Bzzlletin. Jaargang 6
(1977-1978)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
Op zoek naar een autobiografie/
| |
Directheid en oprechtheid van een stijlWaarom wordt iemand plotseling geboeid door geschriften van tijden geleden? In het geval van Belle van Zuylen dateert een groot aantal van haar brieven van meer dan twee eeuwen en toch boeien ze alsof ze vandaag geschreven waren. Zowel stijl als ideeën zijn niet verouderd, de directheid van haar stijl en haar behoefte aan oprechtheid brengen de lezer in contact met een ‘tijdgenoot’ die de menselijke problemen zo goed heeft aangevoeld en uitgedrukt, dat niettegenstaande het wereldbeeld in die twee eeuwen sterk veranderd is, iets fundamenteels onveranderd blijft. Als zij na de Franse Revolutie schrijft: Wij blijven bedrogenen, dwaas leugenachtig en wreed, dan is dat, alle optimisten ten spijt, evengoed nú waar als toen. Ongeveer 25 jaar geleden las ik de biografie van de Zwitserse schrijver Philippe Godet Madame de Charrière et ses amis en ik vond haar meteen een van de boeiendste figuren uit de literatuur, al had zij geen ‘erkende’ meesterwerken op haar naam staan. In dit ongeveer 1000 pagina's tellende levensverhaal moest ik genoegen nemen met fragmenten uit brieven en werken en ik ging onmiddellijk op zoek naar méér. Mijn nieuwsgierigheid werd nog gestimuleerd na het lezen van Belle's brieven aan Constant d'Hermenches, die ook werden uitgegeven door Philippe Godet, maar waarin hij helaas in opdracht van de uitgever veel moest schrappen omdat het boek anders te omvangrijk werd. Voor de rest vond ik in de bibliotheken in Nederland niet zoveel, hoewel Belle hier 31 jaar had gewoond, vanaf haar geboorte in 1740 tot aan haar huwelijk met Charles-Emmanuel de Charrière in 1771. Sporadisch was er hier en daar wel eens aandacht aan haar besteed maar die publicaties hielden onmiddellijk verband met de uitgaven van Philippe Godet. Manuscripten bleken er hier niet te vinden. In diezelfde tijd kwam de uitgever Geert van Oorschot bij ons en vertelde tot onze verrassing dat hij de Verzamelde Werken en Brieven van Belle van Zuylen zou gaan uitgeven en hiervoor een redactie had samengesteld. We vonden dat een voortreffelijk plan dat voor mij de mogelijkheid opende binnen een niet al te lange tijd méér van de werken en brieven van Belle van Zuylen onder ogen te krijgen. | |
[pagina 21]
| |
Intussen schreef ik aan de hand van de gegevens waarover ik beschikte een toneelstuk over haar, het resultaat was niet bijzonder maar hielp mijwel de figuur beter te begrijpen. Behalve nog een paar artikelen liet ik het daar voorlopig bij, omdat ik wist dat mijn materiaal op dat moment nog te onvoldoende was. En Belle van Zuylen leek mij een te sterke en boeiende figuur om het met behulp van fantasie te wagen leemten in te vullen tot een soort ‘vie romancée’, zoals Dorothy Farnum deed in The Dutch Divinity (De Godin van Oud-Zuilen), dat in vertaling wel zijn weg naar het grote publiek heeft kunnen vinden. | |
De eerste stapNa een aantal jaren geduldig te hebben gewacht op de uitgave van de Verzamelde Werken informeerden Pierre en ik naar de stand van zaken. Wij kregen te horen dat het bijzonder moeilijk scheen de manuscripten in Zwitserland te raadplegen en dat daardoor het werk stagneerde. Dit verbaasde ons en we besloten bij een van onze jaarlijkse tochten naar Frankrijk een bezoek te brengen aan de bibliotheken van Genève, Neuchâtel en Lausanne, waar zich de belangrijkste originele stukken bevonden. We werden allervriendelijkst door de bibliothecarissen ontvangen, die niet begrepen waar de mening vandaan kwam dat het materiaal betreffende Isabelle de Charrière niet mocht worden gefotocopiëerd. Alleen in Lausanne lag het inderdaad anders, daar bevonden zich belangrijke brieven van en aan Isabelle de Charrière die pas in 1974 zouden worden