| |
| |
| |
Bild als inzet van een sociologies experiment
J.F. Vogelaar
1.
Sinds 1966 neemt Wallraff met zijn reportages een positie in binnen de linkse literatuur die niet met de geijkte kategorieën is vast te leggen. Behalve uiteraard het in beeld brengen van maatschappelike sektoren die gewoonlik onbeschreven blijven en zijn vermommingstechniek, is ongetwijfeld een van zijn verdiensten te hebben aangetoond dat een schrijver over meer produktiemiddelen beschikt dan alleen typemachine, leeg papier, verbeelding en stijl. Hij kombineert de middelen van de journalistiek met die van het sociologies onderziek en literaire technieken.
In vergelijking met deze indringende werkwijze is de zgn. ‘nieuwe journalistiek’, die slechts een overleefde subjektieve literaire vorm opwarmt, enkel voyeurisme. De reportage van Wallraff kenmerkt zich daarentegen door partijdigheid. Daarmee kan hij in de lijn geplaatst worden van de russiese schrijver Sergei Tretjakov die het type van de operende schrijver definieerde en zelf in praktijk bracht, waarover Walter Benjamin geschreven heeft: ‘Deze opererende schrijver geeft het meest tastbare voorbeeld van de funktionele afhankelijkheid tussen de juiste politieke tendens en de progressieve literaire techniek (...) Tretjakov onderscheidt de opererende schrijver van de informerende. De taak van de eerstgenoemde is niet om mee te delen, maar om te strijden; niet om toeschouwer te spelen, maar om aktief in te grijpen.’ (De auteur als producent, in: Kunst als kritiek). Met deze definitie is niet alleen het verschil met de gangbare journalistiek aangegeven maar ook de noodzaak van een literaire techniek. De opererende schrijver kan immers niet volstaan met een weergave van de feiten zoals ze zich voordoen, hij moet interpreteren en analyseren, en omdat hij aan de vormeloze werkelikheid een betekenis moet geven is hij genoodzaakt het (feiten)materiaal te bewerken.
Wallraffs reportages verschijnen vrijwel altijd eerst in tijdschriften; hun uitwerking op langere termijn hebben ze echter te danken aan hun serie-karakter die in boekvorm het meest tot zijn recht komt omdat ze daardoor bereikbaar blijven en bovendien minder van de aktualiteit afhankelik zijn. Het lijkt me onbelangrijk uit te willen maken of Wallraff tot de journalistiek of tot de literatuur behoort, het is wel goed er op te wijzen dat zijn werkwijze van beide media afhankelik is. Voorzover hij een positie binnen de literatuur inneemt wil ik een opmerking van Heinrich Vormweg aanhalen (Wallraff als Literaturproducent, in: In Sachen Wallraff). Hij wijst erop dat Wallraffs mengvorm van persoonlik relaas (verhaal) en dokumentaire (beschrijving, verslag, weergave van meningen van anderen) mogelik gemaakt was doordat ‘de experimentele literatuur de overgeleverde vormen reeds zover vernietigd had dat ze hem niet meer in de weg stonden’; zou hij eerder zijn gaan schrijven dan had hij waarschijnlijk een traditionele arbeidsroman of iets dergeliks geschreven. Wanneer dit juist is kan men Wallraffs negatieve oordeel over de mogelikheden van literatuur beter niet al te letterlik nemen. Hij heeft zich altijd zoveel mogelik buiten de literatuur willen plaatsen, waaraan behalve afkeer van eigen vroegere probeersels de waarneming ten grondslag ligt dat het etiket ‘literatuur’ het geschrevene al onklaar kan maken. Maar of hij nu wil of niet, natuurlijk houdt hij er een opvatting over schrijven op na, dus een literatuuropvatting, gebaseerd op een idee over de auteur (autenticiteit), over het schrijven (de werkelijkheid direkt laten zien, de feiten voor zichzelf laten spreken), over lezen (informatie die inzicht tot stand brengt en uitzicht op handelen). Deze opvatting is, enkele globale uitspraken daargelaten, door hem nauwelijks uitgewerkt (ik laat maar buiten beschouwing dat ze op diverse punten in tegenspraak is met
hetgeen Benjamin stelde ten aanzien van de verhouding politieke tendens en literaire tendens). Juist dát schijnt hem soms parten te spelen. Schrijven alleen, hoe onthullend en indringend ook, is in de ogen van Wallraff nooit genoeg geweest. Hij heeft altijd geprobeerd er akties uit te laten volgen.
