| |
| |
| |
‘Oorlog? hoe bedoel je oorlog?’
Een kwantitatieve verkenning van het oorlogsjeugdboek.
Eddy Mielen
Het geluid van stemmen klonk nu nog dichterbij. Het knarsen van laarzen was nu nog duidelijker hoorbaar. De beide jongens drukten zich dichter tegen de aarde. Zou het riet voldoende beschutting bieden? Een van de soldaten stak een lamp op en lichtte de hoofdman bij. Het schijnsel van de lamp wierp spookachtige schaduwen op; er blonken wapens in het flauwe licht. Een van de mannen bromde iets onverstaanbaars. Daarna liepen ze weer door. De twee jongens zuchtten diep. Gelukkig, ze waren niet ontdekt!
De meester schraapt z'n keel, kijkt op z'n zakhorloge en doet het boek dicht. De klas haalt verlicht adem. Sommige leerlingen lachen opgelucht tegen elkaar: hè, hè, net niet gesnapt!
Zomaar een schoolmeester, zomaar een klas en zomaar een voorleesboek. Want jeugdboeken (en niet alleen boeken voor de jeugd) waarin het om oorlog en strijd gaat, zijn een favoriet genre. Bij een lees-enquête van het echtpaar Daalder in 1970 voert bij jongens (na strips) het avonturenboek, waaronder oorlogs-, indianen- en speurdersverhalen, de lijst aan. Ook bij de jeugd van 12 tot en met 15 jaar volgen de oorlogsboeken direct op de strips, ongeacht het milieu. Op de vraag ‘hoe moet een boek zijn volgens jou’, antwoordt dan ook 92 procent van de jongens van 8 tot 12 jaar met ‘spannend’. Bij de meisjes ligt dit aantal op 84 procent. En van de jeugd van 12 tot en met 15 vindt 85 procent dat een boek ‘spannend’ moet zijn. Er is trouwens maar weinig veranderd, want bij een zelfde onderzoek in 1928 bleek ook al dat het avontuurlijke en geschiedkundige verhaal het meest in trek waren. Al sinds de oudste heldenepen vormen oorlog en strijd een dankbaar verhaalgegeven. Want oorlog is een goed onderwerp: je hebt de goeien en slechten, de witten en zwarten en een conflictsituatie die je naarmate de hevigheid van de strijd zo ernstig kunt maken als je als schrijver wilt. Neem een partij a, een partij b, een held en een heldin, wat samenzweerders, verraders en spionnen, potten hete pek, stormrammen op stadswallen (of mitrailleurs en jeeps), meng het geheel en zie daar, de basis voor een ideaal verhaal vol spanning. Zo'n oorlogsboek is in staat alle gewenste emoties los te maken: wanhoop, angst, spanning, verdriet, smart en... uitkomst, want de tegenpartij zal het loodje moeten leggen en wanneer de nood het hoogst is, is de redding echt wel nabij. Het is daarom niet verwonderlijk dat er door veel schrijvers van jeugdboeken (die toch vaak het een of andere conflict bevatten) geput is uit de vaderlandse geschiedenis: de glorietijd die Jetses en Isings later op hun schoolplaten vastlegden. En vooral de
tijden van vaderlandse onderdrukking, oorlog en verzet boden stof te over, stof voor het geliefde soort: het oorlogsverhaal.
Het oorlogsverhaal is zo oud als het verschijnsel oorlog, maar in de 19e eeuw werd het herontdekt. De Romantiek bracht nl. de historische roman voort. Engeland had z'n Walter Scott, Frankrijk Dumas, België De leeuw van Vlaenderen en Nederland z'n Van Lennep en Oltmans. Ze schreven boeken die het volk weer een glorieus en roemrijk verleden moesten verschaffen. De dappere verdediging van eigen huis en have of de even moedige strijd tegen een ander land werden een populair thema; men ging terug in de tijd, terug naar een periode van de grote zonen van een groot volk. Ook voor het jeugdboek had dit zijn gevolgen. Aan het einde van de vorige eeuw goot de plechtstatige Andriessen de hele vaderlandse geschiedenis in 21 kloeke delen voor de jeugd, wat later beschreef Penning de heldendaden van de Transvalers en Louwers publiceerde in Voor 't jonge volkje verhalen over belegeringen, zeeslagen, koningen en schildknapen. Veel auteurs popelden om in hun voetsporen te treden: P. de Zeeuw JGzn (De oranjesjerp van Jan Ros), Been (De drie matrozen van Michiel de Ruyter), Kieviet (De duinheks, Fulcode minstreel), Molt (Floris V), Fabricius (De scheepsjongens van Bontekoe), Van der Hulst (Willem Wijcherts) en Hildebrand (Postduiven voor de Prins) waren dankbare volgelingen. Vanzelfsprekend was en is het historische genre er één naast andere, maar het bleef populair, ondanks alle Dik's, Pietje's en Afke's, en ook al lagen de
| |
| |
moderne speurders, spionnen en stropers op de loer.
