Nietzsche immers schreef dit boek toen hij begin dertig was. Het verscheen in 1878 onder de titel Menschliches Allzumenschliches, Ein Buch für freie Geister. Met dit boek begint de tweede fase in de ontwikkeling van Nietzsches denken, een fase waarin hij het accent legt op de rol van het eigenbelang.
Hij wil ontmaskeren, aantonen dat in religie en kunst illusies in stand worden gehouden door mensen die daar belang bij hebben. Deze belangen domineren doorgaans over de waarheid.
Nietzsche wil de pretenties van de kunst, de moraal, de politiek, de godsdienst dóórlichten. Aantonen wat achter de schone schijn wel of niet aanwezig is. Hij wil de ware motieven blootleggen van de aanhangers van ideologieën. Ook het zelfbedrog der idealisten wordt ontmaskerd, ook hier speelt het eigenbelang zijn rol.
‘Wo ihr ideale Dinge seht, sehe ich - Menschliches, ach nur Allzumenschliches’.
Ein Buch für freie Geister zo luidt de ondertitel. Vrij is iemand die door zijn kritische geest zich heeft weten te ontdoen van door de mens zelf ontworpen vormen van metafysica; die achter de maskers durft te kijken naar het tweede, of eventueel derde gezicht; die afstand durft te nemen van het fetisjisme in al zijn gevariëerde verschijningsvormen. Nietzsche trekt zich terug op de smalle basis van het eigen mens-zijn. De massa zal dit individualisme afwijzen. ‘Wat gehaat wordt door het volk, als een wolf door de honden, is de vrije geest, de vijand van alle kluisters, de niet-aanbidder, de man die niet een geregeld partijlid is’.
Dit boek moet Menno ter Braak in deze jaren diepgaand hebben beïnvloed. Wij herkennen er gedachten in die in Politicus zonder Partij een belangsrijke rol spelen.
Het motto is dan ook aan Nietzsche ontleend: ‘So wie man uns jetzt erzieht, bekommen wir zuerst eine zweite Natur; und wir haben sie, wenn die Welt uns reif, mündig, brauchbar nennt. Einige wenige sind Schlangen genug, um diese Haut eines Tages abzustossen: dann, wenn unter ihrer Hülle ihre erste Natur reif geworden ist’.
Ter Braak wilde de vooroordelen als een slangehuid van zich afstropen. De natuurlijke, rechtschapen mens vinden.
‘Zo durven wij ons zelf weer zien als dieren met grammatica, als schimmel van de aardkortst, die logica nodig heeft om te woekeren. Tegenover die hoofdzaak wordt alle geestelijke rompslomp spel en amusement’.
Een ‘terug tot de natuur en de natuurlijke mens’ klinkt in deze zinnen van Ter Braak door. Hij gold voor velen als de incarnatie van het nuchtere, analyserende intellect, maar wie het romantische element in Ter Braak niet onderkent, taxeert hem naar mijn mening niet op de juiste waarde. Het intuïtieve denken wordt door hem op de meest logische manier onder woorden gebracht. Ten dele is wellicht hieruit ook zijn voorkeur voor het gebruik van paradoxen te verklaren.
Politicus zonder Partij heeft een antischolastisch, een biologisch accent. Het is een polemiek van Ter Braak met zichzelf.
Geen boek van hem is zó persoonlijk. Hij wil zich rekenschap geven van de positie waarin hij als schrijver na zijn dertigste jaar verkeert. Hij beziet zijn verleden, wil zich losmaken van de pseudo-heilige geest die zoveel dingen vervalst, om aards te worden, een nomade, een gewone rechtschapen mens, een ‘honnête homme’.
Het begrip ‘honnête homme’ duikt aan de vooravond van de Franse Revolutie voor het eerst op bij Mirabeau.
Ter Braak gebruikt het in Politicus zonder Partij als tegenstelling tot alles wat gecorrumpeerd is.
Na de grote afrekening met vele vooroordelen in de voorgaande hoofdstukken, wordt in het slothoofdstuk Politicus zonder Partij de balans opgemaakt.
Dan wordt, zoals Gomperts het formuleert, ‘een nieuw beeld geboetseerd: de “honnête homme” met als attribuut de menselijke waardigheid, een afgod met alle voordelen van zijn afkomst, die met zich laat verkeren zonder door zijn schittering te verblinden, die inderdaad zo honnête en zo menselijk-waardig is, dat hij het zijn gelovigen niet gemakkelijk maakt zich van hun respect voor hem te ontdoen.
Een nieuw geloof met als organisatie: de hiërarchie van het avontuur en met de humor als liturgie. De gelovige heet hier: politicus zonder partij; politicus uit belang bij de politiek, zonder partij, omdat het belang van het avontuur elke partijenformatie doorkruist. Iedere partij kan het genoegen te beurt vallen deze politicus achtereenvolgens als tegenstander en als partijgenoot te mogen begroeten.’
Tot aan zijn te vroege dood heeft Menno ter Braak vastgehouden aan de idee van de ‘honnête homme’, de menselijke waardigheid en het zin-