanzien’ - er flitsen taferelen langs, straten en pleinen en huizen van Petersburg, soms reëel waargenomen door een van de personages, soms als door hen gehallucineerde visioenen. Langzaamaan word je meegevoerd in een oneindig rijk netwerk van half-uitgesproken, subtiele verwikkelingen, blijft je oog steeds vaker haken aan een onderdeel van een zin omdat dat gegeven misschien wel honderd bladzijden tevoren al is voorbereid - en zo raak je ongemerkt steeds meer thuis in deze wereld van revolutionairen, politie-spionnen, coquette dames, bedrogen echtgenoten, bommenleggers, wazige maatschappij-vernieuwers; ‘aan de top is leegte...’ zegt een van hen.
Waar ‘gaat’ het boek over? Een vraag, die gemakkelijk, en tegelijkertijd volslagen onvolledig kan worden beantwoord.
De handeling speelt zich af in Petersburg omstreeks 1905, toen de eerste aanzet tot de revolutie bloedig werd neergeslagen. Hoofdpersonen zijn een vader, hoge ambtenaar met kans op ministerschap, en een zoon die zich door terroristen de belofte laat afdwingen zijn vader door middel van een bom te vermoorden. Door een opeenvolging van volkomen natuurlijke, en daardoor des te komischer werkende, misverstanden en toevalligheden, ontploft de bom wel, maar in een vertrek náást dat waar de vader zich bevindt.
Petersburg, na aanvankelijk door de hoofdredacteur van een tijdschrift te zijn geweigerd met de boodschap dat hij ‘het werk ongeschikt achtte om ooit ergens gepubliceerd te worden’ verscheen voor het eerst, in afleveringen, in 1913, en voor het eerst in boekvorm in 1916. Er bestaan van de roman echter een aantal uiteenlopende, door de schrijver zelf bewerkte, bijgewerkte of ingekorte versies. Zo was hij een tijdlang onder invloed van de antroposoof Rudolf Steiner en vele passages in de roman getuigden daarvan. Maar toen Bjelyj later Steiner ‘een duivel’ achtte, schrapte hij ook de desbetreffende passages. Voor wie toch via een of andere ‘boodschap’ houvast wil vinden in deze op het eerste gezicht wat chaotische wereld (want dit boek is, zoals een echte