Tot op de dag van vandaag is het oorlogsjeugdboek geliefd. In het bijzonder en het konkreetst sinds 1945, want de tweede wereldoorlog ging niet bepaald ongemerkt aan Nederland voorbij. Men beleefde geweld, onderduiking en ellende. Vijf jaar vreemden over de vloer, vijf jaar Hitler, slachtpartijen, onderduiken, honger en razzia's. Schrijvers van boeken voor de jeugd wilden onder woorden brengen wat zoal gebeurd was, het vasthouden, het doorgeven: kijk-zo-was-het en dit-kan-er-gebeuren-als-het-oorlog-is. Er verscheen vanaf '46 een hele reeks jeugdboeken die op de een of andere manier de oorlog tot onderwerp hadden; en ook nu, dertig jaar na de bevrijding verschijnen er nog steeds jeugdboeken die in de Duitse jaren van Nederland spelen. Bibliotheken en boekhandelaren kunnen ze per strekkende meter leveren. En dan denk ik nog niet eens aan een bepaalde soort, het meest populaire en invloedrijkste: de oorlogsstrip. Het zou een apart hoofdstuk worden om het succes na te gaan van uitgeverijen als ‘Nooitgedacht’ en ‘De Vrijbuiter’, die wekelijks tienduizenden exemplaren van de zogenaamde oorlogs-super-strips op de markt werpen. De deeltjes dragen titels als Mannen als mijnenvegers, Moordenaars in de Pacific of Dood aan de Jappen en je hoeft niet alle 100 zoveel titels in de serie Victoria gelezen te hebben om te weten waar het in bv. aflevering 55 De hel wacht niet op uitdraait.
Met krachtige hand geschetste stoere soldaten en ijzervretende sergeanten strijden tegen Jappen en Moffen, tanks (met enorme falluslopen) en stenguns vernietigen de ene gevechtseenheid na de andere. O, what a lovely war! Het is de glamour van de brisantbom. Ballonnen hebben teksten als ‘daar, pak aan, geelbek, nog een toetje’ en vanaf een vliegdekschip dat jagers neerhaalt, stijgt de tekst ‘Ha, ha, net of je vliegen op de muur doodmept’ op. De geraakte Jappen roepen onnauwkeurig soms om Boeddha, God of Jeminé. Het is duidelijk dat de boekjes appelleren aan de allerprimitiefste behoefte aan geweld en vernietiging, het is zoals de omslag zegt: 120 pagina's spanning en sensatie voor slechts één gulden.
Onmiddellijk na de oorlog verscheen Norel's trilogie Engelandvaarders, Varen en Vechten en Verzet en Victorie (30e druk inmiddels). Hij schreef de serie in zijn onderduiktijd ‘heet van de naald’ en hij zou z'n oorlogsoeuvre nog uitbreiden met een hele verzameling boeken die alle het kenmerk ‘God, Nederland en Oranje’ gemeen hebben. Wat later komt de grote stroom op gang: Anne de Vries schrijft z'n vierdelige serie Reis door de nacht en De roman van Johan Post; verder verschijnen er (niet chronologisch): En waarom ik niet?, Gertie Evenhuis; Met paarden door de nacht, J.W. Ooms; Snuf de hond, Piet Prins; Van Hollandse jongens in de Duitse tijd, Aart Romijn; Knokploeg, S. v.d. Land; Waarom de tram stilstond, W.G. v.d. Hulst jr; Donkere stad, J. Niemeyer; Koers... Engeland, T. v. Beers; en documentatieboeken als D-Dag in Normandië; Wij en de Vrijheid; Nazi-Duitsland en 1940-1945; Wij en de toekomst; Een paar minuten is het stil. En vanaf 1965: Wij waren er ook bij, van Gertie Evenhuis, Boris, Jaap ter Haar, Oorlogswinter, Jan Terlouw, Met open ogen, Rutgers v.d. Loeff, De schuilplaats van Johanna Reiss, recent vervolgd met Geen slecht jaar, dat vertelt hoe een joods meisje het eerste naoorlogse jaar beleeft. Dit vooriaar verscheen De kinderen van het achtste woud van Els Pelgrom, een gunstig ontvangen boek en onlangs bekroond met de gouden griffel.
