| |
| |
| |
Fragmenten uit een dagboek
Maarten 't Hart
5 dec 1962:
Voor het eerst in m'n leven betrap ik mezelf erop dat ik zin heb om een dagboek bij te gaan houden. Hoe komt het? Het heeft te maken met het feit dat alles vanmorgen zo ontzettend berijpt was. Als het gesneeuwd heeft zijn de daken en de straten wit - alles wat in een min of meer horizontaal vlak ligt. Maar vanmorgen en ook nu nog is alles wit, werkelijk alles. Ik heb nog nooit zoiets moois gezien. Maar wat heeft dat nu met het dagboek te maken? Wel, de tegenstelling tussen die zonverlichte volmaakte witheid en het weer een middag lang ellendige beesten moeten natekenen deprimeerde me zo dat ik er nu over zit te schrijven. Je houdt, denk ik, alleen dan een dagboek bij als je chronisch ergens de pest over in hebt.
| |
2 mei 1963:
Telkens realiseer ik me dat ik alles wat ik nu opschrijf, me later kinderlijk, dom en kleinzielig zal voorkomen. Maar misschien is dat later een reden om aan te nemen dat ik niet helemaal stil heb gestaan in de tijd, dat ik toch een beetje vooruit ben gekomen.
| |
20 mei 1963:
Het bezwaar van het bijhouden van een soort dagboek is dat het je nogal vervreemdt van je omgeving. Omdat je telkens als je wat opschrijft ook geneigd ben terug te lezen wat je de dagen daarvoor opschreef, zie je hoe langer hoe duidelijker dat je je nogal vreemd gedraagt, dit temeer daar het dagboek nu juist het afwijkende vastlegt. Een dagboek is een negatieve terugkoppeling.
| |
12 juni 1963:
Je moet ook niet denken dat je ooit eens een keer origineel kan zijn. Wat ik op 20 mei neerschreef is grondig uitgewerkt door S. Dresden in een essay: ‘Problemen van de dagboekliteratuur’.
| |
21 juli 1963:
Steeds heb ik bij het lezen van het Journal van Julien Green gedacht: op mijn geboortedag schrijft hij iets in zijn dagboek wat voor mij betekenis heeft. Een irreële gedachte natuurlijk. Maar op 25 nov. 1944 schrijft hij: ‘Un peu assombrie tantôt par la pensee de mes limites’. Hoe vaak heb ik al niet aan m'n eigen beperkingen gedacht. Ik ben volstrekt niet in staat om ooit een feest te vieren of zelfs maar plezier te scheppen in een of andere bijeenkomst waar meer dan twee mensen zijn, ik ben een grote nul waar het erop aan komt een meisje enigszins voor me in te nemen, sterker, ik heb nog nooit een vriendinnetje gehad. Ik ben zo schuw, links en verlegen als de pest. Zo schuchter als een blozend Victoriaans meisje uit de vorige eeuw. Ja, mooie eigenschappen, maar wat begin je ermee! Verder kan ik helemaal niet schaken, hoe graag ik het ook zou willen, ik kan nauwelijks een beetje behoorlijk kerkorgel spelen en toch ben ik zo eigenwijs als de pest. Een grotere betweter dan ik moet er nog gevonden worden!
| |
26 aug 1963:
Il est plus facile que croit de se hair, zegt de priester uit Journal d'un curé de campagne van Bernanos. Hij heeft gelijk: het is alleen al voldoende om gedurende een half jaar aantekeningen te maken over jezelf en over de verschillende boeken die je leest. Als je de aantekeningen dan overleest, ja, hoe gemakkelijk is het dan om jezelf te haten. ‘La gráce est de s'oublier’. Ook dat besef je nooit beter dan wanneer je in je dagboek leest: een voortdurende illustratie dat je jezelf nooit kunt vergeten. ‘Mais si tout orguiel était mort en nous’. De trots in je gestorven! Nou, die leeft nog door als je zelf allang dood bent, die groeit nog, net als de nagels, na het overlijden.