vrijgegeven. Het was toen 1966 en omdat de voorbereidingen voor een uitgave van Verzamelde Werken de nodige tijd vergt, was het stellig mogelijk geweest al veel voorbereidend werk te doen, en vooral tijd te besteden aan het zo noodzakelijk opsporen van manuscripten. Wij deelden het resultaat van onze bevindingen aan Geert van Oorschot mee, zonder de geringste bedoeling om zelf iets op het gebied van Verzamelde Werken te ondernemen. Wat ik wel wilde - en Pierre moedigde mij daarbij aan - was alles wat aan documenten en brieven links en rechts verspreid in bibliotheken en bij particulieren te vinden was, te laten fotocopiëren en in een archief samen te brengen, om op die manier in haar eigen land een overzicht en een verzameling te krijgen van wat zij schreef, vooral ook van haar brieven. Terwijl dit werk, dank zij een kleine subsidie, op gang begon te komen kreeg ik het verzoek van de uitgeverij De Europese Bibliotheek een boek over Belle van Zuylen te schrijven van 120 pagina's. Deze beperking was al een reden om onmiddellijk te weigeren. In 1941 had Victor van Vriesland bij zijn vertaling van Caliste een inleiding geschreven van 90 pagina's, waarin hij, aan de hand van Godet, in grote trekken het leven van Belle had geschetst en als ik nauwelijks meer ruimte kreeg, had ik mij ongeveer aan dezelfde beknopte schets moeten houden. Al werd mij op mijn bezwaar het dubbele aantal pagina's toegezegd, het bleef voor mij toch nog een probleem of ik het wel of niet zou doen. Aangemoedigd door Pierre nam ik de uitdaging aan en dat werd mijn eerste stap in een avontuur dat tot nog toe geen einde kent. Om mijn onzekerheid te overwinnen werkte ik in een hoog tempo en behoorlijk vertrouwd als ik intussen toch al was met de materie, had ik het boek in enkele maanden gereed. Het werd Leven op afstand, een titel die ik distilleerde uit het leven van Belle, maar die op vele schrijvers van toepassing is. Paradoxaal is wel dat zij desondanks vaak sterker door het leven geïntrigeerd worden en er ook meer bij betrokken zijn dan veel niet-schrijvers. De uitgever die blijkbaar toch niet al te veel fiducie had in de verkoopbaarheid van mijn beknopt biografisch beeld, maakte een voorzichtige oplage van 1200 exemplaren. In tegenstelling tot zijn verwachtingen was deze spoedig uitverkocht. Er kwam een tweede druk van 500 exemplaren, spoedig daarop nog een derde van 500 exemplaren en daar bleef het voorlopig bij. Na vele aanvragen verscheen het vorig jaar eindelijk een vierde druk. Ik kreeg nogal wat spontane en positieve reacties op dit boek en het werkte een beetje als een sneeuwbal. De Arbeiderspers vroeg mij een keuze uit de brieven van Belle van Zuylen, te vertalen en in te leiden. Dat boek verscheen in 1971 in de reeks ‘Privé-domein’ onder de titel Rebels en beminnelijk. Ook deze uitgave vond snel haar weg naar een relatief groot publiek, d.w.z. dat een eerste oplage van 3000 exemplaren spoedig was uitverkocht en er meteen een tweede eveneens van 3000 exemplaren op volgde. Een derde is thans ter perse. Een studente die door een familielid geregeld op de hoogte werd gehouden van wat ze absoluut lezen moést, kreeg na het verschijnen van Rebels en beminnelijk te horen dat dit het allereerste moest zijn, en ze was er zo van onder de indruk dat ze, hoewel ze Nederlands studeerde, toestemming vroeg haar kandidaatsscriptie aan Belle van Zuylen te mogen wijden, hetgeen werd toegestaan. Het is trouwens opvallend dat er in Nederland nooit iemand op Belle van Zuylen is gepromoveerd, in tegenstelling tot wat in het buitenland het geval was en nog steeds is. In diezelfde tijd werd mij nog gevraagd een boekje over haar te schrijven bestemd voor de middelbare scholen. Het werd Confrontatie met Europa. Uit een onlangs door Madeleine Vink gehouden (kleine) enquête blijkt dat de leerprogramma's van middelbare scholen te weinig ruimte hebben om aandacht aan haar te besteden. Deze uitgave heeft daardoor blijkbaar haar weg niet (of nog niet) gevonden, hoewel Belle van Zuylen juist een figuur is die jonge mensen bijzonder aanspreekt, ik ken er die op eigen initiatief een werkstuk over haar hebben gemaakt, tot verwondering van de leraar die opmerkte: ‘ik wist niet dat Belle van Zuylen zo interessant was!’ Werkend aan deze uitgaven werd mij steeds duidelijker dat er in de vele gegevens die ik toen al had verzameld nog heel wat hiaten zaten voor het schrijven van een nieuwe en zo volledig mogelijke biografie, waartoe mijn man en ik intussen besloten hadden. | |
[pagina 22]
| |
Nieuwe speurtochtenBij een verblijf in Arnhem wilde ik nagaan of zich in het Archief van Gelderland geen gegevens bevonden van families met wie Belle in relatie had gestaan. Ik had het geluk hier 12 brieven te ontdekken, d.w.z. kopieën van brieven van Belle aan baron W. van Pallandt. Belle bleek haar eigen brieven teruggeëist te hebben en Van Pallandt, alvorens ze terug te geven, had ze eigenhandig overgeschreven. Verder trof ik nog een brief aan in het handschrift van Belle aan haar vriendin Suzanne Hasselaer. Het was als geheel een belangrijke vondst, niet zozeer naar hoeveelheid, maar wel omdat er meer reliëf kwam in situaties die tot dan toe vrij onopgehelderd waren gebleven. In die tijd maakte prof. Brummel mij attent op de Werkgroep 18e eeuw, die zoals de naam zegt, zich speciaal met de bestudering van deze eeuw bezighoudt. De Werkgroep bestond op dat moment ongeveer twee jaar; er was al een Symposium gewijd aan de filosoof Francois Hemsterhuis, die evenals Belle in het Frans schreef, en er was er een in voorbereiding over de Frans-Nederlandse betrekkingen in de 18e eeuw. Ook in talrijke andere landen bestonden sinds enkele jaren dergelijke groepen die allemaal verenigd zijn in de Société Internationale d'Etude du 18è Siècle. In een door dit lichaam uitgegeven Annuaire International ontdekte ik dat zich ook in het buitenland onderzoekers met Belle van Zuylen bezighielden, onder wie J.-D. Candaux uit Genève en Dennis Wood, die nadien op een dissertatie over enkele werken van Isabelle de Charrière in Cambridge zou promoveren. We legden contact met hen en kwamen geleidelijk tot de overtuiging dat er een soort revival van Mme de Charrière scheen te ontstaan en dat internationaal de belangstelling voor haar veel groter was dan in haar geboorteland. Zo vernam ik dat in Zwitserland pas was verschenen of zou gaan verschijnen de dissertatie Madame de Charrière, Essai d'un itinéraire spirituel door R. Winiker; een brochure over de verschillende drukken van Le Noble en een over die van Les Trois femmes door J.-D. Candaux; in Italië: L'‘Esprit’ di Madame de Charrière, dissertatie door G. Riccioli; Benjamin Constant et Belle de Charrière door Domenico Zampogna; in Amerika een proefschrift door Christabel Braunrot aan de Universiteit van Virginia, terwijl er aan andere Universiteiten nog twee proefschriften werden aangekondigd. Er verschenen ook enkele herdrukken o.a. van Lettres éorites de Lausanne met een uitvoerige inleiding van Jean Starobinsky. Eén ding echter verbaasde mij en dat was dat er door geen van deze ‘charriéristen’ zoals zij zich noemden, stelselmatig bronnenonderzoek was verricht en ik moest mijn speurtochten naar manuscripten dus voortzetten. | |