Alle boeken spelen zich af in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Dit is nog maar een greep. Het zou in dit kader te ver voeren alle genoemde boeken afzonderlijk te bekijken op het ‘hoe’ en ‘wat’ van de oorlog en daaruit bepaalde conclusies te trekken. Toch valt er wel wat over de hele groep (met uitzondering van de documentatieboeken die alleen voorlichting willen geven) te zeggen. Op een paar gevallen na, maar daarover onder, ontkwamen zeer veel boeken die over de oorlog handelen, toch niet aan een heroische en chauvinistische manier van denken. Toegegeven, het puur romantische van Penning en Louwerse is goeddeels vervangen door een reëler en moderner kijk op de gebeurtenissen, maar de avontuurlijke glans staat een realistische weergave toch nog te veel in de weg.
Toegegeven, er zijn gelukkig boeken die hierop een uitzondering vormen, maar het betreft dan geen roman geënt op de Nederlandse situatie '40-'45. Clara Asscher-Pinkhof schreef met Sterrekinderen een beklemmend boek, waarin je de gebeurtenissen in Bergen-Belsen ziet door de ogen van kinderen, die verbaasd en niet-begrijpend ondergaan, wat de haat van ‘onmenselijke’ mensen hun aandoet. Het is de scherpe contrastwerking tussen dat naïve perspectief en de wetenschap die je als lezer hebt, die het boek zo aangrijpend maakt. In dit verlengde ligt ook Het bittere kruid van Marga Minco, die het understatement zo sterk hanteert, dat zelfs het woord ‘Duitser’ in haar kleine kroniek niet voorkomt. Genoemd moet ook worden Het huis van de zestig vaders van de Amerikaanse Meindert de Jong en De brug van Auguste Lazar. Twee joodse meisjes worden uit de handen van de Duitsers gered en ook in deze roman frappeert het genuanceerde waarmee alles beschreven wordt. De zelfde problematiek van het jodenlot vinden we ook goed getroffen in Het zwervende schip van Lisa Tetzner; een heilloze reis van een groep joden die met hun schip in geen enkele haven mogen binnenlopen. Deze boeken tonen meer dan alleen vechtjasserij en de verschrikkingen worden impliciet
| |
| |
duidelijk gesuggereerd. De meeste zijn echter geen typische jeugdboeken.
Maar terug naar de eerder genoemde jeugdromans. In bijna alle boeken is er een jongen hoofdpersoon. Meestal raakt hij op de een of andere manier in oorlogsgebeurtenissen verzeild, hij bezit een gezonde vaderlandslievende geest en bindt op z'n eentje (of met hulp van een vriend of vriendin) de strijd aan tegen de vijand. Naarmate het verhaal vordert, groeien zijn belevenissen uit tot avonturen en aan het eind van het verhaal wordt hij als held ingehaald:
Bij het aan wal gaan, maakt de menigte ruim baan. Opgeschoten jongens wijzen elkaar op Evert: ‘Dat is nou de Engelandvaarder!’ Oude, verweerde Urkers, die in de dikke haag van volk staan, knipogen: ‘Jij bent een kerel, jij hebt de naam van ons eiland hooggehouden’.