Gek trouwens dat Journal d'un curé de campagne, wat toch een fictief dagboek is, een veel oprechtere en ook veel echter dagboek-achtige indruk maakt dan enige ander dagboek wat ik ken. Green's dagboek is natuurlijk prachtig, ik lees er haast elke dag in, maar dit werk van Bernanos is veel eerlijker, robuuster, oprechter. Green houdt toch steeds een slag om de arm, probeert z'n lezers er toch van te overtuigen dat hij niet zo erg onaardig is. Maar zo moet het niet, je moet een dagboek schrijven om jezelf inderdaad te laten zien dat het gemakkelijk is om jezelf te haten.
| |
30 aug 1963:
Ter bevestiging van de stelling die ik op 26 aug neerschreef, viel me nu het laatste deel van Les Thibault van Roger Martin du Gard in handen. De epilogue van deze onvergelijkelijk prachtige roman bestaat uit het dagboek van Antoine. Ook dat dagboek is veel eerlijker, oprechter dan echte dagboeken.
| |
6 dea 1963:
Het is een jaar geleden dat ik deze aantekeningen begon. Als ik ze overlees merk ik dat ik, vooral in de eerste maand, veel dingen heb opgeschreven die toen mijn stokpaardjes waren, gedachten die me voortdurend bezig hielden en die ik ook tegen veel mensen heb gezegd. In al die aantekeningen treft die hinderlijke toon van ik heb altijd gelijk. Het gekke is dat ik
| |
| |
later juist dingen ben gaan opschrijven die ik tegen niemand zei, dingen die helemaal niet werden uitgesproken. Maar die toon van ik heb altijd gelijk is er nog steeds duidelijk in te horen. Hoe komt dat nou? Misschien omdat ik, als ik praat, juist helemaal niet zo eigenwijs en betweterig te keer ga maar eerder voorzichtig en schuchter. Op papier moet ik dat kennelijk compenseren.
| |
18 sept 1964:
Dromen is de manier waarop je onderbewuste een dagboek bijhoudt. Let maar op, ga maar eens al je dromen opschrijven, het werkt net zo als een dagboek. Als je een dagboek bijhoudt, komt er al gauw een moment waarop het niet meer zo belangrijk is wat er om je heen gebeurt als wel wat je erover kunt schrijven in je dagboek, het leven levert dan alleen nog maar copy voor het dagboek, de rest doet er niet toe. Zo is het ook met dromen: ga je ze opschirijven en zie je er verband tussen (tussen al die verschillende dromen) dan zijn de dromen alleen nog maar copy voor je, je leeft alleen nog maar om nog meer dromen te dromen, de dag tussen twee nachten in is eigenlijk een hinderlijke onderbreking van het dromen.
| |
11 mei 1965:
John Henry Newman's Apologia pro sua vita gelezen. Dat moet haast wel de aangrijpendste autobiografie zijn die ik ooit heb gelezen (nou ja, deze superlatief moet je ook weer niet al te serieus nemen, het gaat er alleen maar om het eens even duidelijk te zeggen hoe prachtig ik dit boek wel vind). Maar het is toch wel erg subtiel allemaal, erg genuanceerd. Ik zal altijd een door merg en been gaande afkeer blijven behouden van het roomskatholicisme, daar ben ik wel zeker van, maar dit vind ik toch een grootse bekeringsgeschiedenis naar het roomskatholicisme toe. Die prachtige, emotionele toon: ‘Zo zag ik het, bijna met angst, er bestond een ontzagwekkende overeenkomst, nog ontzagwekkender omdat ze stil en onhartstochtelijk was, tussen de dode documenten van het verleden en de koortsachtige kroniek van. het heden’. Wat vind ik dat mooi, de dode documenten van het verleden en de koortsachtige kroniek van het heden, dat kun je over elk leven zeggen, over elk gebeuren waaraan immers altijd iets is voorafgegaan dat in dode documenten is vastgelegd.
| |
26 okt 1965:
Als je maar lang genoeg doorgaat met je dromen te noteren en steeds meer opgaat in je dromen, komt er een moment dat je zelf niet meer als hoofdpersoon in je dromen voorkomt, een gek verschijnsel. Je droomt over anderen, je hebt geen zelf meer om over te dromen. Zo is het ook met een dagboek bijhouden: op een goede dag houd je op om nog iets over jezelf te schrijven, je schrijft alleen nog maar over de boeken die je leest, over dingen van anderen, je verdwijnt uit je eigen dagboek, je schrijft jezelf weg.
