toorn van de medemens, die vaak terecht meent op te merken dat wij bezig zijn hem opzij te dringen en ons eigen belang hoger te schatten dan het zijne. Zonder morele rechtvaardiging worden wij angstig kwetsbaar. En dan zouden wij behalve onze gewetenloosheid ook nog onze zwakheid onthullen? ‘Op weg naar huis zag ik twee mannen iemand aftuigen die achterover geleund stond in een heg. Ik reed gewoon door, wel met een behoefte aan excuus: je kan toch nietsdoen, waarschijnlijk was het een afrekening binnen de onderwereld, en zo. Thuis stelde ik mij voor dat ik flink zou optreden: ik ging er op af, met zo'n gezaghebbende gelaatsuitdrukking dat de lafaards het hazenpad kozen. Adèle kwam net binnen en zei, ‘Wat kijk jij griezelig, moet je overgeven?’
Een enkele keer zou het grappig zijn, maar de ware dagboekschrijver zou de frequentie van zulke voorvallen moeten laten bepalen door de werkelijkheid in plaats van door de goede smaak. Dat is veel gevergd.
23 februari - Moeilijker dan het vinden van een stijl voor een journaal en zelfs moeilijker dan de presentatie van jezelf is het presenteren van de mensen met wie je te maken hebt. ‘Vanavond in de drukte van zes mensen op bezoek keek ik bij herhaling naar de vrouw van Ewout en dacht dat als ik gewoon mocht uitkiezen met wie ik aan het eind van de avond naar bed ging, dan wist ik het wel. Zou zij door mij uitgekozen willen worden? Anders maar tegenstribbelend de trap op. Gezien de samenwerkingsplannen met Ewout zou het toch niet makkelijk liggen. Of zou hij het accepteren, of toejuichen, of alles doen om het niet te zien. Als ik hem aankijk zou ik me het laatste kunnen voorstellen. Je weet niet hoe de mensen zouden doen onder druk. Wij laten ons niet kennen.’
Als zo'n tekst een paar weken later afgedrukt werd zouden Ewout en zijn vrouw en de vrouw van de dagboekschrijver alle drie met bezwaren komen. En dit is maar een gematigde verbeeldingsoefening. De meesten van ons zijn in staat om veel wonderlijker en onaangenamer beelden op te roepen in de loop van een avond, soms volledige dagdromen en soms fragmentjes, waarvan het schrijven hoofdbrekens zou geven omdat wij moesten bepalen hoeveel accent zij als voorbijgaande invallen mochten hebben.
Boswell kende dit probleem in beperkte mate. Hij had niet een dwingend besef van een stream of consciousness. Wel schrijft hij op 9 maart 1777 over zijn bezoek aan Treesbank waar de heer en de vrouw des huizes allebei sinds kort dood waren dat hij er een soort welbehagen ondervond, en een soort neiging om zichzelf geluk te wensen dat hij nog leefde. ‘I love to mark real feelings, whatever be their causes,’ voegt hij er dan aan toe; maar er gaan weken voorbij waar hij niets vermeldt van zulke real feelings, en ik geloof niet dat hij ze dan wegmoffelde. Ze vielen hem niet op.
Hij was ook niet- sterk geneigd om onaangename dingen te zeggen van mensen die hij ontmoette, en ze zich in andere omstandigheden voor te stellen. In zoverre had hij het makkelijk, en verder was er bijna geen probleem doordat de meeste journalen bij zijn leven niet voor publicatie bestemd waren. ‘Were my Journal to be discovered and made public in my own lifetime, how shocking would it be to me! And after my death, would it not hurt my children?’ (30 juli 1779)
Wel was er een beetje een probleem doordat hij toch niet iedereen de toegang tot zijn journaal ontzegde. ‘In the evening my wife insisted to read this journal, and finding in it such explicit instances of licentiousness, she was much affected and told me that she had come to a resolution never again to consider herself as my wife;...’ (7 december 1776). In de praktijk werd hij niet zo streng behandeld, al was deze uitbarsting over zijn sexuele vrijheid niet de enige; en al was het in Londen heel goed bekend dat hij een journaal bijhield, pas in de 20e eeuw is het gepubliceerd.
Zou dit nog steeds de enige manier zijn om met een openhartig journaal om te gaan? Ik vrees dat het zo is.
24 februari - Als wij onze eigen kwetsbaarheid en de gevoeligheid van anderen moeten ontzien kunnen wij pas publiceren na onze dood. En als wij de overwegingen van zelfbehoud en discretie in de wind sloegen en alles meteen onthulden - als wij publiceerden and were damned?
Het zou waarschijnlijk, hoewel in beperkte mate, meer gedaan kunnen worden dan wij gewend zijn. Waarom niet? Zo zorgvuldig als wij ons camoufleren, dat is niet nodig om in leven te blijven; en de zorg om haast nooit iets te laten begrijpen van de variaties in onze vriendschappelijke gezindheid werkt niet versoepelend op de verhoudingen maar bevriezend. Iets anders zou kunnen. Gewoonlijk heeft niemand er blijkbaar zin in. Ik heb zelf ook maar zoiets als een schets voor een journaal gemaakt: hier en daar lijntjes aangegeven, en ertussen alles weggelaten.
De verklaring in mijn geval zou kunnen zijn dat ik er niet bezeten genoeg voor ben. Er zijn talloze mensen die veel bezetener uit hun ogen kijken, en die graag de aandacht op zichzelf zouden vestigen in de literatuur; het is niet meteen te begrijpen waarom die er weinig of niets aan doen.
Waarschijnlijk voelen zij zich kwetsbaarder dan het soms lijkt. Gevoel voor de gevoeligheid van anderen hebben ze vast niet altijd. Wel blijft het oppassen. De anderen zouden kunnen terugslaan, overdrachtelijk of letterlijk. Het is verstandiger om de steun van principiële argumenten in te roepen wanneer er op gevoeligheden ingehakt wordt. Polemieken en satires komen dan ook veel voor. Zomaar rustig ergernis wekken zonder gelijk te willen krijgen, dat is niet de moeite waard.
Het is alleen de moeite waard voor iemand wie het definiëren van de werkelijkheid boven alles gaat. Dat is de voornaamste functie van het dagboek; het is niet de voornaamste functie van de literatuur zoals die gewoonlijk wordt opgevat. De literatuur, dat zijn indrukken die de auteur van het leven gekregen heeft, gerangschikt in woordpatronen. Het accent ligt op de patronen meer dan op de indrukken. Als het anders was zou iedereen er een beetje over mogen meepraten, op grond van zijn levenservaring.