(uit Norel's trilogie). Natuurlijk prima voor de identificatie van de lezer, maar weinig overeenkomend met de werkelijkheid. Er liggen ook helden op kerkhoven. Te veelvuldig is de oorlog het decor waartegen alles zich afspeelt en te weinig is de oorlog zelf tot het eigenlijke thema gemaakt. Sommige auteurs maken de oorlog ook dienstbaar aan hun principes. Vooral Piet Prins laat het gebed wat onrealistisch vaak redding brengen, Koers... Engeland van Van Beers bestaat uit louter avonturen en Boris van Ter Haar is hier en daar wat te ‘mooi’ geschreven.
Dat de oudere oorlogsboeken (A.D. Hildebrand, Andriessen) uitsluitend gingen dienen als avonturenverhalen is een begrijpelijke zaak: de vaderlandse oorlogen vonden voor de schrijvers te lang daarvoor en onder zulke totaal andere omstandigheden plaats om betrouwbare verslaggeving te bieden. En weliswaar verschaft de kortere afstand, de hevigheid van moderne oorlogvoering en het bewust beleefde verleden het huidige oorlogsverhaal een levendiger kleur en een directere aandacht van de lezer, maar, al te vaak ontbreken de nuances en voert heldhaftigheid de boventoon. Daardoor laat de schrijver de mogelijkheid het absurde van oorlog te tonen onbenut. (Felrealistische beschrijvingen voor jonge lezers bedoel ik daar niet mee, hoe ver men daarin zou moeten gaan, laat ik buiten de discussie). Oorlog is nu eenmaal een erg opwindende zaak voor (vooral) jongens en het zou m.i. te wensen zijn, wanneer de auteur in zijn boek een standpunt verpakte en probeerde de jonge lezer enig inzicht te verschaffen in de nutteloosheid van het hele bedrijf.
Alle genoemde boeken geven voor tegen de oorlog te zijn, alhoewel uitgesproken pacifisme ontbreekt, in sommige wordt dit duidelijk uitgesproken, andere nemen door een beschrijving van gebeurtenissen een meer verholen standpunt in. Op een paar boeken wil ik wat
| |
| |
nader ingaan, omdat ze bepaalde elementen bezitten die de rest niet heeft: ze zijn ook het meest recent en laten zien hoe er nu over oorlog geschreven wordt: Oorlogswinter van Jan Terlouw, Boris van Jaap ter Haar, Met open ogen van An Rutgers van der Loeff en het recente De kinderen van het achtste woud van Els Pelgrom. Boris is gesitueerd in het Leningrad van 1942, Met open ogen handelt over een oorlog in deze tijd en de beide andere spelen zich in Nederland af. Oorlogswinter (1972) beschrijft de belevenissen van de burgemeesterszoon Michiel die tijdens de oorlog ‘verzet’ gaat plegen: hij redt een Engelse piloot, helpt joden en belandt dikwijls in spannende situaties. Op het eerste gezicht niet veel anders dan andere boeken.
Maar toch zorgt de afstand van Terlouw tot de stof voor een tamelijk genuanceerd beeld van gebeurtenissen in oorlogstijd. Michiel is namelijk niet de grote held: hij kent z'n machteloosheid, wanhoop en onzekerheid en zit vaak met zichzelf in de knoop. Daarnaast blijkt dat niet alle vijanden doortrapt hoeven te zijn: het is een Duitser die de broer van Michiel redt. Hier en daar relativeert de schrijver de humbug van de zogenaamde verzetsman:
Boven: uit ‘Engelandvaarders:’ ill G. Hoogendoorn, Re: uit ‘En... niet?’; ill. O. Dicke
Uit: ‘Kinderen v.h. achiste woud’, ill Peter v. Straaten
De mannen van het ondergrondse verzet kwamen boven de grond... Degenen die lang in het verzet hadden gezeten, die het gevaar jarenlang hadden geproefd, waren moe en bescheiden. Ze deden nu wat nodig was en daarmee uit. Degenen die zich pas de laatste weken bij de ondergrondse hadden aangesloten, toen de oorlog kennelijk op zijn eind liep, hadden een hoop praatjes en paradeerden zoveel mogelijk op straat. Ze vermaakten zich ermee iedereen op te halen die ervan werd verdacht met de Duitsers op goede voet te zijn geweest. Van de meisjes die zich met Duitse soldaten hadden ingelaten, werd het hoofd kaal geschoren (...) Sommigen verdienden niet beter, sommigen hadden alleen uit angst vriendelijk gedaan tegen de bezetters, maar nooit iemand verraden.
