Bzzlletin. Jaargang 6
(1977-1978)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
Menno ter Braak & Carry van Bruggen
| |
[pagina 60]
| |
navoelen, waarom het juist dit boek kon (moest?) zijn.’ (BW I, p. 25) In het vervolg van hun briefwisseling komt wèl tot uitdrukking, waarom Ter Braak Eva (dat hij ook opstuurde) aanmerkelijk hoger aansloeg dan Du Perron; een in dit opzicht typerend detail is, dat Du Perron zijn vriend verzocht om diens hooglijk gewaardeerde opdracht bij Eva (netjes) over te schrijven in een exemplaar van Het carnavel der burgers. Maar het blijft een open vraag, waarom Ter Braak juist aan Prometheus zichzelf ontdekt meende te hebben; de toelichting daarop beloofde hij namelijk mondeling te geven (BW I, p. 28) In deze leemte wordt echter voorzien, doordat hij - na in 1932 in het tijdschrift Forum het overlijden van Carry van Bruggen herdacht te hebben - in zijn sterk autobiografische essay Politicus zonder partij (1934) vrij uitvoerig is ingegaan op hetgeen de lectuur van Prometheus indertijd bij hem bewerkt had. | |
2.Daar Ter Braak in Politicus zonder partij meedeelt, dat hij het jaar en de maand waarin hij Prometheus gelezen heeft nog zou kunnen noemen én dat het hem 3 jaar heeft gekost vóórdat hij van Prometheus tot Het carnaval der burgers was gekomen, ligt het voor de hand het jaar van zijn kennismaking met Carry van Bruggens essay op 1927 te stellen; Het carnaval verscheen namelijk in 1930. In het aan Ter Braak gewijde Schrijvers prentenboek staan bij 1927 de volgende gegevens vermeld. ‘15 januari-april: Verblijf te Berlijn voor bronnenstudies in de Staatsbibliotheek (t.b.v. zijn dissertatie over keizer Otto III). Richt o.a. met Joris Ivens, L.J. Jordaan en Henrik Scholte De Nederlandsche Filmliga op, waarvan hij enige jaren secretaris is en waarvoor hij vaak de verzorging van de muzikale illustratie der (toen nog stomme) film op zich neemt. Leest Carry van Bruggen.’Ga naar eind6 Op deze gebruikelijke datering van zijn ontdekking van Carry van Bruggens werk Valt echter wel iets af te dingen. Het eerste hoofdstuk van Het carnaval der burgers is namelijk als vóórpublicatie al in het januari-nummer van jaargang 1930 van De Vrije Bladen te vindenGa naar eind7 en het is derhalve zeer waarschijnlijk, dat Ter Braak dit essay geheel of althans gedeeltelijk in 1929 heeft geschreven; het lezen van Prometheus zou dus ook reeds in de loop van 1926 plaats gevonden kunnen hebben, het jaar waarover het Schrijvers prentenboek vermeldt: ‘Januari, eerste reis naar Parijs. Leest Spengler. Doctoraal examen geschiedenis’. Deze vroegere datering, die van belang is voor de beantwoording van de vraag bij wèlke opstellen e.d. van Ter Braak in principe sprake kan zijn van beïnvloeding door Carry van Bruggen, is ook in overeenstemming met de herinneringen van degenen door wier toedoen Ter Braak tot het lezen van Carry van Bruggens werk gekomen is, maar er blijft enige onzekerheid op dit punt bestaan. Uit Ter Braaks briefwisseling met Du Perron kan men tot op zekere hoogte reconstrueren, hoe zijn kennismaking met Carry van Bruggens werk verlopen is. Op 22 januari 1931 schrijft hij: ‘Ik zond je brief over Prometheus door aan mijn vriendin, (in de brievenuitgave volgen er dan stippeltjes) die mij destijds Prometheus leende (geen indiscretie, verder colporteer ik niet met brieven; wij kennen elkaar lang en op een bepaalde “eeuwige” manier). Zij was het niet eens met je oordeel, tenminste niet op alle punten, maar zij heeft me een hele dithyrambe over je handschrift geschreven.’ (BW I, p. 32). Wat later voegt hij daaraan toe: ‘[Ze is] dusdanig verliefd op Prometheus, dat je zeker een geanimeerd debat kunt ontketenen.’ (BW I, p. 36). Du Perron antwoordt dan: ‘Ik kan niet met vrouwen debatteren. Als ze vervelend zijn breek ik meteen af en als ze aardig zijn geef ik ze gelijk. Ik geloof trouwens dat een debat tusschen je vriendin en mij over Prometheus zou uitloopen op een beschouwing over nationale nuances. Ik heb hier eig. de zekerheid van, nu ik Eva gelezen heb, die wel meer met haar verwant zal zijn dan met jou; ik verdenk je ervan dat boek ‘à travers elle’ zoo te waarderen; mij heeft het op menige plaats eig. geërgerd (BW I, p. 37). Ter Braak deelt dan mee, dat hij zich voorgenomen heeft Eva te gaan herlezen. ‘Het laatste, om mijn oordeel, dat oud was, opnieuw aan de stof te verifieeren; dan zal ik ook op je psychologische gissingen, die inderdaad grond hebben, nader kunnen ingaan.’ (BW I, p. 43). Nader onderzoek leert, dat de vriendin van wie in bovenstaande brieffragmenten sprake is, dezelfde persoon is als degene aan wie Ter Braak Het carnaval der burgers heeft opgedragen, namelijk mevrouw J.M.M. Planten-Koch. Aan de hand van haar inlichtingenGa naar eind8 en enkele passages uit Ter Braaks opstellen en artikelen is een verdere reconstructie mogelijk van het verloop van zijn kennismaking met Carry van Bruggen en haar werk, ofschoon niet álle vragen beantwoord kunnen worden. Mevrouw Planten-Koch (een zuster van de schilder Pyke Koch), die in de verschillende fasen van haar leven met vele schrijvers en kunstenaars | |
[pagina 61]
| |
contacten heeft onderhouden, woonde indertijd met haar man (die arts was) en haar kinderen te Neede in de Achterhoek: vlak bij het dorpje Eibergen, alwaar de familie Ter Braak woonachtig was. Zij ging regelmatig met Ter Braaks moeder om en leerde in de jaren twintig ook Menno ter Braak zelf nader kennen, die sinds 1921 geschiedenis studeerde te Amsterdam. Ter Braak, die 11 jaar jonger was, zocht mevrouw Planten vaak per fiets op en correspondeerde ook met haar (fanatiek briefschrijver als hij was); kunst en literatuur vormden een vast onderwerp van gesprek. Deze vriendin van Ter Braak was buitengewoon geboeid geraakt door het werk van Carry van Bruggen en heeft deze schrijfster, die vaak door het land trok om lezingen te houden, eenmaal in Enschede ontmoet. Op haar instigatie is Ter Braak zich gaan verdiepen in Carry van Bruggens boeken, zodat hij in zijn in 1928 gepubliceerde bespreking van Eva als insider kon zeggen: ‘Het is voor hen, die Prometheus lazen, en in Heleen het eerste reiken naar een vrouwelijk-bewuste roman hebben erkend, geen verrassing, dat Carry van Bruggen Eva heeft kunnen schrijven, omdat zij de elementen, waaruit het geconstrueerd is, daar terugvinden’Ga naar eind9. In het exemplaar van Prometheus dat Ter Braak van mevrouw Planten leende, staan zijn (overigens niet zo onthullende) potloodstrepen en -opmerkingen. Het staat vast, dat Ter Braak Carry van Bruggen tenminste één keer ontmoet heeftGa naar eind10. Hij zinspeelt daarop in het korte herdenkingsartikel van 1932: ‘Zoals Carry van Bruggen zich uitte in Prometheus, zo herinner ik mij haar van een enkele persoonlijke ontmoeting: spontaan, agressief, polemisch en vol humor: geen aristocrate en met iets van de “algemene ontwikkeling” in haar optreden, maar vol aanstekelijke levendigheid, die mijn academische vooroordelen destijds in heftige beroering bracht. Het element “gezond verstand” dat in haar beste werken zo duidelijk aan het licht komt, maakte ook een gesprek met haar tot een stimulerende gebeurtenis; zij koos geen omwegen, maar viel met de deur in huis en ontzag geen enkele deftige term, die men haar wilde voorhouden’!Ga naar eind11. Op grond van betrouwbare aanwijzingen mag vervolgens aangenomen worden, dat Ter Braak en Carry van Bruggen ook met elkaar gecorrespondeerd hebben, maar de inhoud van deze briefwisseling en de frequentie ervan lijken niet meer achterhaald te kunnen wordenGa naar eind12. Een langdurige relatie tussen Ter Braak en Carry van Bruggen heeft niet tot de mogelijkheden behoord; aan haar overlijden in 1932 gingen ongeveer 4 jaren van geestelijk ziekzijn vooraf, die slechts van tijd tot tijd onderbroken werden door oplevingenGa naar eind13. Zijn begripvolle belangstelling voor haar werk zal haar goed hebben gedaan; maar in zoverre er zich beïnvloeding heeft voorgedaan, moet deze als een vorm van ‘éénrichtingsverkeer’ worden aangeduid. | |