Als die loskwamen, wat ook menigmaal is gebeurd, was de reporter echter alweer onderweg naar het volgende karwei. De produktiedwang, het besef bovendien dat hij van publiciteit afhankelik was, gevoegd bij een slecht geweten van de politieke schrijver die eigenlik het aktivisme hoger aanslaat dan zijn registrerende rol, heeft tot enkele persoonlike akties geleid waarvoor hij gebruik maakte van zijn ‘naam’ om de aandacht op bepaalde toestanden te vestigen. In 1974 ketende hij zich vast op het Syntagma-plein in Athene, vervolgens werd hij hardhandig gearresteerd en bij verhoren gemarteld. Dit paste in de aanpak van iemand die nooit anders heeft kunnen opereren dan vanuit persoonlike betrokkenheid. Het was minder een uitgewogen volgende stap in een ontwikkeling dan een politieke en publicistiese noodsprong. In een interview (Frankfurter Rundschau van 14.8.74) heeft hij daarover gezegd: ‘in mijn werk had ik een punt bereikt waarop de lange adem ontbrak en ik adem tekort begon te komen, de draad brak. Ik voelde me niet meer opgewassen tegen de druk van alle kanten om te moeten produceren.’ Zijn opvatting over politiek en literatuur vatte hij in één, nogal lapidaire, zin samen: ‘Ik geloof eigenlik dat kunst met veel meer gevaar, misschien zelfs wel met meer levensgevaar verbonden zou moeten zijn.’
| |
2.
Gaat het om een eskalatie? Van tehuizen voor
| |
| |
Omslag: Hannes Jähn, Keulen
Hans Essers cerste opdracht als Bild-reporter
Günter Wallraff als Hans Esser bij Bild in de cedaktie/Hannover - foto: Günter Zint
| |
| |
daklozen en alcoholici, feodale toestanden, lopende band, Gerling-koncern, fascisme in Griekenland, gevaar van een rechtse putch in Portugal, naar de redaktieburelen van Bild-Zeitung. Bekendheid maakt de kans op herkenning groter, insluipakties kosten steeds meer organisatie en vermommingskunst. Wil hij met zijn eenmansakties doorgaan - en de noodzaak van persoonlike betrokkenheid sluit andere vormen nagenoeg uit - dan lijkt een dergelike ‘investering’ nog slechts gerechtvaardigd als het doelwit voldoende de moeite waard is. Dus inderdaad een eskalatie, de objekten worden steeds groter en het lijfsgevaar neemt navenant toe.
De vraag zal moeten zijn of de werkwijze ten aanzien van maatschappelike instituties even effektief is als ten aanzien van partikuliere bedrijven en toestanden van lokale omvang. Met Bild heeft Wallraff niet meer met een partikuliere onderneming te maken, hoewel Bild dat natuurlik ook is, maar een dergelik invloedrijk element in de massamedia is veel meer. Zoveel meer dat het met onthullingen niet meer te benaderen is. Wallraffs metode past bij een overzichtelike situatie (waarvan door een individu op korte termijn een beeld te geven is), op een kompleks gegeven toegepast werkt ze onvermijdelik vereenvoudigend, dus vertekenend. Wallraff schijnt zich daarvan onvoldoende rekenschap te hebben gegeven; dat heeft te maken met zijn politieke beoordeling van (de politieke, maatschappelike, ekonomiese funkties van) Bild én met de kennelike onwil over zijn literaire middelen na te denken. Het is niet toevallig dat Wallraff, ofschoon hij in het geval Bild voor het eerst op zijn eigen vakgebied, de joernalistiek, opereert, dat aspekt hooguit terzijde behandelt.
| |
3.
‘...iets veel groters dat veel dichterbij huis ligt: het Springerconcern en het grootste blad daarvan, BILD. Daar was de laatste jaren weliswaar veel over geschreven, maar van wat er omgaat binnen dit krantenrijk dat het politieke en maatschappelijke leven in de Bondsrepubliek meebepaalt en vaak commandeert, is zo goed als niets naar buiten gedrongen. Wat Springer wil en wat hij doet, is bekend en dikwijls beschreven. Maar hij kan het toch niet alleen doen, hij heeft een leger van helpers die de werkelikheid voor hem op maat snijden. Wat zijn dat voor mensen die BILD voor hem maken? Zijn het van die dociele mensen, zijn ze infantiel, zijn het slaven of cynici?
Wie houdt de machine draaiende? Je kunt daar aardig over fantaseren, je kunt je een type voorstellen zoals Heinrich Böll in Katharina Blum beschrijft. Maar wie gelooft daarin?’ (Verslaggever van BILD, pg. 11).
Wallraff heeft zich in zijn onderzoek willen beperken tot de interne gang van zaken als aanvulling op wat men al weet over het blad. Hij heeft de letterknechten geobserveerd teneinde te begrijpen hoe het mogelik is dat Springer doet wat hij doet. De vergissing is evenwel dat helemaal niet zo duidelijk is, laat staan bekend is hoe een krant als BILD funktioneert en hoe een Springer-koncern mogelik is. Waarop heeft Wallraff een aanvulling gegeven?
