Goethe als autobiograaf Boudewijn Büch
Goethe's tot vervelens toe geciteerde uitspraak - te vinden bij Eckermann in zin onovertroffen Gespräche mit Goethe in den letzten Jahren seines Lebens - ‘Das Klassische nenne ich das Gesunde, und das Romantische das Kranke’, vindt, naar onze mening, eigenlijk geen volkomen weerslag in leven en werk van de grote duitse dichter.
Hoewel Goethe herhaalde malen zich, als boven weergegeven, heeft uitgelaten over de Romantiek, als zou zij een ziekte zijn, menen wij dat Goethe's veroordeling van de Romantiek eerder een zelfbescherming was dan een in diepste wezen gevoelde mening. Er zijn immers talloze voorbeelden bij Goethe te vinden van waardering voor het ‘Romantische’ in de kunst: waardeerde Goethe niet als een der eerste Caspar David Friedrich als geniaal schilder van de schemering? Dit is vooral des te opvallender indien wij bedenken dat doeken van Friedrich nog niet zo lang geleden, als volkomen ondergewaardeerd, van de hand gingen voor een paar honderd mark. Voorts ontving de oude bard de jonge Novalis, die met weinig moeite de leidsman van de duitse hyperromantiek kan worden genoemd.
Mendelssohn-Bartholdy werd in Weimar, de woonplaats van Goethe, ten huize van de dichter ontvangen en zelfs Heine kon op een ontvangst rekenen.
Men behoeft de geschriften van Goethe slechts oppervlakkig te kennen om te weten dat de gevoelsmens Goethe wel heel regelmatig in het werk aanwezig is. Vanaf Die Leiden des jungen Werther (1774) tot aan de Marienbader Elegie (1823) is Goethe - tenminste al een halve eeuw - vaak doende geweest zijn intiemste gevoelens aan het papier toe te vertrouwen.
Nu zou men, niet zonder reden, kunnen stellen dat de jonge Goethe met zijn Werther, waarin de dichter zijn niet zo suksesvolle veroveringspoging ten aanzien van Charlotte Buff verdichtte, in de Sturm und Drang-periode verkeerde, maar dat kan uiteindelijk niet verhinderen om deze periode eerder tot een ‘romantische’ te rekenen dan tot een ‘klassieke’. Geen serieuze lezer zal beweren dat er sprake is van een klassieke, evenwichtige Goethe in de Werther. Beschouwen wij nu Goethe omstreeks het jaar 1806. In dit jaar trouwde hij, na een lange samenwoning, om een puur gevoelsmatige oorzaak, zijn ‘vrouw’. Anderhalf jaar tevoren had hij zijn hartsvriend Schiller verloren.
In juli 1805 geeft Goethe de Romantiek er van langs. Hij noemt haar een ‘dwaze streek’. Maar op 2 oktober 1808 ontmoette de bard Napoleon, de romantische held bij uitstek. En niet anders dan prijzenwaardigheden weet Goethe over de Keizer te vertellen.
Hoe gespleten komt Goethe op ons over!
Wij spreken 1808. Goethe begint aan zijn roman Die Wahlverwandtsohaften. Dit werk, dat wij als een absoluut hoogtepunt beschouwen in de wereldliteratuur - maar, toegegeven, wij kunnen zoveel beweren - heeft als vreemde eigenschap dat het met zijn prachtige duits een nogal ‘onderkoelde’ indruk maakt. Het tegendeel is waar. Dit boek kan de eerste moderne psychologische roman genoemd worden. Het is een specifieke uiting van een weliswaar met de nodige intellectuele ballast uitgeruste tableau de la troupe, maar ook, en vooral, het verslag van de wanhopige teleurgestelde mens. Bij ons weten is niemand ná Goethe in staat geweest zó de tragiek van de oudere minnaar (met betrekking tot het jonge meisje) weer te geven.
Deze roman wordt én werd door velen beschouwd als een amoreel, artistiek (etc.) dieptepunt in het oeuvre van Goethe. Eindelijk gaan er heden stemmen op die beweren dat deze roman een schier volmaakte, conceptionele weergave is van een huwelijks- c.q. minnaarsrelatie. Natuurlijk kan men deze roman prijzen om zijn prachtige ‘Natureingang’, om zijn waarachtig fabelachtige strukturele opbouw en niet in het laatste, zoals gezegd, om zijn zwaar, doch bij nadere beschouwing ragfijn hanteren der duitse taal. Vooral ligt in dit boek neer, de zeker voor Goethe's tijd, uitzonderlijke manier van optekenen hoe een aantal mensen elkaar het leven onmogelijk kunnen maken.
Goethe heeft eens gezegd dat alles in Die Wahlverwandtschaften niets anders bedoelde dan zijn leven zélf te zijn, hiermee avant la lettre Flaubert citerende met zijn fameuze uitspraak ‘Madame Bovary, c'est moi.’
In Die Wahlverwandtschaften zien wij Goethe in de crisis van zijn leven: de dichter die, natuurlijkerwijze, zijn laatste jeugd aflegt, zijn vriend aan de dood verloren, de wereldorde op de proef gesteld. En: de minnaar van een jonger meisje.
Een gedeelte van dit gehele probleem heeft Goethe later nog eens vastgelegd in de Marienbader Elegie. Hij spreekt hier over een meisje dat meer dan een halve eeuw jonger was dan hij en dat hij hartstochtelijk beminde. Zelfs zo dat Goethe een karikatuur van zich zelf zou zijn geworden indien Karl-August, zijn vriend de Groothertog, hem niet had afgehouden van een huwelijksaanzoek.
De deerne heette Ulrike von Levetzow en heeft als een van de weinige mogen meemaken dat tot 1899, haar sterfjaar, Goethe-Forschers bij haar aanschelden om te informeren naar haar bijzondere betrekkingen met de reeds in 1832 overleden dichter. Men mag echter gevoeglijk aannemen dat er geen sprake is geweest dan van een meer dan een op redelijke afstand dwepend gedrag van Goethe - er was dus géén sprake van copulatie - zodat de verhouding als eenzijdig kan worden beschouwd, dus als buitengemeen romantisch; vanuit Goethe bekeken.