3.Wie bepaalde geschriften van Ter Braak naast bepaalde werken van Carry van Bruggen legt, kan op overeenkomsten en verschillen wijzen en op deze manier de betekenis trachten te achterhalen die met name Prometheus voor Ter Braak bezeten heeft. Tot de essentie daarvan zou men echter naar alle waarschijnlijkheid nooit doorgedrongen zijn, als Ter Braak daar zelf niet zeer openhartig over was geweest en men zich dus tot het ‘uiterlijk waarneembare’ had moeten beperken. Enkele aanhalingen uit het (moeilijk bevredigend samen te vatten) gedeelte uit Politicus zonder partij waarin Ter Braak zijn eigen ‘wordingsgeschiedenis’ zo eerlijk mogelijk heeft trachten te doorzien, kunnen in dit artikel niet achterwege blijven, ook al gaat het hier om al vaak door anderen gereleveerde passages. Het tijdvak dat aan zijn kennismaking met Prometheus voorafging en ongeveer samen valt met zijn studentenjaren, noemt Ter Braak zijn ‘chaotische periode’, vooral omdat hij toen in een ambivalente verhouding stond tegenover enerzijds de kunstenaars en anderzijds de intellectuelen en omdat hij niet goed raad wist met de daarmee parallel lopende tegenstrijdigheden in zichzelf. ‘De geschiedenis van mijn intelligentie begint (.....) met de complete chaos. Denk- en gevoelsactiviteit (.....) konden elkaar niet vinden; waar zij soms toevallig contact kregen, ontstond een jeugdig scepticisme, dat slechts de uitdrukking was van machteloosheid tegenover de chaos. Maar in mijn scepticisme en pessimisme (twee onafscheidelijken in een dergelijke periode!) was voorlopig een belangrijk element aanstellerij; men moet zich toch een houding geven, als men tussen twee houdingen niet kan kiezen; en tussen burger en dichter [d.w.z. het bekende termenpaar uit Het carnaval der burgers] in hun aanvankelijke gestalte van intellectueel en kunstenaar, van begrijper en verbeelder, ligt geen andere mogelijkheid dan de pose der ironie.’ (VW III, p. 38-39. In deze tijd begon Ter Braak te schrijven, volgens zijn eigen zeggen, als ‘een aarzelend nihil, dat zich de schijn wist te geven van alle markten thuis te zijn’, ‘met de handigheid van de literaire journalist’ en ‘zich verbergend achter zijn stijl’. | |
[pagina 62]
| |
Het lezen van Prometheus maakte een einde aan deze chaotische en te weinig authentieke periode. ‘Ik kan’, staat er in het vervolg van Politicus zonder partij, ‘de maand en het jaar noemen, waarin ik voor het eerst een boek niet-chaotisch las. De sensatie ligt mij nog zo op de tong, dat ik de stoel, de schemerlamp en de verwondering om deze ontdekking nog bijna zintuiglijk kan benaderen; het was een sensatie van de eerste rang, zoals men die maar bij uitzondering beleeft. Juist in diezelfde tijd had ik wat men noemt “philosophie gestudeerd”, d.w.z. een groot aantal wijsgerige systemen volgens universitaire dictaat-methode nieuwsgierig besnuffeld, met de allure van de academische begrijper; wat mij aan die systemen begrijpelijk voorkwam had ik zorgvuldig genoteerd, zoals een huisvrouw haar kasboek bijhoudt; op de achtergrond heerste de chaos. Toen las ik Prometheus van Carry van Bruggen; ik begon eraan met de weerzin van de schoolse intellectueel tegen het philosophische dilettantisme van schrijvende vrouwen. Was het juist dit boek, dat mij van schoolse verwatenheid moest verlossen, had het niet evengoed een ander kunnen zijn? Ik heb mij die vraag, bij wijze van denkspel met de onomkeerbaarheid van het gebeuren, later dikwijls gesteld. Prometheus is niet schitterend geschreven; het Absolute en de Eenheid worden er met de nodige eerbiedige hoofdletters in gespeld; bij herlezing hindert mij het quasi-professorale doceren, het semi-wetenschappelijk schematiseren, de voordrachtstoon, die een luisterend publiek veronderstelt; maar ik weet, dat ik tegenover dit boek