| |
18 dec 1965:
Ook tobben is een manier om voor jezelf interessant te zijn.
| |
31 dec 1965:
Dit jaar heb ik Denton Welch ontdekt! Wat schrijft die ontroerend mooi over zichzelf, zonder zich op de voorgrond te plaatsen. Een volmaakt auto-biograficus en dagboekschrijver, misschien ook omdat hij de laatste jaren van zijn leven ziek is geweest. Het lijkt wel alsof hij alleen maar uit heel subtiel registrerende zintuigen bestaat, alsof tussen hem en de werkelijkheid in geen denken aanwezig is dat alles stoffig en onduidelijk maakt. Voortdurend als ik hem lees heb ik het gevoel alsof het over mezelf gaat en dat is vreemd want objectief gezien heb ik helemaal niet zoveel met hem gemeen. Maar hij dringt onder je opperhuid binnen, als je hem leest word je zelf Denton Welch.
| |
13 mei 1966:
De autobiografie van F. Schoenberger (Confessions of an European intellectual en The inside story of an outsider) is zo interessant als een autobiografie maar zijn kan. Autobiografieën zijn, net als dagboeken, maar zelden niet interessant. Er is maar één autobiografie waar ik nooit door heen heb kunnen komen, die akelig dikke autobiografie van Herbert Spencer. Vooral wat Schoenberger over de schrijver Wolfe schrijft is interessant. Rondom deze buitengewoon vreemde persoonlijkheid kan niet genoeg tegenstrijdig geschrijf worden opgehoopt. Trilling ziet niets in Wolfe, volgens Schoenberger is Wolfe groter dan Dostojewski. Zulke uiteenlopende oordelen, dat maakt het allemaal pas aardig. In dagboek en autobiografie hoef je die onzinnige pretentie dat je objectief zou kunnen zijn niet vol te houden, dat is het grote voordeel van ego-documenten. Als een auto-biografie of dagboek goed geschreven is kun je ook de achtergronden van iemands persoonlijke smaak op het gebied van literatuur en muziek beoordelen, waardoor je vaak beter kunt begrijpen waarom iemand wel van Wolfe houdt terwijl het voor jezelf alleen maar een schrijver is om zo af en toe iets van te lezen maar geen Faulkner, o, bij lange na niet.
| |
21 juni 1966:
Jammer dat Dickens niet, net als Trollope, een autobiografie heeft geschreven. Van de grootste schrijver uit de wereldliteratuur (ja, daar kan voor mij toch werkelijk geen twijfel over bestaan, ik houd misschien nog meer van Faulkner maar Dickens is de grootste) hebben we nauwelijks enig ego-document. Wat nog het dichtst bij autobiografie of dagboek komt zijn de brieven. En dat is boeiende lectuur. Je merkt al gauw in die brieven dat Dickens er hoegenaamd geen denkbeelden op na houdt, dat hij nauwelijks iets geeft om kinderen (ook vreemd bij iemand die zo prachtig over kinderen heeft geschreven. Maar daarbij heeft hij kennelijk steeds aan zijn eigen kindertijd gedacht, niet gekeken naar hoe kinderen om hem heen leefden.) Verder is het een uitgesproken nuchter iemand in zijn brieven. Hij wordt alleen emotioneel als hij over het Oude Testament heeft. Daar moet hij dan ook werkelijk helemaal niets van hebben. Verder was het natuurlijk een uitgesproken nihilist. Alle maatschappelijke instellingen, met het Parlement voorop, beschouwde hij als vol- | |
| |
strekt waardeloos. Maar hij heeft ook in het geheel geen hoop op verbetering, volgens hem kan er nooit iets verbeterd worden. Dit is waarschijnlijk de houding van de echte humorist, iemand die alleen nog maar om zijn medemensen kan lachen, al het andere is onmogelijk geworden.
