Franse kroniek
De roman belicht door Felicien Marceau
Pierre H. Dubois
Félicien Marceau is een naam die in de Franse letteren sinds ongeveer 1950 regelmatig aan bod is gekomen en zich een niet geringe faam heeft weten te verwerven. In ons land kreeg hij vooral bekendheid door zijn toneelwerken, met name door ‘L'Oeuf’ (Het Ei) uit 1957, gevolgd door diverse andere stukken die een groot publiekssucces hadden, al droegen de meeste van die stukken het karakter van boulevard-theater. Marceau is geen Fransman maar een Belg. Hij werd geboren in Cortenberg bij Brussel en zijn ware naam is Louis Carette. Hij studeerde rechten in Leuven, werkte daar mee aan een studentenblad ‘L'Avant-garde’, waarvan hij een dagblad wist te maken en nam in 1937 dienst bij de Belgische radio. Bij het uitbreken van de oorlog werd hij gemobiliseerd en kwam na de kapitulatie weer bij de radio terug. Hij weigerde daar voor de nieuwsdienst te werken, kreeg een andere rubriek, maar nam in 1942 ontslag en vertrok naar Italië. In dat jaar publiceerde hij onder zijn eigen naam zijn eerste roman ‘Le Péché de complication’, in 1943 een tweede ‘Cadavre exquis’. Het eerste boek gaf een schildering van de intellectuele jeugd in de jaren 1920-1940, het tweede een kritisch en satirisch beeld van bepaalde Brusselse milieux tijdens de oorlog. Zijn talent kreeg een verdere bevestiging, eveneens in 1943, door de publikatie van een essay ‘Naissance de Minerve’, dat deels scherpzinnige beschouwingen bevatte over contemporaine Franse literatuur, deels ook een pamfletair karakter had en het engagement in de letteren op een polemische manier trachtte te situeren.
Carette die, sinds 1942 in Vaticaanstad verbleef, waar hij besloot zich geheel aan de letteren te wijden. Na de oorlog werd hij in België wegens zijn werkzaamheid tot 1942 bij de radio, als ‘collaborateur’ bij verstek veroordeeld tot 20 jaar, een vonnis dat nergens op sloeg. In een later boek ‘Les Années courtes’ uit 1968 heeft hij een autobiografisch verslag uitgebracht waarin hij omstandig ingaat op de oorlogsjaren en zijn werkzaamheden, maar ook op het proces dat hem werd aangedaan. Met de documenten erbij is het een volstrekt overtuigende weerlegging van de beschuldiging van ‘collaboratie’ en het heeft hem in de ogen van bona fide-lezers volkomen gedisculpeerd.
Marceau was overigens na de oorlog naar Frankrijk gegaan en in Parijs gaan wonen, waar men hem met rust liet. Hij werd nadien tot Fransman genaturaliseerd en twee jaar geleden werd hij tot lid gekozen van de Académie Française. Inmiddels was hij verschillende malen bekroond, o.a. met de Prix Interallié en met de Prix Goncourt. Zijn oeuvre breidde zich uit met een tiental romans en bundels novellen, een dozijn toneelstukken en een paar essayistische werken over Casanova en Balzac. Dit essayistische werk is onlangs uitgebreid met een indringend werk over ‘de roman’, getiteld Le roman en liberté (Gallimard, Paris, ffrs. 33.--).
Zijn boek, zo begint de schrijver, is geen geschiedenis van de roman. Het bestaat eenvoudig uit bespiegelingen die in hem opkwamen, nu eens bij het lezen, dan weer bij het schrijven van romans. Uitgaande van de definitie die de Kleine Larousse van het woord geeft: ‘Vroeger een verhaal in proza of in verzen, geschreven in het romaans. Tegenwoordig een schepping van de verbeelding, verhaal in proza van verzonnen avonturen’. Een dergelijke definitie heeft uiteraard meer betrekking op het eerste gezicht op de romans van Eugène Sue dan op het werk van Marcel Proust, hoezeer de termen van deze ‘definitie’ daarop eveneens van toepassing zijn. Maar er ligt ongetwijfeld een groot verschil tussen en Marceau gaat in zijn beschouwingen in op de menigte variaties en afwijkende vormen die de roman in de loop van zijn geschiedenis te zien heeft gegeven, Daniel Defoe, Choderlos de Laclos, Balzac, Flaubert, Dostojewski, Kafka, Joyce, talloze anderen, blijken bij nader onderzoek mijlenver uit elkaar te liggen, terwijl van de andere kant al deze uiteenlopende typen van schrijvers (of van romans) ook veel met elkaar gemeen hebben. Het zijn telkens nieuwe mengingen van procédé's, relaties, verbanden, geweest.
Marceau probeert uit die vrijheid van de roman, uit het soort ‘permanente evolutie’, dat er de historie van vormt, het geloof over te houden dat de roman, maar door de roman heen, eigenlijk in de eerste plaats het schrijver-