‘Günter Wallraff (...) is de eerste publicist geweest, die de moed en het doorzettingsvermogen heeft gehad om het BILD-bastion te nemen’. Met deze bewering voegt de nederlandse uitgever van Wallraffs Bild-verslag hem nog meer pretenties toe. De duitse uitgever zegt: ‘Wij zijn voor het eerst op autentieke wijze aan de weet gekomen hoe BILD gemaakt wordt en ook welke slachtoffers het eist - zelfs onder de joernalisten die er aan meewerken. Wij zijn voor het eerst aan de weet gekomen hoe de lezers worden klaargestoofd, hoe zij niet tot kanonnenvlees maar tot oplagevoer worden gedegradeerd.’
De legertermen in deze citaten geven te denken.
| |
4.
Ook de laatste zin van het zojuist aangehaalde citaat is veelzeggend. Er sluit een opmerking bij aan van Wallraff als hij het gedrag van zijn redaktiechef (Schwindmann) thuis beschrijft: ‘ik mag van geluk spreken dat ik mijn belevenissen hier niet in romanvorm hoef weer te geven. “Boosaardige veronderstellingen”, “overdreven”, “demagogie”, zou men mij verwijten. Ik zou het niemand kwalijk kunnen nemen. Ook ik vind wat er die nacht allemaal is gebeurd overdreven, hoogst pijnlijk en ongepast’. En in een voetnoot citeert hij Egon Erwin Kisch: ‘Niets is verbluffender dan de naakte waarheid, niets is exotischer dan onze directe omgeving, niets is fantastischer dan de feiten.’
Wallraff heeft één argument tegen de literatuur en voor zijn metode: autenticiteit, gebaseerd op ‘ik ben er geweest’ of ‘ik ben het zelf geweest’ (Spoo in het nawoord: ‘hij wilde niet alleen de rol van een Springer-joernalist spelen maar werkelik een Springer-joernalist zijn...’) Echtheid is een kwestie van geloofwaardigheid, geloven op gezag - van de auteur en van de feiten. Met een beroep op de waarheid van de werkelikheid, alsof die zonder meer gegeven is, wordt van de lezer eenzelfde bereidheid gevraagd als traditioneel door de literatuur gebeurt. Er zou een (ander) artikel voor nodig zijn om in te gaan op deze bedrieglike scheiding tussen fiktie (fantasie, subjektieve visie, onwerkelik) en nonfiktie (werkelikheid, objektiviteit, informatie: onmiddellik zicht op en inzicht in de realiteit).
| |
5.
Bij bedriegers binnensluipen is een dubbele verdienste. Het zou wel eens kunnen zijn dat Wallraffs Bild-aktie daaraan een belangrijk deel van zijn sukses te danken heeft. Maar wat heeft de aktie opgeleverd? Als ik alleen op het boek afga moet ik vaststellen dat er niets instaat dat ik met enkele afleveringen van Bild in de hand ook niet zelf had kunnen zien. De mogelike tegenwerping dat het verslag niet bedoeld is voor mensen ‘die het al weten’ is een drogreden zolang betwijfeld moet worden of er inderdaad mensen zijn die het al weten; dat geldt trouwens voor de behandeling van vele politieke onderwerpen. Men kan er dan al van overtuigd zijn dat Bild een leugenfabriek is, iets anders is te doorzien dankzij welke faktoren en op welke manieren precies het maatschappelik bewustzijn van
| |
| |
grote groepen door een dergelik apparaat geproduceerd en gereproduceerd kan worden. Daarover is tot dusver niet meer dan een fraktie bekend. Ook mag geen argument zijn, wanneer op de oppervlakkigheid van beschrijving en analyse gewezen wordt - en die lijkt me evident - dat het boek door voortijdige ontdekking in haast geschreven moest worden. Die haast werd meer ingegeven door de naderende Buchmesse. Wanneer Wallraff vooraf zegt dat hij ‘er niet aan toegekomen (is) om de grote vervalsingen en verdraaiingen van Bild te dokumenteren’ is dat al evenmin een sterk punt, het zou juist instruktief geweest zijn te zien hoe de leugenmachine in het groot niet anders werkt dan in het klein.
De enige manier om vast te kunnen stellen of Wallraffs energieverslindende metode in dit geval gerechtvaardigd wordt door zijn resultaten - niet uit etiese overwegingen maar uit het oogpunt van politieke effekten -, is een politieke beoordeling die op meer betrekking dient te hebben dan onmiddellike weerklank, of het nu van lezers, andere kranten of van Springer zelf is.
| |
6.
