staatssecretaris zelf ging, oftewel de alma parens van het ministerie, beseften we ineens dat er iets veranderd was in ons alsof een onzichtbare hand eindelijk die ene moer die wat los zat had aangedraaid, alsof iemand met een paar klappen alle berusting uit ons had geslagen.
Het eerste woord dat mij persoonlijk te binnen schoot en dat ik zei was ‘balpen’. Ik wist helemaal niet dat ik zo graag een hebben, maar toen de tweede beambte met zijn mededeling een toekomst openbaarde die allerlei mogelijkheden, hoe klein ook, bood, diepte ik uit wie weet wat voor kelder van het verlangen een zwarte balpen op met een zilveren dop en met mijn naam er op gegrafeerd. Joost mag weten wanneer dat ding in me was geworteld.
Toen zag en hoorde ik dat de eerste assistent het had over een fiets en dat de chef afwezig keek naar een scheve hak onder zijn schoen en één van de typistes versmaadde liefdevol haar tasje van de laatste vijf jaar. Toen zag en hoorde ik hoe wij allemaal plompverloren onze plannen begonnen te vertellen, zonder dat het ons echt kon schelen wat de ander zei, vol behoefte een uitlaat voor al onze ingehouden, ongekende illusies te vinden. Toen zag en hoorde ik hoe wij met ons allen blozend van gêne besloten het goede nieuws te vieren door een speciale koekmiddag in te stellen.
Dit - de koek - was het eerste. Toen volgden de nieuwe schoenen van de chef. Op de schoenen van de chef mijn pen die ik in tien termijnen mocht afbetalen. En op mijn pen de jas van de tweede beambte, de tas van de eerste typiste, de fiets van de eerste assistent. Na anderhalve maand zaten we allemaal in de schuld en de spanning.
De tweede beambte was met meer nieuws gekomen. Eerst dat het secretariaat van het ministerie over het budget zou beslissen. Toen dat dat niet zo was. Niet het secretariaat. De boekhouding. Maar de hoofdboekhouder was ziek en zijn oordeel was onmisbaar. Wij bekommerden ons en bloc om de gezondheid van de man van wie we alleen wisten dat hij Eugenio heette en over ons budget ging. Wij hadden graag dagelijks een bulletin over zijn gezondheidstoestand gehad. Maar wij hadden enkel recht op de ontmoedigende berichten van de oom van onze tweede beambte. De gezondheid van de hoofdboekhouder ging steeds meer achteruit. Wij leden zo onder de ziekte van deze functionaris, dat wij op de dag van zijn dood, net als de nabestaanden van een ernstige astmapatiënt, iets van opluchting voelden omdat wij ons nu tenminste geen zorgen meer over hem hoefden te maken. Van de egoïstische kant bekeken waren we eerlijk gezegd ook blij, want nu kon de vacature misschien worden opgevuld, nu werd er misschien iemand anders aangesteld om op ons budget te studeren.
Vier maanden na de dood van don Eugenio werd een andere hoofdboekhouder benoemd. Die middag schoot het spelletje schaak, de maté en de administratieve rompslomp er bij in. De Chef neuriede een aria uit ‘Aida’ en wij waren - daardoor en door alles - zo nerveus dat we even een luchtje moesten scheppen in de winkelstraat. Toen we terugkwamen wachtte ons een schok. De oom had laten weten dat het budget nooit in handen was geweest van de boekhouding. Dat berustte op een misverstand. Om kort te gaan, de zaak had het secretariaat nooit verlaten. Dit verduisterde ons panorama aanzienlijk. Als het budget bij de boekhouding had gelegen, was er niets aan de hand geweest. Tenslotte wisten we dat er al die tijd niets gedaan kon worden omdat de hoofdboekhouder ziek was. Maar de staatssecretaris - de hoogste chef op het secretariaat - genoot een uitstekende gezondheid, dus bestond er voor het uitstel geen enkel excuus en kon het wel eens veranderen in afstel.
Zo begon de kritieke fase van onze ontmoedeging Het eerste uur keken we elkaar aan met de wanhopig vragende blik van vroeger. In het begin vroegen we nog: ‘Nog iets bekend?’ Toen verkozen we te zeggen: ‘En?’ en tenslotte stelden we de vraag alleen met onze wenkbrauwen. Niemand wist iets. Als iemand iets wist, Was het dat het budget nog in beraad was op het secretariaat.
Acht maanden na het eerste bericht was mijn pen al twee maanden leeg. De eerste assistent had een rib gebroken door een val van zijn fiets. Een spullenbaas was de huidige eigenaar van de boeken die de tweede assistent had gekocht; het horloge van de eerste beambte liep een kwartier per kantoordag achter; de schoenen van de Chef hadden twee losse zolen (de één genaaid, de ander gespijkerd), en de jas van de tweede beambte had versleten revers die rechtop stonden als twee onbedoelde vleugeltjes.
Op een zeker moment hoorden we dat de minister een vraag gesteld had over het budget. Nog een week, had het secretariaat meegedeeld. Wij wilden weten wat het secretariaat precies gezegd had, maar daar kon de oom niet achter komen omdat het ‘strikt vertrouwelijk’ was. Volgens ons was dat stom van hem, want wij behandelden de dossiers die bovenin de hoek kaartjes hadden met fabeltjes als ‘zeer dringend’, ‘voorrang’ of ‘strikt persoonlijk’, precies als alle andere. Maar kennelijk pasten ze deze methode bij het ministerie niet toe.
Toen hoorden we dat de minister met de staatssecretaris gesproken had. Omdat op gesprekken geen speciale kaartjes bevestigd werden, kon de oom zichzelf en ons er van overtuigen dat de minister met het budget accoord ging. Waarmee en met wie ging hij accoord? Toen de oom dit laatste wilde uitzoeken, ging de minister al niet meer accoord. Toen begrepen we zonder verdere uitleg dat hij eerst met ons accoord was gegaan.
Wij hoorden dat het budgetvoorstel gewijzigd was. Het zou op de zitting van aanstaande vrijdag ter sprake komen, maar de veertien vrijdagen die op die volgende volgden werd het niet behandeld. We begonnen te letten op de data van de volgende zittingen en iedere vrijdag zeiden we tegen elkaar: ‘Dan zal het volgende vrijdag wel worden. Ik ben benieuwd.’ Maar er gebeurde niets. Er gebeurde helemaal niets.
Ik zat te diep in de schulden om onverschillig te blijven. De balpen had mijn economische ritme verstoord en ik was mijn evenwicht kwijt. Vandaar dat ik bedacht dat we de minister wel eens konden opzoeken.
Wij wijdden verschillende middagen aan het repeteren van het onderhoud. De eerste beambte speelde voor minister en de Chef, die bij accla-