Bovendien actualiseert Terlouw de oorlogvoering door een kort naschrift toe te voegen:
Sindsdien zijn meer dan 26 jaar voorbij gegaan. Michiel is nu drieën veertig. Hij heeft de kranten goed gelezen en hij weet dat er sinds die avondwandeling met Dirk gevochten is door soldaten in Indonesië, Joegoslavië, Hongarije, Noord-Ierland, China, Korea, Vietnam, Cambodja, Kongo, Algerije, Israël, (...) Biafra, Kashmir, Bengalen en nog veel, veel landen meer.
Boven: Uit ‘Kinderen v.h. achiste woud,’ ill Peter van Straaten Onder: uit ‘Puvé Oorlog; Ceassic
De kinderen van het achtste woud van Els Pelgrom is het jongste boek uit het rijtje, tweeëndertig jaar na de oorlog verschenen. Het verhaal is gesitueerd op het platteland en verschilt, zij het niet in alle opzichten ook van het traditionele oorlogsboek. Op de boerderij
| |
| |
Klaphek van boer Everingen zijn een paar onderduikers en evacués ondergebracht en daarnaast verzorgt de boerin nog een joods gezin dat zich in de bossen verborgen heeft. We maken in dit boek allerlei gebeurtenissen mee die zich in oorlogstijd kunnen voordoen. Er komen stedelingen langs op hongertocht, er worden Duitsers ingekwartierd en zo slaat er een V-1 in. En passant zijn we ook getuige van enige agrarische hoogtepunten, zoals het melken en dorsen, de geboorte van een stier en het moment dat de koeien weer de wei ingaan. Gelukkig geen glamour en stoerdoenerij, maar een verhaal over gewone mensen en gewone dingen. Er is afwisseling genoeg, want er doet zich zo wel een en ander voor. En dat lijkt me ook een zwakheid van het boek, dat stilistisch trouwens verzorgd mag heten, er is nl. geen dikke draad die zorgvuldig afgerold wordt, maar er worden voortdurend allerhande dunne draadjes gespannen, die met elkaar niet zo'n evenwichtig web vormen. Nevenintriges en zijsporen die er voor de couleurlocale bijgesleept lijken. Het joodse gezin in het bos komt om en hun baby wordt in huis genomen. Eén van de kinderen van de familie is een mongooltje dat aan het eind van het verhaal sterft, er komt even een gedeserteerde Duitser langs van wie we verder niets meer vernemen, er verschijnt een groep kindersoldaten op de boerderij en van volop oorlog is het aan het slot van het boek opeens volop bevrijding. Kortom: de kwaliteit aan handelingen is te intens voor de kwantiteit van het verhaal. Alles blijft wat vaag en oppervlakkig. Buiten de hoofdpersonen, Evert en Noortje, komen ook de andere personages niet scherp op het netvlies. Aan de ene kant is er de vage nuancering van ‘er mag nooit meer zoiets gebeuren’ en ‘Duitsers zijn ook mensen’, maar anderzijds zijn er sjabloons: ‘Zeg maar niks’, zei Evert gauw. ‘Dat is een heel kwaaie boer. Hij is bij de N.S.B.’ De man was dichterbij gekomen.
‘Maak dat je weg komt!’, riep hij. ‘Wat moet dat hier op m'n erf. Vort jullie!’