Toen Wallraff zijn industriereportages schreef, in de jaren zestig, werd de oppositionele beweging nog voornamelik beheerst door intellektuele, universitaire en wereldpolitieke temaas. Er bestond wel aandacht voor de problemen van de arbeidersklasse maar voornamelik in abstrakte zin. Pas na deze periode van revolte heeft de linkse oppositiebeweging in Duitsland zich, ondanks versplintering in zelfbenoemde kommunistiese voorhoedepartijtjes en vergalloperingen naar de zgn. stadsguerilla, gericht op konkrete werkterreinen in eigen land: bedrijven, milieu, onderwijs enz. Kwa onderwerpen lijkt Wallraff een omgekeerde beweging te voltrekken, zijn onderwerpen zijn steeds algemener geworden (waaraan het ontbreken van een eigen werkterrein niet vreemd zal zijn). Ook is er waarschijnlik een samenhang tussen voorkeur voor het aktivisme en het kiezen van spektakulaire objekten. Daardoor ontstaat er een opvallende parallel tussen zijn individueel opgezette aanval op Bild als ‘vervalserswerkplaats’ en de akties die tien jaar geleden door grote groepen studenten tegen Springer werden ondernomen.
In de toenmalige fase van de studentenbeweging was Springer een demonstratie-objekt waaraan duidelik gemaakt kon worden dat de sociale rust geforceerd was door bedrog en dat de harmonie meer schijn dan werkelikheid was. Studenten zagen wat voor schrikbeeld in de Springer-pers van hun politieke akties werd gemaakt; en ervoeren het effekt ervan aan den lijve wanneer ze door de grote massa, die zij tot solidariteit wilden bewegen, met haat ontvangen werden of - ironies genoeg - met verwijten dat ze niet beantwoordden aan het beeld dat van hen werd opgehangen van alles omverwerpende revolutionairen.
De slogan Enteigent Springer had, hoe letterlijk ook bedoeld, vooral symboliese waarde. De kampagne tegen Springer kwam op gang in de zomer van 1967 nadat de student Ohnesorg bij betogingen tegen de Sjah van Perzië door de politie was doodgeschoten. Er werd een tribunaal voorbereid waar lezers over de krant zouden moeten ‘oordelen’. Studenten hoopten hiermee mensen in de bedrijven te bereiken. De paas-opstand in 1968, naar aanleiding van een aanslag op Dutschke waarvoor algemeen Bild-Zeitung met zijn hetzes aansprakelik werd gesteld, bracht de hele kampagne onverwacht in een stroomversnelling.
Globaal gesproken kan gezegd worden dat de akties toen tegen een bolwerk van de bewustzijnsindustrie een belangrijk ferment vormden in een brede politieke bewustwording. Deze werd gevoed door een reeks fundamentele-analyses van de informatievoorziening, van de perskoncentratie, van afzonderlike kranten als Welt, Bild maar ook van Der Spiegel (waarover Enzensberger al jaren daarvoor een vernietigend artikel had geschreven). Om de omvang van de intellektuele aandacht voor bewustzijnsvormende instituties aan te geven is het aardig te vermelden dat er in de periode, 1968-1971 in Duitsland over massakommunikatie alleen al zoon 600 titels van boeken en artikelen te vinden zijn.
Inhoudelik heeft Wallraff daaraan niets toe te voegen. En hij doelde waarschijnlik ook op die hoeveelheid analyties materiaal toen hij zei dat over Springer alles bekend is. Een cynicus kan nu zeggen: maar wat heeft het allemaal uitgehaald, het is intellektuele zelfbevrediging geweest, alles ligt nu in bibliotheken begraven, maar Wallraff daarentegen bereikt in elk geval de miljoenen STERN-lezers en honderdduizenden kopers van zijn boek. We mogen aannemen dat deze lezers anderen zijn dan degenen die indertijd geinteresseerd waren - dat is een winstpunt. Maar krijgen zij meer te horen dan dat de dief gestolen heeft? Bovendien is lezen over de geheimen van de kok natuurlik altijd smakelik. Wallraff is niet kwalik te nemen dat hij op gezonde nieuwsgierigheid inspeelt, hem is evenmin kwalik te nemen dat hij door de publiciteitsmedia uitgemolken wordt, zeker niet dat hij daarvan voor politieke doeleinden profiteert, maar wel dat hij door zich tot spektakulaire aspekten te beperken zo gemakkelijk door de media gekonsumeerd kan worden; hij heeft dat in elk geval niet tegengewerkt door een storende analyse. Wanneer zijn boek desondanks een bredere diskussie heeft uitgelokt is beslissend of deze door het materiaal van Wallraff op de juiste punten gericht is. Maar wanneer hij met zijn verslag niet meer tot stand brengt dan een fonds voor ‘slachtoffers’ van Bild is dit nauweliks anders uit te leggen dan als een echec van tien jaar politieke beweging. Ik geloof niet zo erg in die teleurgang van de linkse beweging waarover vooral joernalisten zich vaak zo vrolik maken, eerder wil ik aannemen dat Wallraff ongewild laat zien hoe kort van memorie de linkse beweging soms is als blijkt dat de resultaten en mislukking van tien jaar geleden, opgenomen in een kollektieve ervaring, nu niet in politieke winst kunnen worden omgezet, en tevens laat zien hoe kortademig links aktivisme is wanneer ze zich zo weinig gelegen laat liggen aan teorie.
| |
7.
