Bzzlletin. Jaargang 6
(1977-1978)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Een vrouwenleven in de achttiende eeuw
| |
[pagina 14]
| |
en Doorwerth, was voor Willem het feit, dat zijn vrouw in 1739 hem en hun beide kinderen verliet, en vanuit Bückeburg, de residentie van Albrecht Wolfgang zu Schaumburg Lippe, om scheiding van tafel en bed verzocht. Uit zelfbehoud, èn om de toekomst van zijn zoons veilig te stellen, eiste (en kreeg) Willem voorwaarden, die in feite betekenden dat Charlotte Sophie in de gebieden die zij geërfd had geen werkelijk gezag meer kon uitoefenen en alle inkomsten moest afdragen om de schulden van haar vader te delgen. Van 1740 tot 1748 woonde zij afwisselend in haar wat boerse kasteeltje te Kniphausen en bij de zu Schaumburg Lippe's in hun barokke slot in Bückeburg. Zij schonk haar minnaar twee kinderen, die zij door ondergeschikten liet adopteren opdat zij een naam zouden hebben (van de oudste, Charles, is even sprake in het hieronder afgedrukte autobiografische fragment). Om Albrecht Wolfgang, met zijn ongedurige amoureuze temperament, te blijven boeien, trachtte zij eerst Bückeburg in een cultureel toonaangevend hof te herscheppen (Voltaire was er enkele weken te gast), en later zichzelf onmisbaar te maken door op te treden als raadgeefster en vertegenwoordigster van Albrecht Wolfgang in een langdurig (hèm te ingewikkeld) proces inzake een erfenis. Zij kon echter zijn tanende hartstocht geen nieuw leven inblazen. Albrecht Wolfgang kreeg bovendien in zijn staatje, en vooral in zijn carrière als bevelhebber van een regiment in dienst van de Republiek der Verenigde Nederlanden, tegenslag op tegenslag te verwerken. Hij leed in toenemende mate aan depressies. In 1748 stierf hij, vijftig jaar oud, waarschijnlijk aan een nierkwaal. Charlotte Sophie trok zich gebroken terug in Kniphausen. Als gevolg van haar langdurige perioden van afwezigheid en haar slordige beheer werd haar op verzoek van Willem Bentinck de administratie van haar landgoederen ontnomen. In 1750 verliet zij voorgoed haar geboortegrond. Zij leefde eerst enige tijd in Berlijn om de hulp van Frederik II in te roepen, vervolgens in Wenen, waar zij trachtte de protectie van keizerin Maria Theresia te verwerven, en procedeerde nog dertig jaar lang met Willem Bentinck, en na diens dood met haar zoons en kleinkinderen, om het recht over haar vaderlijk erfdeel te beschikken. Zich bewust van de lacunes in haar intellectuele vorming las en studeerde zij, en maakte zij, als een van de eerste vrouwen van haar tijd, een ‘grand tour’ door Italië en Zwitserland. Zij schreef een (door een van haar onwettige zoons met gravures geïllustreerd) werk over antieke munten.Ga naar voetnoot1) Met Voltaire, die zij in Berlijn weer had ontmoet, onderhield zij tot aan het einde van zijn leven een vriendschappelijk contact. Na haar dood in 1800 liet deze merkwaardige vrouw een verbijsterende hoeveelheid paperassen na, brieven áán haar van honderden tijdgenoten, onder wie staatslieden, geleerden en vrijwel alle leden van de ‘Almanach de Gotha’, brochures, pamfletten en andere drukwerken die zij bewaard had, processtukken, administratieve papieren, kattebelletjes en rekeningen, dagboekfragmenten, autobiografische aantekeningen, schetsen voor filosofische verhandelingen, enzovoorts. Behalve haar muntenboek heeft zij - voorzover thans bekend - nooit iets | |
[pagina 15]
| |
gepubliceerd, althans niet onder haar eigen mam, zij kon zich uitstekend uitdrukken (uiteraard in het Frans, ‘de’ taal voor communicatie en creatie in haar tijd en milieu), en gaf blijk van een levendige verteltrant, maar een schrijfster in de zin waarin bijvoorbeeld Belle van Zuylen dat was, is zij niet geweest. Charlotte Sophie Bentinck - von Aldenburg boeit in hoofdzaak door haar eigenaardige persoonlijkheid vol tegenstrijdigheden, door haar in vele opzichten vrijgevochten opvattingen, en haar veelbewogen leven, dat als het ware een kern vormt waar omheen een groot brok ‘petite histoire’ van de achttiende eeuw kon uitkristalliseren. De meeste van de documenten (meer dan honderd jaar lang bewaard op het in de vorige eeuw aan het geslacht Bentinck toebehorende kasteel Middachten) bevinden zich nu in het Rijksarchief Gelderland, in Arnhem. Dáár, en in de British Library van het British Museum te Londen, en ook in het Fürstlich Schaumburg Lippisches Hausarchiv in Bückeburg, heb ik gezocht naar documenten met behulp waarvan ik een beeld zou kunnen geven van Charlotte Sophie in haar verhouding tot Willem Bentinck en Albrecht Wolfgang zu Schaumburg Lippe. In het begin heb ik nog wel met de gedachte gespeeld een en ander tot een roman te verwerken, maar daar ben ik al gauw van teruggekomen, omdat ik de mensen over wie het gaat nooit echter en levender kan neerzetten dan zij het in hun eigen woorden zichzelf en anderen gedaan hebben. Tijdens het uitzoeken, chronologisch rangschikken, redigeren en vertalen van al die brieven en persoonlijke aantekeningen, heb ik telkens weer beseft hoe wáár het op een rouwzegel van het Huis Aldenburg aangebrachte devies is, dat ik als motto gekozen heb voor mijn boek ‘Mevrouw Bentinck of Onverenigbaarheid van Karakter’: LES MORTS SONT VIVANTS. Wat hiernaast volgt is de tekst van een klein journaal dat Charlotte Sophie bijgehouden heeft gedurende een voor haar zeer emotievolle logeerpartij in Bückeburg in 1744. Zij heeft dan een periode achter de rug waarin zij weer eens een tijd in Kniphausen gewoond heeft en haar geliefde maar enkele malen heeft kunnen ontmoeten. Maar juist nu zij van plan is haar intrek bij hem te nemen, komt zij tot de pijnlijke ontdekking dat hij niet meer van haar houdt. |
|