De Vlaamse jeugdliteratuur in beweging
Peter van den Hoven in gesprek met Eric Hulsens
Eric Hulsens, 29, studeerde Germaanse Filologie (Neerlandistiek, Germanistiek, Anglistiek) aan de katholieke universiteiten van Antwerpen en Leuven. Van 1972 tot 1977 werkte hij als lektor en assistent aan het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Münster in de BRD. In die periode begon hij ook over jeugdliteratuur te schrijven voor De Groene Amsterdammer en het Brusselse Weekblad De Nieuwe. In 1975 was hij te Antwerpen betrokken bij de oprichting van de Alternatieve Werkgroep Jeugdliteratuur. Thans is hij leraar Nederlands aan een school voor Toegepaste Communicatiewetenschappen te Antwerpen en vooral aktief als redaktielid van het tijdschrift Heibel.
De laatste jaren heeft Eric Hulsens vooral door zijn kritieken over Vlaamse jeugdboeken nogal wat stof doen opwaaien. In een interview dat het veelgelezen blad Humo twee jaar geleden publiceerde karakteriseerde hij het zogenaamde ‘goede Vlaamse jeugdboek’ als volgt: ‘Ik krijg buikpijn van de slechte stijl, de banaliteit, de oubolligheid, het gemoraliseer, de preutsheid, het konformisme’. Het hele interview, maar zeker ook de kop daarboven: ‘De gemiddelde Vlaamse jeugdschrijver is 52, onderwijzer en bewusteloos’ riep nogal wat reakties op, iets wat hij trouwens prima vindt. Hoe meer de Vlaamse jeugdliteratuur loskomt uit het gezapige sfeertje waarin ze al jaren vertoeft, hoe liever het hem is.
Eric Hulsens is iemand die niet gauw tevreden is, zich niet aanpast bij de wijze waarop men in Vlaanderen over het algemeen gewoon is kritiek te leveren op jeugdboeken. Hij pleit voor een ‘kombattieve’ literatuurkritiek en neemt zijn recensentschap serieus:
Ik vind dat een recensent iemand is die beroepshalve moet aanstoot nemen aan wansmaak en onbenulligheid, mufheid en gezeur, geklungel en konservatisme. Er wordt in onze jeugdboekenkritiek veel te veel vergoelijkt, er worden teveel schouderklopjes uitgedeeld. Een kritikus moet ertoe bijdragen dat de literatuur in leven blijft, dat ze niet verstikt onder de lintjes en komplimenten. Als de toestand ernstig is, zoals bij ons, dan moet er met het mes gewerkt worden, en niet met pijnstillende middeltjes.
Hoe ben je je eigenlijk met jeugdliteratuur gaan bezighouden?
Voor ik in West-Duitsland ging werken heb ik korte tijd een baan hier in het onderwijs gehad. En daar werd ik gekonfronteerd met schoolboeken vol dubieuze ideologieën. Mijn beginnende belangstelling voor schoolboekenkritiek vond in Münster nogal een goede voedingsbodem, want er was in de Bondsrepubliek heel wat literatuur over die kwestie. Geleidelijk aan begon ik me toen ook voor jeugdboeken te interesseren, dat sluit immers direkt aan bij de schoolboekenproblematiek, en uiteindelijk werd dat het zwaartepunt van mijn belangstelling. Met die jeugdliteratuur maakte ik kennis via een in 1972 verschenen boek van Otto Gmelin: Böses kommt aus Kinderbüchern. Dat was een fel polemische ideologiekritiek van de gangbare jeugdliteratuur. Ik ben dan verder blijven lezen wat er aan kritische publikaties over jeugdliteratuur verscheen: Melchior Schedler, Dieter Richter, Johannes Merkel, Malte Dahrendorf en dergelijke.
Je bent dan al gauw gaan recenseren. Met welke uitgangspunten?
Inhoudelijk wilde ik op de eerste plaats aan ideologiekritiek doen: uitpluizen welke waarden en normen, welk wereldbeeld er via jeugdboeken doorgegeven wordt. Maar dat werd al heel gauw aangevuld met het streven om de techniek van het boek te evalueren. Daarvoor heb ik vooral mijn licht opgestoken bij de kritieken van De Wispelaere, Speliers, Boon en Vogelaar.
Strategisch wilde ik tegendraadse kritiek leveren: bekroonde werken en gereputeerde auteurs op hun merites toetsen, de gangbare kritiek tegenspreken, polemiseren. Natuurlijk haalde ik me het verwijt op de hals verschrikkelijk negatief ingesteld te zijn.
Verdere uitgangspunten? Aandacht voor alternatieve produkties, en vooral dit: voor mij is het objekt van de kritiek het funktioneren van een kommunikatiemedium, van de institutie jeugdliteratuur. Het recenseren van een boek lijkt me dus maar een klein deeltje van de aktieradius van de kritikus. Maar het komt me voor dat de pers vooral graag recensies heeft, en liefst korte en luchtige. Of is dit een verkeerde veralgemening? In dag- en weekbladen