Van de vele publikaties uit de jaren 60 over
| |
| |
Bild-Zeitung wil ik er hier één noemen: Der Untergang der Bild-Zeitung, het verslag van een onderzoek dat door een kollektief uit de SDS was opgezet ter voorbereiding van de Springerkampagne. Terwijl men bezig was Bild te analyseren op taalgebruik, op de behandeling van diverse temaas (als de Grosse Koalition, vakbeweging, China, Black Power, studenten enz.) ontdekte men dat er al een studie over Bild-Zeitung bestond, zij het dat de analyse uit 1965 gemaakt was in opdracht van het Springer-koncern zelf. Daarin werd met psychoanalytiese begrippen de verhouding van de lezers van Bild en de samenstelling van de krant geformuleerd op een manier die door de tegenstanders niet verbeterd leek te kunnen worden. (Ook Wallraff citeert er uit in zijn Bild-verslag, overigens zonder er veel meer mee te doen dan met de citaten aan te geven hoe cynies Bild joernalistiek in elkaar wordt gezet). Het bestaan van een wetenschappelik receptenboek was voor het studenten-kollektief voldoende reden om vast te stellen dat ‘Springer die wij willen onteigenen, ons eerst onteigend heeft’. De konklusies die allerhaast getrokken werden mogen signifikant heten. Gekonstateerd werd dat de wetenschap korrupt was, dus niet meer langer bruikbaar, en dat zij verraden waren door de Kritiese Theorie, alsof de Springer-onderzoekers echt het krities instrumentarium gestolen hadden en niet gewerkt hadden met een allegaartje van psychoanalytiese begrippen die, theoretisch volstrekt onaanvaardbaar, op kollektieven werden toegepast om de macht van Bild te bewijzen. De konklusie was dat verder onderzoek overbodig was en dat men beter de fabriek in kon gaan (Basisarbeit). Het ongeduld dat tot deze vlucht voor de teorie leidde kon even gemakkelik een ongefundeerd optimisme teweegbrengen, waarvan de titel al blijk geeft, op het moment dat de Mei-beroeringen in Parijs in hun ogen zelfs een automaties einde van Bild- Zeitung beloofde waarvoor al
hun moeite niet eens meer nodig zou zijn. Deze politieke kortzichtigheid staat in een schril kontrast tot de vaak treffende observaties die het onderzoek ten aanzien van de inhoud van de krant opleverde; misschien ook weer niet zo merkwaardig als men in aanmerking neemt dat over de politieke, ekonomlese en sociaal-psychologiese funktie van Bild in het geheel van de bewustzijnsvorming niet meer dan vage en algemene noties werden geformuleerd. Maar één ding had men begrepen: onthullingen op zich hadden weinig te betekenen indien niet tevens de machtsvraag werd gesteld.
| |
8.
Wat de verbinding van teorie over algemene maatschappelike ontwikkelingen en detail-onderzoek betreft is Wallraff geen centimeter verder gekomen. De beperking van zijn onderzoeksobjekt mag dan ingegeven zijn door een realistiese beoordeling van zijn mogelikheden het blijft een beperking die elk onderzoeksresultaat vrijwel betekenisloos maakt. Wanneer hij voor de werkwijze van Bild feitelik geen andere benaming heeft dan de term manipulatie valt hij achter zijn voorgangers uit de jaren 60 terug die Bild in elk geval nog zagen als instituut dat een van de uitvoerende organen was van repressieve staatsapparaten. Het begrip manipulatie wordt door een passage als deze alleen nog maar ondoorzichtiger.’ Een Bild-redaktie kun je met recht een professionele vervalserswerkplaats noemen. Men moet het zich alleen niet zo voorstellen dat er een officiële, misschien wel schriftelijke opdracht wordt gegeven om dit of dat te vervalsen. Er worden ook geen mondelinge aanwijzingen gegeven in de trant van: verzin dat verhaal eens even, of: zuig dat eens even uit je duim. De vervalsing bij BILD ontstaat zogezegd systematisch, zonder dat er een woord aan wordt vuil gemaakt.’ (pg.150)
Het begrip manipulatie suggereert teveel dat er gebruik gemaakt wordt van truuks, technieken en bewuste ingrepen door figuren die precies weten wat ze aanrichten bij een massa van onwetenden en misleiden. Het impliceert ook dat de ontmaskeraar tot de verlichten van geest behoort in tegenstelling tot het domgehouden lezerspubliek waarvoor hij als plaatsvervanger optreedt.
Wanneer het uiteindelik gaat om ‘slachtoffers van Bild, onder lezers, scribenten en misbruikte nieuwsobjekten, wordt met die aanduiding de moralistiese teneur versterkt ten koste van de vraag of het sukses van Bild misschien minder met domheid of verblinding van de lezers te maken heeft dan met hun politieke en sociale onmacht.
