George Grosz
als liefhebber van het half-donker
Martin Ros
‘Het is een nevelige dag, nevelig en bewolkt, net als ons geheugen soms. Als ik van de berg waar ik bovenop sta neerkijk, op het dal van mijn verleden, dan is het net of ik midden in de winter door het raam van mijn atelier naar buiten kijk. Ik zie alleen maar kolkende nevels, melkachtige, schimmige vormen, boomskeletten, alsof het altijd skeletten zijn geweest, alsof ze nooit bladeren hebben gedragen, nooit hebben gebloeid. Ik heb de tijd en de rust ook. De elektrische kachel brandt, het schorre geloei van de misthoorns vanaf Je Sund, wat ik zo graag hoor, moet me vergezellen op mijn zwerftocht door een haast al nevelig geworden wereld van herinneringen. Dit is een poging tot een autobiografie - en de lezer dient te weten dat ik datgene wat ik niet zeg ook niet wil zeggen. Ja, ik houd van het halfdonker. En alstublieft, verwart u het halfdonker niet met iets vaags of verdoezelends. Want ook als het donker wordt, blijft de eeuwig menselijke vorm tastbaar en intact.’ Met deze woorden begon George Grosz in 1941 aan zijn autobiografie. Het boek verscheen het eerst in het Engels, in 1946, en pas in 1955 in de originele Duitse tekst, bij Rowohlt en het boek werd een van de later ook als pocket herdrukte bestsellers in het fonds. Duitse lezers vierden de terugkeer van een van hun meest markante, meest wereldberoemde kunstenaars in deze amusante en explosieve balans van zijn leven. George Grosz - en niet Georg, hij heeft juist heel nadrukkelijk zijn naam veramerikaniseerd! - toont in dit boek dat hij kon schrijven óók, maar in de eerste plaats blijft hij natuurlijk de opvallende aanklager, tegen militarisme, kapitalisme en bourgeoisie, als graphicus en als schilder. De nuchtere communis opinio is, dat hij gewoon de grootste politieke tekenaar van deze eeuw was, wiens toets nog altijd onovertrokken blijft, niet aan te tasten door enige tand des tijds. ‘Net prikkeldraad,’
zoals hij zelf eens stelde.
Met Ecce Homo heeft hij het beeld van een tijd getekend, dat van de grote wereldcatastrofe als totale afwijking van élk menselijk patroon in de geschiedenis. Terwijl Duitsland op apocalyptische wijze in de nacht van de barbaarsheid verzonk, werd Grosz in Amerika de legende van het Duitsland-op-zijn-best als bestrijder van het slechtste in Duitse mensen en Duitse geschie denis.
Hij werd geboren in 1893 in Berlijn en publiceerde in 1910 zijn eerste caricatuur, in Ulk. Zijn eerste gedicht verscheen in 1916 in Pfemferts Aktion. Aan zijn jeugd en jonge jaren geeft hij ruime aandacht in de autobiografie, waarin een heel hoofdstuk handelt over de nimmer eindigende ban waarin het naakte vrouwenlichaam de turende jonge George eens heeft geslagen. Al in het jaar 1916 verandert hij zijn naam in George en zijn on-Duitse, althans zeer vaderlandloze gedrag leidt het jaar daarop tot zijn vreugdevol onthaalde ontslag uit het leger. Bij de Malik Verlag duikt zijn eerste Grosz-Mappe op, niet toevallig. Grosz is zijn hele leven sympathisant met revolutie en socialisme gebleven, hoewel hij nimmer een benauwd communistisch partijstandpunt aanhield of enig sociaal of marxistisch dogmatisme huldigde. De communistische partij heeft dan ook altijd een brekebroer aan hem gehouden, hij was er in en er uit, en hóórde er eigenlijk ook nooit in natuurlijk. Hij was er te dadaistisch, te anarchistisch, te individualistisch voor. Direct na de eerste wereldoorlog komt de grote roem als hij collages maakt met John Heartfield, Wieland Herzfelde en Erwin Piscator. In 1921 valt ook zijn eerte proces wegens belediging van de Reichswehr. In een nog lang niet nazistisch Duitsland had die het toen al weer aardig voor het zeggen, als een van de solide onderdelen van het gezicht van de heersende klasse dat Grosz zo onvergetelijk zou vastleggen. Vele processen en veroordelingen zullen nog volgen. In 1932 reist hij naar Amerika en het jaar daarop, als de demonen van de oncultuur aan de macht komen, vraagt hij subiet een Amerikaans staatburgerschap aan. Hij is enorm actief in anti-fascistische bewegingen en acties. In 1936 poogt men onder intellectuelen en arbeiders van links een wereldboycot-actie tegen de Olympische Spelen in Hitleriaans Berlijn op touw te zetten.
Het is voor Grosz een geweldige teleurstelling, dat hiervan niets terecht komt. In Amerika bouwt hij voort aan een reusachtig oeuvre, dat in boek na boek verschijnt, met expositie na expositie wordt gehuldigd en geprezen.
George Grosz is er zeer laconiek, aards en eenvoudig bij gebleven.
Hij heeft zichzelf eens een metaphysische clown genoemd. Zijn werk moést als groteske en macabere verbeelding van waarheid en werkelijkheid wel aanstoot geven, het was té zonderling, té ‘nihilistisch’ vooral. Uit de autobiografie blijkt overigens dat Grosz in hoge mate idealist is geweest in een tijdperk van ontzaglijke, revolutionaire veranderingen. Over dat tijdperk weet hij op kaleidoscopische, soms bijna feuilletonachtige wijze te verhalen. Een stoet van figuren trekt aan ons voorbij: Chirico, Dali, Masereel, graaf Kessler, Flechtheim, Brecht, Daübler, Harden, Huelsenbeck, Else Lasker - Schüler,