Doch ondanks alle kritiek slaat de balans toch in het voordeel van het boek door. Helden blijken gewone kinderen te zijn geworden! Een derde uitzondering valt te maken voor Ter Haars' Boris (1965). Ook in dit boek zorgt de afstand in tijd, evenals bij Gertie Evenhuis Wij waren er ook bij, voor een milder tekening. Het is het verhaal van de 12-jarige Boris die temidden van alle ellende, honger en kou voor zijn zieke moeder moet zorgen en zich samen met het meisje Nadja moet weren tegen alle rampspoed. Door de situering in Leningrad geeft het boek weer eens een andere kijk op de oorlog. Het grondmotief is de angst voor en het aanvaarden van leven en dood. Midden in de verschrikking van stervende mensen moet Boris in zijn gedachtenwereld de problematiek van ‘wat is het leven?’ oplossen. Een hoog gegrepen motief voor een jeugdboek, maar door het abstraheren en het combineren van oorlogs- en levensproblematiek, krijgt alles iets algemeens, iets ‘van alle tijden’. Ter Haar geeft de lezer de (soms te mooi geformuleerde) filosofie van de hoofdpersoon mee. Als Boris een uitgeputte Duitser (weer blijken er goeien te bestaan zoals in dit boek) een stuk chocola geeft, zegt er iemand:
Jongen ben jij een Rus? Die schoften, hoe kon je...! Toen voelde Boris een hand op zijn schouder en in een ogenblik van stilte zei een vrouwenstem, voor iedereen duidelijk hoorbaar: ‘Je hebt goed gedaan, jongen!’ (...) Ze keerde zich naar de mensen om haar heen. ‘Wat hebben we aan onze vrijheid, als we moeten leven in haat?’ Toen knikten de meeste mensen. Want wie veel heeft geleden, kan soms veel vergeven.
Ook Boris heeft een naschrift dat speelt in 1965. De dan 35-jarige Boris zegt daarin:
... soms valt het me moeilijk met de vrede en de vrijheid te leven. Nadja (die gestorven is en een dagboek naliet) had gelijk, toen ze in haar dagboek schreef: ‘Vrijheid begint pas als alle mensen gelukkig zijn...!’ (...) Nadja hield van de mensen. Dat was háár en ook het juiste antwoord!
Door middel van die link tussen heden en verleden wordt er een visie uit 1965 op de situatie van '42 geprojecteerd: de doden blijven in gedachten voortleven.
Het is opvallend, dat het aantal verschenen boeken waarin het om een oorlog ná 1945 gaat, erg klein is. In Nederland is er sinds die tijd inderdaad vrede, maar dat gold en geldt voor een grote groep landen niet (Zuid-Amerika, Ierland, Israël). Zulke boeken zouden het afschuwelijke oorlogsgebeuren dichterbij halen en zo ook eigen bezettingstijd een ander reliëf geven. Het jeugdboek zou zo een belangrijk medium kunnen zijn om iets over oorlog te weten te komen en te helpen bij het vormen van een mening. Er zijn er desondanks enkele die ik wil noemen, ook al omdat ze minder bekend zijn. Met open ogen van An Rutgers v.d. Loeff b.v., speelt in een rustig dorp, waar schoolkinderen door brieven en artikelen van de vader van een jongen die oorlogscorrespondent is, geconfronteerd worden met leeftijdgenoten in een ver land die slachtoffer geworden zijn van de oorlog. De kinderen raken erbij betrokken en zetten een hulpactie op touw. Positief is, dat uit het boek blijkt dat oorlog iets is wat je allemaal aangaat. Ook al leef je, zoals in het boek, in 1969 en wordt de oorlog duizenden kilometers verderop gevoerd.
Het meisje Asmin van Leeman en Ali, de guerillero van R. Swartenbroekx (beiden Vlaamse auteurs) hebben de Israëlisch-Arabische oorlog als gegeven. In het laatste boek concluderen Jacob, een Israëlische jongen en Ali, een Arabische, dat vriendschap belangrijker is dan oorlog, zowel Arabieren als Israëliërs hebben een beetje gelijk. Rakhi en Sebastian van J.
| |
| |
Marijn gaat in op de strijd tussen West- en Oost-Pakistan; het is een weinig verhalend boekje, maar des te informatiever omtrent de stichting van het onafhankelijke Bangladesh. Het is bovendien opmerkelijk dat over de oorlog in Vietnam, die toch zeer lang en hevig woedde, maar weinig voor de jeugd is gepubliceerd, terwijl diezelfde jeugd toch dagelijks door krant, radio, tv en school met die oorlog in aanraking kwam. De werkgroep Sjaloom bracht een aardig boekje uit van Eriksson, Hier is Noord-Vietnam (1970). Het bevat geen verhaal maar geeft uitsluitend voorlichting over de Vietnamese bevolking, middelen van bestaan, onderwijs, gewoonten en... oorlog. (In Noord-Vietnam zie je vaak een moeder of een vader met een kind achterop. Soms heeft het kind wat groente of een mandje in de hand. De moeder of de vader heeft een geweer op de rug. De mensen moeten zich verdedigen, zolang er nog geen vrede is. Zo gaat het in Noord-Vietnam. En zo gaat het al heel lang.) Doordat de schrijver openlijk voor de anti-Amerikaanse zijde kiest, zal het boekje ‘officieel’ misschien minder bekend zijn. Toch biedt het, ook omdat het voor al heel jeugdigen geschreven is, een uitstekend aanknopingspunt in de Vietnamese zaak.