‘In zijn verhalen schuilt een macht waaraan hij (de afzonderlike Bild-joernalist) noch zijn lezers zich kunnen onttrekken’ (106) Maar wat deze, niet door individuen bewust geproduceerde (aantrekkings) kracht nu precies is en hoe ze mogelik is weet Wallraff niet nader aan te geven. Hij laat zien hoe grof en brutaal de leugenverhalen in elkaar worden getimmerd, maar op de subtiliteit van een stelselmatige beinvloeding heeft hij geen enkele greep. Op z'n minst had hij toch, in plaats van de termen uit de door Bild zelf geënsceneerde analyse van Bild-Zeitung te illustreren, een parallel kunnen aangeven tussen de wijze waarop de artikelen geproduceerd worden, als stukwerk door joernalisten die in haast werkend veelal niet meer dan ruw materiaal leveren waaruit door anderen (de redaktiechef en daarna de centrale redaktie) het gewenste verhaal gebrouwen wordt, én de wijze waarop de behoeften van de lezers tot stand komen, in de eerste plaats namelik door het produktieproces waarin die lezers ‘leven’, gekenmerkt door dezelfde fragmentatie, arbeidsdeling, onpersoonlijke sfeer, produktiedwang enz. Een dergelijke verbinding zou tot een andere aanpak leiden dan uit te gaan van vage begrippen als onwetendheid, infantiele behoeften en angsten bij het lezerspubliek.
Bovendien kan dan ook niet meer zo gemakkelik gesproken worden over effekten en invloeden van afzonderlike inhoudelike elementen, waar vaak de inhoudsanalyses toe beperkt blijven. In dat verband doet het wat hulpeloos aan wanneer Wallraff zijn schuldgevoel over de door hem als Esser geschreven artikelen in Bild probeert te neutraliseren door er afwijkende details in te smokkelen: ‘Het is mijn verhaal niet meer dat de andere dag in de krant staat maar het is toch meer dan wat men gewoonlijk in Bild leest.’ (51)
Ook een politieke beoordeling van bewustzijns
| |
| |
vorming en -misvorming zou gebaseerd moeten zijn op inzicht in de wijze waarop ervaringen en meningen tot stand komen en zich manifesteren (wat niet hetzelfde hoeft te zijn). Elke vereenvoudiging op dit punt leidt niet alleen tot een konstruktie van onbetrouwbare hypotesen maar ook tot illusies in politieke akties. Op z'n minst moet men er rekening mee houden dat meningen zelden veranderen door argumenten alleen, dat een verandering van visie alleen tot stand kan komen als de ‘waarheid’ hanteerbaar is - informatie moet in de ervaring kunnen worden opgenomen en er moet een reële mogelikheid zijn de konsekwenties van nieuwe informatie op zich te nemen. Omdat die mogelikheid er voor de meeste mensen niet is ontwikkelen zij kontrareakties die altijd meer inhouden dan de letterlijke betekenis van onwil, behoudzucht en aggressie.
Het is daarom lichtelik idyllies te veronderstellen dat het rechtzetten van leugens alleen al toereikend is om mensen de ogen te openen. Wallraff schijnt daarvan uit te gaan. Al in Neue Reportagen (1972) schreef hij een aantal ‘Gegengeschichten zur Bildzeitung’ waarin hij verhalen van Bild konfronteerde met de ware toedracht van de zaak. Uiteraard heel nuttig, maar enigszins kortzichtig als verondersteld wordt dat bedrog en werkelijkheid zo duidelik te (onder)scheiden zijn. (Ook hier: de opvatting over de taalweergave houdt een opvatting over de werkelikheid in). De tegenberichten worden besloten met de volgende mededeling: ‘In een koncern in Hessen publiceerde de voorzitter van de personeelsraad in het mededelingenblad voor de arbeiders voortdurend de tegenberichten bij Bild-Zeitung. Bij een recente enquete blijkt dat van ongeveer 1500 arbeiders nog maar 35 Bild zijn blijven lezen. Alle anderen waren zich bewust geworden dat Bild alles doet behalve hun belangen vertegenwoordigen.’
| |
9.