Uitbreiding van de werkzaamhedenDeze internationale belangstelling stimuleerde mijn ‘ijver’. Er werd mij gevraagd een lezing te houden in Genève en Lausanne, wat ook weer de contacten uitbreidde. In Nederland, dank zij de hulp van Mevrouw de Booy, hoofd van het Centraal register van familiearchieven bij het Algemeen Rijksarchief, Utrecht, kwam ik op het spoor van een belangrijke collectie brieven van Belle aan familieleden. Het was een vondst van ongeveer 150 brieven en slechts van enkelen waren een paar fragmenten bekend. Die collectie bevatte nog andere documenten o.a. de helft van een toneelstuk waarvan wij de andere helft kenden uit de Bibliotheek van Neuchâtel! Het was bijzonder interessant materiaal, dat niet alleen leemten kwam invullen, maar ook een paar onjuiste beweringen omtrent haar kon weerleggen. Door de afstand waren de opsporingen in Zwitserland uiteraard moeilijker, maar het lukte toch van drie belangrijke collecties brieven, in het bezit van particulieren, afschriften te ontvangen. Toen we na enkele jaren een groot aantal brieven aan en van verschillende correspondenten van Belle van Zuylen bij elkaar hadden, constateerden we dat, indien het mogelijk zou zijn alle brieven chronologisch te publiceren, dit een van de boeiendste autobiografieën zou vormen van een vrouw, die zowel de verwachtingen van de Verlichting gekend had als de desillusie door de gevolgen van de Franse Revolutie. Geert van Oorschot, steeds op de hoogte van onze opsporingen, vroeg ons nu of wij ons wilden belasten met de uitgave van de Verzamelde Werken en Brieven van Belle van Zuylen. Hij stelde ons voor een moeilijk probleem, zij het niet door scrupules die wij hadden kunnen hebben tegenover de vroegere nominale redactie, die na ongeveer 20 jaar nog geen begin had gemaakt met enig onderzoek en met sommige leden waarvan wij goed bevriend waren. Wat ik nu ga schrijven lijkt sommigen waarschijnlijk pretentieus, maar het is waar dat je op zo'n moment het gevoel hebt dat je niet weigeren mag, dat je anderen niet de ‘rijkdom’ waarover je beschikt kunt onthouden, in dit geval dus de brieven voorzover ze toen te achterhalen waren, en dat was veel méér dan waarover Philippe Godet beschikte toen hij zijn Madame de Charrière et ses amis schreef. Kort daarop zou onze verzameling brieven nog worden uitgebreid met de eindelijk toegankelijk geworden brieven van de Bibliothèque Cantonale et Universitaire van Lausanne. Wij maakten een plan op dat bij ZWO zou worden ingediend tot het verkrijgen van subsidies. Het werd niet goedgekeurd. Een van de redenen was dat Philippe Godet destijds al voldoende aandacht aan Isabelle de Charrière had besteed en dat daar practisch niets meer aan toe te voegen was. Wij waren natuurlijk wel teleurgesteld, maar aangezien het nooit onze opzet was geweest de Verzamelde Werken van Belle van Zuylen uit te geven, gingen we door met onze onderzoekingen voor de biografie. | |
Het Symposium van 1974Op een van de bijeenkomsten van de Werkgroep werd gesuggereerd dat het de bedoeling was ook eens een Symposium te wijden aan Belle van Zuylen. Natuurlijk was dit een intrigerende me- | |
[pagina 23]
| |
dedeling en ik vroeg aan een van de bestuursleden wie dit Symposium zou organiseren. Er werd mij als bijna vanzelfsprekend meegedeeld dat men hiervoor aan mij had gedacht! Voor een derde maal stond ik voor een moeilijke beslissing en wie denkt dat het hoogmoed was, verzoek ik te willen geloven dat ik weer dacht dat ik niet weigeren kón. Toen ik toch nog naar voren bracht dat ik geen ervaren spreekster was, werd geantwoord dat dit niet noodzakelijk was, dat anderen dat wel zouden opvangen. Silkowk van Isabelle de Charriére / Belle v. Zuylen
Er werd besloten dat dit Symposium drie dagen zou duren en plaats zou vinden op het slot Zuylen. De titel ervan werd Actualité d'Isabelle de Charrière. De voorbereidingen namen ongeveer twee jaar in beslag want de gebruikelijke subsidie was onvoldoende om ons omvangrijke plan te verwezenlijken en alvorens met de werkelijke organisatie te kunnen starten moesten we eerst over voldoende middelen beschikken. Niet zonder veel moeite lukte dit tenslotte. Er werden 16 lezingenGa naar voetnoot* gehouden door specialisten uit België, Engeland, Zwitserland, Amerika en Nederland. We moesten tenslotte leden en