Ook in Vietnam speelt het vertaalde Als zonen zonen doden van de Duitser Plate (1967). Plaats van handeling is een klein en rustig dorp in Zuid-oost-Azië. In een sobere stijl wordt het relaas beschreven van de oude vader Ho, wiens vrouw omkwam en wiens grond werd verwoest. Zijn beide zonen raken in conflict over oorlogvoeren of niet en worden geleidelijk elkaars vijanden. Het is een boek waarin voor helden niet langer plaats is. Ook wordt er slechts geconstateerd en niet geoordeeld en daardoor worden de gebeurtenissen nog aangrijpender. Een klein citaat:
Vader Ho: De mens mag niet haten, zoons. Alleen hij, die tevreden is, leeft als waarachtig mens (...) Maar soldaten zijn ook mensen, sprak Tao hem tegen, soldaten zijn machtig. Iedereen is bang voor hen en ze mogen ongestraft roven en moorden. ‘Wie ongestraft roven en moorden kan, leeft niet als een mens, zoon Tao. Waar soldaten zijn, daar huilen de vrouwen en daar staan de hutten in vuur en vlam’.
Uit: ‘Boris’ / Jaap ter Haar; ill. Rien Poortvliet.
Een paar concluderende opmerkingen tot besluit. ‘Een oorlog kent geen overwinnaars, alleen maar verliezers’, zegt een aforisme. En hoe paradoxaal die spreuk ook mag klinken, iedereen begrijpt de dubbelzinnigheid: waar de straatfeesten ophouden, beginnen de puinhopen. Een traditioneel oorlogsjeugdboek gaat niet zo ver, maar eindigt bij de chocola en kauwgum van geallieerde Canadezen. In die traditionele boeken (en de meeste vallen daaronder) wemelt het van ongeloof waardigheden. Nog altijd actueel zijn de stereotypen: dé Duitser, dé N.S.B.-er (‘zijn lach had een vals trekje’), dé Canadees enz.
Doordat we de gebeurtenissen meemaken via de hoofdpersoon en het verhaal veelal in een dorp speelt, blijft ook het blikveld té beperkt: de stad met zijn executies, Grüne Polizei en honger ligt meestal op een betrekkelijk veilige afstand. Alle schaarse mededelingen die daarover gedaan worden, komen altijd van buitenaf, van horen zeggen. De oorlog wordt van een nationale tot een lokale aangelegenheid; een particuliere onderneming tegen een paar particuliere vijanden. Fictie en non-fictie botsen nog wel eens. Uiteraard houdt dit meer een etisch dan een esthetisch oordeel in; de literaire kwaliteiten laat ik buiten beschouwing.
Het lijkt een padvindersachtige opmerking, maar juist een oorlogsboek voor jongeren zou nu juist een middel kunnen zijn bij het krijgen van inzicht in oorlog en vrijheid. Sensationeel heldendom belemmert het zicht op wat oorlog werkelijk is: een grimmig en gruwelijk bedrijf. Zo'n boek zal spannend en boeiend moeten zijn, wil het gelezen worden, als het tegelijkertijd - en zo onnadrukkelijk mogelijk, geschiedenisboeken zijn er al genoeg - in een poging tot objectiviteit, helpt om zaken die er in oorlogstijd kunnen gebeuren, niet te vergeten. Zo'n boek zou moeten proberen de bodem van het conflict te laten zien (wat? hoe? waarom?) en dan tevens, zoals gelukkig al gebeurt in sommige jeugdromans, lijnen moeten trekken tussen toen en nu.
Er bestond en bestaat namelijk geen romantiek van facisme, systemen en handgranaten.
(Nagenoeg alle bovengenoemde titels zijn via de boekhandel verkrijgbaar)
|
|