Menno ter Braak,
zoals ik hem leerde kennen in het begin van de jaren '20
E.H. Hoeffelman-De Waal
In 1923 heb ik Menno ter Braak het eerst ontmoet. Ik kwam in de zomer logeren in Eibergen, om met de familie kennis te maken, daar ik met Menno's oudste zuster, Tine, bevriend was en wij het plan hadden samen in Amsterdam, waar wij studeerden, op kamers te gaan wonen. Menno en Tine kwamen mij van de trein halen. De kennismaking was mijnerzijds een beetje schuchter, omdat ik zo dom was geweest over te stappen in een verkeerde trein, en dus niet op de afgesproken tijd aankwam. Ik maakte wat verlegen mijn excuses, daar ik hen voor de tweede maal naar het station had laten komen. Menno liet echter niets blijken van enige geprikkeldheid maar luisterde uiterst vriendelijk.
Ik heb Menno eigenlijk nooit onvriendelijk meegemaakt, noch tijdens mijn logeerpartij in Eibergen, noch later. Wel was hij, ten opzichte van mij, teruggetrokken. Hij sprak eigenlijk, behalve de gebruikelijke woorden die men bij begroeting 's morgens of aan tafel bezigt, nooit tegen mij. Ik voelde dit niet als onhoffelijkheid, hij ging ook in de familiekring zijn eigen gang. Belangrijke gesprekken - zoals men dat zou kunnen noemen - werden ook, zover ik kon nagaan, met de familie niet gevoerd.
Hij had vacantie, en profiteerde daarvan.
Menno was muzikaal, vaak zette hij zich voor de piano, die in de eet-tuinkamer stond, en speelde uit z'n hoofd, en met variaties, amusementsmuziek. Dikwijls, want die weken was 't weer goed, slenterde hij door de tuin of de moestuin, waarin kersenbomen en bessenstruiken stonden. Ook kon men hem in de serre aantreffen, lezend in een schommelstoel.
Misschien omdat wij weinig contact hadden, heb ik me nooit afgevraagd wàt hij las, wat mij achteraf vreemd voorkomt. Zijn zwijgen tegenover mij was niet een teken dat hij 't land aan mij had. Ik herinner me dat hij op een keer plotseling zei: ‘Je bent niet het type van de “meisjes-studente”, dat kan je als een compliment opvatten’? Eenmaal toen ik in de tuin zat, kwam hij opeens voor me staan, bood me een grote tak met rijpe kersen aan en zei: ‘Kijk, dat is voor jou’? en meteen liep hij door. Menno was mijns inziens verlegen, en van de weeromstuit was ik het voor hem ook. Wij waren beiden nog heel jong, 21 jaar. Menno was precies een maand ouder dan ik.
Hij was sportief. Soms roeide hij op 't riviertje de Berkel, dat vlak achter de tuin van het doktershuis liep, of hij ging er zwemmen. Iets verder lag de Eibergse tennisbaan, waar we vele uren doorbrachten. Ik was helaas geen matador. Menno tenniste, zover ik kon nagaan, behoorlijk en met plezier.
Een tennispartij, waarbij alle jonge notabelen van Eibergen aanwezig waren, werd in die weken dat ik er logeerde, geënsceneerd. Het was een warme dag, en wie niet speelde zocht beschutting in een koepeltje, dat iets hoger onder de bomen lag. Toen het avond werd, werd er op de tennisbaan gedanst en, terwijl 't duister meer en meer viel, de maan opkwam, nam Menno zijn viool en speelde, rondlopend, wat zachte, sentimentele wijzen, o.a. het Liebeslied van Kreisler. Vraagt u mij of ik Menno ter Braak gekend heb, dan moet ik daar waarschijnlijk een negatief antwoord op geven. Wat hij dacht, wat er in hem