Het enige echt interessante aan het Bild-boek is Wallraffs persoonlike ervaring. De identifikatie met de Bild-joernalist waartoe hij zichzelf gedwongen heeft bezorgde hem binnen de kortst mogelike tijd problemen met zijn eigen identiteit. Het beangstigt hem in hoe korte tijd de aanpassing zich volstrekt, na vier maanden begint hij al een vreemde voor zichzelf te worden en hoort hij zichzelf wij zeggen als hij het over de redaktie heeft. Pijnliker is misschien nog dat hij al snel de betere is in het sinistere gezelschap. ‘Het was een onwaardige vertoning’, schrijft hij na een misselike opdracht te hebben uitgevoerd ‘nu ik er van een afstand op kan terugkijken, kan ik niet meer begrijpen dat ik zo volledig tegen mijn eigen gevoel in heb kunnen handelen en functioneren.’ (48/9) Als er iets duidelik wordt door deze inleving/inlijving is het wel de ‘Sprachregelung’ waaraan de joernalist, zoals later de lezer, onderworpen wordt. Wallraff vermijdt een konklusie wanneer hij heeft vastgesteld hoe snel en hoe vaardig hij de taalgehakt van Bild leert produceren. Gezegd moet evenwel worden dat het zelfs de sporen in het verslag heeft achtergelaten als hij bvb alineaas als deze schrijft: ‘In Schwindmanns eikenhouten boekenkast staat het verzameld werk van Thomas Mann. Naast boeken van Simmel. Thomas Mann is zijn lievelingsschrijver, heeft hij Alf eens verteld. Wat een tegenstrijdigheid. Thomas Mann tegenover het infantiele gebrabbel en de platvoersheid van Bild. Waar geen bijgedachte en geen bijzin wordt toegelaten. Waar slagwoorden worden gebruikt als knuppels. Waar met vooroordelen en stereotypieën in het onderbewustzijn van de massa wordt ingebroken. Waar gevoel, inzicht en hoop door valse getuigenissen geëxecuteerd worden.’ (29) En ook in de struktuur van het boek zijn echoos waarneembaar: korte inkijkjes, uiteenlopende voorbeelden associatief aaneengeregen.
Misschien is de hypotese gewettigd dat de stijl van schrijven=denken van Bild een uitzondering is wat de onverhuldheid ervan betreft maar anderzijds niet meer is dan een variant van het schrijven=waarnemen dat inherent is aan alle joernalistiek die de werkelikheid in overzichtelijke verhalen wil weergeven. Minder algemeen gesteld: de grofheid van middelen waarmee Bild werkt wekt de indruk alsof we met een exces te maken hebben dat hoognodig bestreden moet worden, voor een strategie op het gebied van de openbaarheid is het echter belangrijk te stellen dat dezelfde vervalsingen als zo ostentatief bij Bild gepleegd worden hoogstwaarschijnlik hetzelfde patroon vertonen, zij het veel eenvoudiger, als in alle andere redaktieburoos van kranten en andere massamedia. Die Zeit is wellicht een minder dankbaar objekt van onderzoek maar niet minder belangrijk.
Maar zoals Wallraff steeds minder het gewone kapitalisme is blijven beschrijven, heeft hij ook wat de industrie van meningen betreft gekozen voor het buitensporige. Dat slaat in de publiciteit ongetwijfeld beter aan maar hoeft politiek nog helemaal niet het gunstigste aangrijpingspunt te zijn.
| |
10.
De akties tegen Springer in de jaren 60 hebben weliswaar weinig uitgericht tegen de macht van het koncern, maar ze hebben belangrijke lessen opgeleverd voor degenen die er bij betrokken waren. Men had de verstrengeling van de diverse private en openbare machtsorganen aan het werk gezien en daaruit kunnen opmaken in welk verband de kommerciële meningsproduktie funktioneert. De materialiteit van meningen en maatschappelijke beelden was evident geweest. Een van de strategiese konklusies moest zijn dat manipulatie, daar ze niet eenvoudig de uitvoering van een plan van verborgen verleiders is, niet door ontmaskering te bestrijden is.
Wallraff lijkt niet in deze lijn verder gegaan te zijn. Was dat wel het geval geweest, hij zou niet eens aan deze onderneming begonnen zijn. Nu hij het wel gedaan heeft is daar, behalve de relativerende opmerkingen die ik hierboven gemaakt heb, bij wijze van positieve beoordeling van te zeggen dat het in de eerste plaats misschien niet eens een onthullende laat staan ontledende aktie is geweest maar een symboliese, plaatsvervangende demonstratie (zeker nu zijn werk zo snel is afge- | |
| |
broken).
Symbolies in meerdere opzichten. Allereerst demonstreert Wallraff de konsekwenties van zijn metode als opererend schrijver in het hoofdkwartier van de bewustzijnsindustrie, hij overschrijdt de grenzen van wat een individuele schrijver/reporter normaal kan doen. Daarmee demonstreert hij tevens wat een individu - of het nu als joernalist of als lezer is - tegen een dergelik massief medium vermag, dat hij niet bij voorbaat machteloos hoeft te zijn; de rabiate en hardnekkige wijze waarop Springer terugslaat en zich aanvallend verdedigt bewijst in elk geval haar onzekerheid ondanks haar macht. En misschien zal zijn aktie vooral de macht van Bild bewijzen, zoals zijn boek inhoudelik al heeft gedaan.
