Engelse kroniek
James Brockway
In de laatste Kroniek beloofde ik iets te schrijven over de jongste roman van Dan Jacobson: The Confessions of Josef Baisz, en net zo als de twee witte eieren, die de laatste weken in het nest van de houtduif in de tuin lagen, hun belofte hebben vervuld en twee hongerige vogeltjes te voorschijn hebben gebracht, zo moet ook ik mijn belofte nakomen, al heeft dit betekend, dat ik de laatste negen bladzijden van deze Bekentenissen vanochtend op het nippertje in het bad heb moeten lezen.
Jacobson is Zuid-Afrika's geschenk aan Engeland, want de auteur, in Johannesburg geboren en in Kimberley groot gebracht, heeft sinds 1955 Engeland als woonplaats gekozen en telt tegenwoordig als Britse romanschrijver; ook als een van de beste en intelligentste die wij bezitten. Hij is van afkomst: Russisch-Joods.
Zijn werk ken ik zelf door het lezen van zijn korte verhalen in Encounter en London Magazine tijdens de jaren zestig en in de verzameling Beggar my Neighbour (Weidenfeld en Nicolson) van 1964.
In dit werk, waarin Jacobson veelal over Zuid-Afrika vertelt, viel al een combinatie van ‘ironie’ met ‘medeleven’, van ‘humor’ met ‘ernst’ en van ‘kundigheid in het beschrijven van de omgeving’ met een ‘diep inzicht in de psychologie van zijn figuren’ op. Dat zijn alle citaten uit de meningen van anderen, waarmee ik zonder enige moeite accoord kan gaan. Zijn jongste boek laat al die eigenschappen weer zien, met heel veel meer daarbij dat er sindsdien aan toegevoegd is.
The Confessions of Josef Baisz is, heeft Jacobson zelf gezegd, geen politiek boek, maar ikzelf zie dit werk wel uit politiek en maatschappelijk oogpunt als een van de belangrijkste Britse romans van de laatste tijd. En waarom dan? Omdat de auteur een psychologisch portret, in de vorm van de zogenaamde ‘vertaalde’ memoirs van Josef Baisz, heeft geschilderd van een soort mensen die een uiterst belangrijke, zelfs onmisbare rol spelen in het handhaven van de politiestaat, de totalitaire staat, de militaire régime, dat wij de laatste jaren helaas overal hebben zien floreren. D.w.z. de rol van de spion, de verklikker, de verrader, de Judas - het soort mens dat gewetenloos andere mensen, waaronder hooggeplaatste functionarissen en zelfs zijn eigen vrienden, ten val brengt of laat likwideren, zou de veiligheid van de Staat, zijn heer en meester, dit vereisen.
In The Confessions of Josef Baisz krijgt de lezer dus een intiem zelfportret te zien van een handlanger van de dictatuur - in dit geval in een denkbeeldige republiek die Sarmeda heet, maar die een herrezen Nazi-Duitsland of de Sowjet-Unie van vandaag zou kunnen zijn.
Juist hoe belangrijk zo'n figuur als Baisz is, werd onlangs voor de zoveelste keer op het Nederlandse beeldscherm overduidelijk gemaakt, toen men weer beelden kon zien van het afschuwelijke en walgelijke uitmoorden van de Nederlandse Joden tijdens de Duitse bezetting, filmbeelden die gepaard gingen met het verschijnen van het jongste deel van Dr. L. de Jong's Geschiedenis van het Nederlandse volk tijdens de Tweede Wereldoorlog. Want een van de allerbelangrijkste facetten van zo'n massamisdaad is het feit, ja, het feit, dat zoiets alleen maar mogelijk is geweest, dank zij de medewerking die daaraan is verleend door gewone mensen, die in allerlei ondergeschikte rollen als zovele handlangers van een misdadig régime hebben gefungeerd.
Josef Baisz is echter geen gewoon mens, al zien de meeste mensen, die hem tegenkomen, hem wel als zodanig. Twee vrouwen, beiden de vrouwen van functionarissen, die door zijn spioneren ten val worden gebracht, gaan rustig - of misschien onrustig - naar bed met hem, en een van deze vrouwen is zelfs de weduwe van iemand, die, dank zij Baisz en zijn activiteiten, zelfmoord gepleegd heeft, nadat Baisz en een ander zijn kinderen gekidnapt hebben.
Baisz is het soort figuur van eenvoudige afkomt (zelfs zijn eigen eenvoudige vader heeft zelfmoord gepleegd... in zijn cel, nadat hij door de Staat in de gevangenis is gestopt wegens knoeierijen met rijksgeld), het soort figuur, dat door eerzucht en idealisme wordt gedreven. Hij ziet Judas Iskariot, die Christus verraadde, als zijn held, als zijn voorbeeld, en hij heeft zelfs, als jonge leerling in de theologie, uiting gegeven aan zijn mening, dat het niet Judas, maar God de Vader, die de werkelijke verrader van Christus was.
Dus deze Josef is zowel een gewone als een heel óngewone figuur. Misschien zien wij hem en wat hij voorstelt, het duidelijkst als hij als ‘Moral Guidance Officer’ wordt aangesteld - een post, die hij zelf heeft verzonnen - in een werkkamp voor politieke gevangenen, een werkkamp waarvan, zo schrijft hij, ‘het produkt misère en de grondstof tijd is.’
Josef Baisz noemde zichzelf ‘een specialist in liefde en verraad’, als een man die anderen moet verwonden, om ze lief te kunnen hebben. Hij spreekt van zijn ‘God van Valsheid (Falsity) en Bedrog (Double-Dealing)’. Als jongen, heeft hij een kleine kat mishandeld, alleen om het beestje achteraf te kunnen troosten. Verscholen achter planten langs een riviertje, heeft hij ook regelmatig wederzijdse masturbatie gepleegd met een andere jongen, een soort pariah op zijn school, die hij echter niet in bescherming neemt als deze door de andere jongens wordt uitgejouwd en hardhandig aangepakt.
Men zou hier kunnen protesteren met: ‘Maar dat is geen gewoon mens - die man is psychisch ziek’. Een van de belangrijkste waarheden (tevens waarschuwingen) in Jacobson's boek is echter dat Baisz meestal voor een doodgewone, aardige, goedhartige kerel wordt gezien, die afkomstig is uit een gewoon gezin op het platteland en die zijn oude moeder en zusters lief heeft.
Uiteindelijk wordt de afschuwelijke levenswijze van Baisz zelfs hem echter teveel. Deze wending komt als hij, tijdens een grote, door hemzelf op touw gezette manifestatie, waarbij