Maarten 't Hark
| |
31 dec 1967:
Theo Thijssen is toch echt een veronachtzaamde figuur in de Ned. literatuur. Niemand hier schrijft ooit eens een behoorlijke autobiografie, hij gelukkig wel en wat een aardig boek dat ‘In de ochtend van het leven’.
| |
19 mei 1968:
Ik heb in de Note-books van Butler zitten lezen. Wat een ontstellende eigenwijze aap! Het lijkt waarachtig wel of ik in m'n eigen aantekeningen zit te lezen.
| |
30 aug 1968:
Ja, zo moet je een auto-biografie schrijven maar zo kan natuurlijk niemand het, op Albert Vigoleis Thelen na. Wat een zeldzaam verrukkelijk boek, Die Insel des Zweiten Gesichts. Waarom ben ik daar niet eerder aan begonnen? Ik had dit boek al jaren eerder kunnen lezen, ik heb het vaak genoeg zien staan maar ik werd steeds weer afgeschrikt door de omvang. 990 bladzijden, het is niet niks. Maar als je erin zit te lezen, betreur je het dat het zo dun is. Het is een autobiografie van iemand die het vermogen bezit om de draak te steken met zichzelf, om zichzelf belachelijk te maken zonder dat je een hekel aan hem krijgt of hem als lezer belachelijk vindt. Het moet wel de autobiografie der autobiografie zijn, het is beslist nog veel aardiger dan de toch prachtige autobiografie van Trollope, tot op heden m'n nummer één onder de autobiografieën.
| |
1 sept 1968:
Stel je voor: een boek zonder één oorsponkelijke gedachte, zonder de weergave van bijzondere gebeurtenissen, zonder opmerkingen getuigend van mensenkennis, kortom een boek dat gespeend is van alles wat zweemt naar denkwerk of orginaliteit. Toch een juweel: de uit de dagboeken van Kilvert samengestelde driedelige diary waar ik mij de laatste dagen over gebogen heb. Je krijgt er nooit genoeg van. In zekere zin is het monotoon: natuurbeschrijving volgt op natuurbeschrijving, simpele ontmoetingen en pretentieloze voorvallen worden aaneengeregen. Maar de stijl van deze dominee transformeert alles tot een wonder. Vooral de natuurbeschrijvingen zijn van een uitzonderlijke poëzie en geven tegelijk prachtig aan waar het innerlijk beleven van Kilvert overgaat in datgene wat hij ziet. Het is het meest rustige proza, geloof ik, dat ik ooit onder ogen kreeg. Toch heeft de dominee iets verrassends. Vooreerst zijn Lolitacomplex. Hij is verzot op kleine meisjes en hij schrijft er met grote argeloosheid over maar het is duidelijk wat er aan de hand is. Hij komt bij een familie waar de vader net bezig is de dochter met een zweep te slaan. Kilvert biedt dan aan om het over te nemen van de vader want, zo zegt hij, het zal meer indruk op je dochter maken als ze door de dominee met een zweep geslagen wordt dan door haar vader. Nou, dominee!
| |
14 sept 1968:
Eindelijk toegekomen aan de dagboeken van Friedrich Hebbel. Kostelijke lectuur! Hebbel heeft zoveel gekke invallen. Als Hebbel iets over natuurwetenschap schrijft zit hij er altijd helemaal naast. Geen prettig mens, overigens, denk ik. Hij heeft Elise Lensing rot behandeld. Hij houdt meer van zijn eekhoorntje dan van haar. Probeert haar ook nog haar kind afhandig te maken, terwijl ze toch al zo weinig heeft. Zoals alle dagboek-schrijvers een door en door zelfingenomen figuur, deze Hebbel.
| |
15 sept 1968:
Vandaag m'n doctoraal examen gedaan. Kan me er niet over verheugen. Verheug me meer over het feit dat ik vandaag voor het eerst de symfonie van Arriaga y Balzola helemaal heb gehoord. Eén voordeel toch van het doen van het examen. Niemand kan mij nu ooit nog dwingen om tekeningen van dieren te maken. Ik denk niet dat ik nu nog veel in dit dagboek zal schrijven. Ik heb nooit één opmerking gemaakt over de studie, zo heb ik de pest gehad aan deze ellendige studie en ik heb het willen verzwijgen in het dagboek, net willen doen alsof ik helemaal geen biologie studeerde. Nu hoeft dat niet meer en daarmee vervalt de reden om aantekeningen in deze schriften te maken.
|
|