nooit ondankbaar zal zijn. Met al zijn coquetterie naar de philosophische katheder blijft Prometheus het levenswerk van een mens, niet van een specialiste; het is in laatste instantie een pamflet, dat scherp partij kiest en langademig uitspint, omdat het één ding tot het bittere einde moet zeggen; het legt getuigenis af van een belezenheid, die tot iets gediend heeft. Ik zag hier een koppige streep door mijn philosophisch kasboek getrokken, die persoonlijk groepeerde, wat in mijn academische hersens chaotisch dooreenlag; hier organiseerde iemand, hier deden de parolen ‘individu’ en ‘collectiviteit’ de enige plicht die men van parolen kan vergen: zij waarschuwden de lezer, dat hij van het begin tot het eind partij moest zijn. En zo wàs ik partij, zonder restrictie. Mijn philosophisch kasboek verloor zijn sphinxengezicht; ik had mij voor de eerste maal in mijn leven gevangen laten nemen en daarmee de journalist in mij zijn congé gegeven. De journalist; daaronder versta ik de objectiviteit, de academie en de chaos.’ ‘Het heeft mij drie jaar gekost, voor ik van Prometheus tot Het carnaval der Burgers was gekomen, voor ik Prometheus had opgeslorpt, omgezet in de beelden van mijn café-terras (d.w.z. de ontmoetingsplaats van kunstenaars en intellectuelen waaruit het beeld van het carnaval der burgers groeide), ontdaan van alles, wat niet mijn persoonlijk eigendom kon worden: die drie jaar geef ik niet cadeau aan de eerste de beste criticus, die meent Carry van Bruggen met een esoterische sneer te kunnen afdoen.’ (VW III, p. 40-42)
In het licht van het bovenstaande is het niet onbegrijpelijk, dat in vrijwel alle studies of beschouwingen waarin de invloed van Carry van Bruggen op Ter Braak vermeld wordt, juist de verhouding van Het carnaval der burgers tot Prometheus de aandacht krijgt; Ter Braaks zeer persoonlijke en mede dáárdoor intrigerende uitlatingenGa naar eind14 geven daar aanleiding toe en Het carnaval wordt algemeen tot zijn belangrijkste werken gerekend. Maar wie eenmaal geïnteresseerd is in Ter Braaks verhouding tot Carry van Bruggen, kan het niet ontgaan dat hij zelf zegt, dat het hem 3 jaar gekost heeft om van Prometheus tot Het carnaval te komen. Dit houdt niét alleen in, dat het laatst-genoemde essay gezien kan worden als de afsluiting van een fase, - wat overigens natuurlijk maar één van de mogelijke gezichtspunten is en niét datgene waar men als lezer van Ter Braaks werk in de eerste plaats zou moeten uitgaan. Het impliceert óók, dat men Ter Braaks bezigzijn met Carry van Bruggen wellicht kan aflezen uit hetgeen hij verder nog geschreven heeft in de genoemde 3 jaar. Zijn artikelen uit 1926 bieden in laatsgenoemd opzicht geen aanknopingspuntenGa naar eind15, maar die uit 1927 wel degelijk; het gaat daarbij om ‘Het opium der vormen’ (De Vrije Bladen, afl. 1), ‘Ondergang’ (De Stem, afl. 3 en 4) en ‘Het schoone masker’ (De Vrije Bladen, afl. 6 en 7), hetgeen in overeenstemming is met hetgeen reeds over de datering van Ter Braaks kennismaking met Carry van Bruggens werk naar voren is gebracht. In zijn beschouwingen over het leven als een voortdurend proces van vormen en vernietigen (stellen en opheffen), hoort men, soms tot in de woordkeuze toe, de echo van Prometheus; hoofdthema's van Carry van Bruggen zoals de bestrijding van vormen van collectivisme en vooral van het dogmatische aan de ene kant (de instinctieve neiging tot het vast willen houden aan ‘gesteldheden’) en het naar voren halen van het individualisme aan de andere kant (het | |
[pagina 63]
| |