Zonder te kunnen weten wat de reeks van processen gaat opleveren ook zonder te weten wat Wallraff verder nog in deze Bild-zaak voor schrijfplannen heeft, geeft het symboliese aspekt van zijn onderneming aanleiding tot vergelijking met een soortgelijke affaire bijna vijftig jaar geleden, nl. het proces dat Brecht voerde met een filmmaatschappij over de verfilming van zijn Driestuiversopera. Brecht deed hiervan verslag in Driestuiversproces (nederl. vertaling 1975 SUN). De inzet van het proces was de rechtspositie van de auteur: kon hij verhinderen dat er van zijn script een film gemaakt werd die in strijd was met de opzet ervan. Ofschoon hij wist dat hij tegenover het kapitaal van de filmmaatschappij, dat gesteund werd door de rechtspraak, als individu machteloos was ging hij de publieke konfrontatie toch aan om te laten zien met welke middelen openbare instellingen (rechtbank, pers) de macht van een ekonomiesbedrijf beschermen. In dit geval vooral interessant omdat er met ideologiese en kulturele begrippen moest worden gewerkt. Brecht noemde zijn proefondervindelike konfrontatie met een kultureel instituut een ‘sociologies experiment’ dat hij alsvolgt definieert:
‘Wij spreken van een “sociologies experiment”, wanneer door gepaste maatregelen (een gepaste houding) de tegenspraken worden geprovoceerd en waarneembaar gemaakt die aan deze maatschappij inherent zijn. Een dergelijk sociologies experiment is tegelijkertijd een poging om het funktioneren van de “kultuur” te begrijpen. Er wordt een kollektief denken in gang gezet, en het speelt zich af volgens een bepaalde rolverdeling. Het gaat bijna letterlijk om een denkproces. Het onderzoeksmateriaal is hier levend, het funktioneert, en is niet louter objekt van beschouwing. De onderzoeker zelf leeft eveneens, niet buiten maar binnen de ontwikkelingsprocessen. Het sociologies experiment is een procédé dat de mogelijkheid biedt om de “algemene toestand” in zijn ontwikkeling te laten zien. (...) Het sociologies experiment maakt de maatschappelijke antagonismen zichtbaar zonder ze op te lossen. De rechterlijke macht en ook de pers zouden systematies en op grote schaal bij het opzetten van sociologiese experimenten betrokken moeten worden. Daar de officier van justitie in de burgerlijke staat op generlei wijze de belangen van de gemeenschap vertegenwoordigt, en daar de belangen van het benadeelde individu tevens de belangen van de grote massa's zijn, kunnen juist rechtszaken gebruikt worden om de dieperliggende, minder zichtbare sociale processen, die voortdurend aan het werk zijn en die de burgerlijke praktijk vormen, tot het bewustzijn van het publiek door te laten dringen. Het begrijpen van het sociologies experiment betekent “greep krijgen”. Het komt niet tot stand op grond van alleen maar kijken, het eindigt evenmin met het tot stand komen van een zienswijze. Konkrete ervaring dient hier de werkbasis te zijn.’ (Driestuiversproces, pp62-65)
Bij Wallraff gaat het, of dit nu van te voren gepland en ingekalkuleerd is of niet, om een vergelijkbaar aanschouwelike konfrontatie. Daarvoor is het verslag niet meer dan een aanleiding. Wat nu in het geding komt is de vraag of Wallraff dezelfde metoden als door Bild gebruikt worden op Bild-Zeitung zelf mag toepassen, of anders geformuleerd: slaagt Springer erin anderen zelfs juridies te (laten) verbieden wat hij aan zichzelf voorbehouden heeft. Als het sociologies experiment tot een dergelik leerproces leidt komt Wallraffs Bild-verslag ook in een ander politiek licht te staan. Zijn individuele strijd tegen het massamedium is in zijn verslag een mislukking. Ook al zijn lessen in vervalsen altijd nuttig, het eventuele nut ervan wordt volledig ongedaan gemaakt door de nederlaag die hij -impliciet- heeft moeten erkennen: in het koncern was hij volstrekt machteloos én sprakeloos, wat zijn neerslag in het boek gevonden heeft, helaas zonder al te veel reflektie. Als aktie van buitenaf, waarvoor het verslag ‘brandstof’ is, zal zijn sociologies experiment slechts voor een klein deel van Wallraff afhangen, al heeft hij nog wel huiswerk te verrichten: daarover een boekje opendoen dat wèl teoretles gefundeerd is. Tenslotte wil ik nogmaals Brecht aanhalen om aan te geven wat de konsekwenties zijn van Wallraffs literaire ontwikkeling in de richting van ‘publiciteitsbewerking’ waarvoor het schrijven nog slechts een onderdeel is. ‘Daar het tenslotte om grote instellingen als pers, rechtbank enz. gaat, is voor dit soort experimenten een bedrijf nodig, dat systematies en volgens een interne werkverdeling te werk gaat om datgene wat te zien is voor iedereen zichtbaar te maken. De hele schrijverij wordt immers, omdat ze door individuen wordt bedreven, steeds twijfelachtiger.’ (p.8)
|
|