belangstellenden weigeren want de zaal kon niet meer dan 100 luisteraars bevatten. Een bijzonder evenement was de uitvoering van de muziek van Belle en een tentoonstelling (met geïllustreerde catalogus) die anderhalve maand duurde en die dank zij de medewerking van verschillende instanties tot stand kwam. Ze trok meer dan 3500 bezoekers. Na afloop van het Symposium vond iedereen het jammer weer uit elkaar te gaan en door enkele aanwezigen werd toen besloten tot de oprichting van een Genootschap, dat jaarlijks een bijeenkomst op het Slot Zuylen zou houden. Het bestaat nu bijna vier jaar en er is in Neuchâtel eveneens een dergelijk genootschap in wording. In de periode vóór het Symposium had de dixhuitiémiste, prof. Vercruysse uit Brussel, al met het oog op de plannen voor de uitgave van de Verzamelde Werken, een seminarie gewijd aan het toneel van Isabelle de Charrière. Want in de Bibliotheek van Neuchâtel bleken zich manuscripten te bevinden van 28 toneelstukken, die helaas niet altijd volledig waren. Van al die stukken was er slechts één in de originele taal verschenen, twee werden door haar trouwe vertaler L.-F. Huber in het Duits vertaald. In oktober j.l. werd op de bijeenkomt van het Genootschap een fragment van een van die stukken voorgelezen. | |
Nieuwe poging tot de uitgave van de Verzamelde Werken en BrievenTerwijl de voorbereidingen voor het Symposium in volle gang waren en er daardoor een ploeg charriéristen naar voren was gekomen, werd een nieuw plan opgevat, wederom onder de onvermoeibare impuls van Geert van Oorschot, die de moed niet had opgegeven. Er werd nu gedacht aan een internationale redactie, waarvan iedere redacteur een aspect van haar oeuvre zou voorbereiden: haar novellen, pamfletten, toneel, brieven, verzen en muziek. Na verschillende besprekingen over deze mogelijkheid en uitvoerige rapporten over de aanpak, werden tenslotte, voor de voorbereiding van de uitgave van de Verzamelde Werken en Brieven, door de Nederlandse Organisatie voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek en het Fonds National Suisse de la Recherche Scientifique, de benodigde subsidies verkregen. Dat werk is nu op volle gang, we bevinden ons op het ogenblik in de fase van de verklarende annotaties. De handschriften zijn uitgetypt, gecollationeerd, van tekstcritische noten voorzien. Het zou voorbarig zijn daarop hier verder in te gaan. Volgens prof. Bornecque waren er in de 18e eeuw 151 Franstalige schrijvers onder wie 10 vrouwen en hij vermeldt Isabelle de Charrière - Belle van Zuylen als één van deze 10. Als Nederlandse is zij ongetwijfeld de enige voor wie er internationaal zo'n grote belangstelling bestaat. Het merkwaardige van de ‘autobiografie’ van Belle van Zuylen is, dat zij is samengesteld uit brieven die eigenlijk niet voor publikatie bestemd waren. Zij heeft zelf de brieven van velen van haar correspondenten bewaard en ook haar eigen brieven die zij terugontving na het overlijden van verwanten. Constant d'Hermenches schreef haar eens dat haar brieven voor het nageslacht bewaard moesten blijven. Daarom stuurde hij ze haar niet terug, toen ze hem er, meer dan eens, om verzocht. Nu, na ongeveer twee eeuwen, komen ze binnenkort chronologisch in de openbaarheid. Zelf schreef ze eens dat het niet het ophemelen is van zijn geschriften, wat een schrijver het meest raakt, maar het vermoeden dat hij eens verweg of later sympathie zal opwekken en weerklank vinden. Ze dacht niet aan zichzelf toen ze dit schreef maar aan Fénelon, omdat zij gehoord had van een meisje dat Télémaque las, terwijl ze haar schapen hoedde. Maar misschien heeft ook Belle, die tot vrijwel de laatste dag van haar leven geschreven heeft, vermoed of gehoopt, dat haar dit lot eenmaal ten deel zou vallen, terecht, in 1765 schreef ze aan d'Hermenches dat zijn en haar brieven niet verouderen zoals anderen. |