verzet tegen het verstarde, versteende en verabsoluteerde) zijn in de hierboven genoemde opstellen gemakkelijk terug te vinden. Maar men mag daarbij niet uit het oog verliezen, dat Ter Braak sommige gezichtspunten van Carry van Bruggen niet tot de zijne kon maken en dat hij ook voortdurend bezig is met eigen problematieken, die in essentie al aanwezig zijn in het in 1925 gepubliceerde opstel ‘Over Adwaita’, dichter en denker. Borsboom is op dit alles tamelijk diep ingegaan in zijn opvallende, maar moeilijk verkrijgbare dissertatie over Ter BraaklGa naar eind16. Tot op zekere hoogte kan men zeggen dat Ter Braak in Het carnaval der burgers Carry van Bruggens begrippenpaar individu-collectiviteit heeft omgesmeed tot een eigen typologie, waarin de tegenstelling tussen dichter en burger onder meer staat voor die tussen verbeelding en verstening, persoonlijk en onpersoonlijk, vervloeiend en vast, immaterieel en materieel, enzovoortsGa naar eind17; maar daarbij is er sprake van belangrijke verschuivingen en eigen accenten. Eén van de verschillen tussen Prometheus en Het carnaval is, dat bij Carry van Bruggen de aan het leven inherente tegenstellingen onverzoenlijk tegenover elkaar blijven staan, terwijl bij Ter Braak ‘these’ en ‘antithese’ ook hun ‘synthese’ kennen: het carnaval der burgers. ‘De lof der zotheid, de lof van carnaval zingt hij, die in de zotheid der burgers en op het carnaval der burgers de dichter heeft ontdekt. Want de zotheid en het carnaval werpen de starre gemeenplaatsen zorgeloos om, terwijl ze onmiddellijk nieuwe gemeenplaatsen van node hebben; zij spreken de gelijkenis van de betrekkelijkheid, maar tevens van de noodzakelijkheid der burgerlijke vormen. Dààrom is de geest van carnaval de geest der dichters, zoals hij slechts nadert in het gewaad der burgers. Carnaval houdt ons voor, dat de veranderlijkheid der vormen onuitputtelijk is en dat het leven met de vormen speelt; carnaval houdt ons voor, dat de vormen onvermijdelijk zijn en dat het leven niet dan in vormen tot ons komt. Carnaval is het verloren paradijs, waarvan de herinnering in ons leeft, zonder dat wij het kunnen herwinnen; onophoudelijk onze vormen verwerpend, nooit van de beperktheid der vormen verlost, moeten de burgers omzwerven met de gelijkenis van de verloren dichter in zich, uiterst ver en uiterst nabij. Dit is onze zonden val: zuivere dichters mogen wij niet meer zijn, het paradijs is ons ontzegd; wij vieren slechts het carnaval der burgers, dat reeds vergiftigd is van Aswoensdag; en de dichters, die onze verzen schrijven, blijven eeuwig de burgers, die zich vergeefs van hun burgerlijke grammaire trachten te ontdoen. Deze lof der zotheid zingt hij die op het carnaval der burgers de dichter achter alle maskers heeft ontdekt in de duizenden, die hem in burgerlijkheid verloochenen. Deze lof van carnaval zingt hij, die zich door de veranderlijkheid en de noodzakelijkheid der vormen niet meer laat ontmoedigen, omdat hij in hun burgerlijkheid de dichter heeft hervonden.’Ga naar eind18. Dat Carry van Bruggen Ter Braak er op een beslissende manier toe gebracht heeft zijn eigen problematiek te herkennen en ‘partij’ te worden (zonder tot een ‘partij’ te kunnen en willen behoren), is aan geen twijfel onderhevig. Maar Prometheus en Het carnaval verschillen aanzienlijk van elkaar, niet alleen wat de stijl betreft (de nadrukkelijk betogende tegenover de welbewust literaire), maar ook en vooral wat de grondtoon aangaat en de plaatsen waar de accenten vallen. De levensconceptie van Carry van Bruggen heeft een sterk pessimistische inslag, doordat zij zowel de afzonderlijke mens als de geschiedenis van de mensheid als geheel slechts kon zien als puur-functioneel: deel uitmakend van het allesomvattende proces waarin het Absolute onophoudelijk uiteenbreekt en weer naar Zichzelf terugreikt; òpgaan in de Eenheid betekent ook òndergaan, levensdrift (het vast willen houden aan ‘gesteldheden’) en eenheidsverlangen (zich losgescheurd voelen uit een groot geheel) weerspreken elkaar op eenzelfde wijze als doodsangst en vormen van doodsdrift. En terwijl Ter Braaks essays in zijn eigen ogen niet meer zijn dan tijdelijke positiebepalingen en sintels die verraden waar eens vuur is geweest, is Prometheus de neerslag van een inzicht dat als definitief beschouwd wil worden. | |
[pagina 64]
| |
Carry van Bruggen
|
|