Bzzlletin. Jaargang 6
(1977-1978)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
Een bleek profiel draaide zich om...
| |
[pagina 41]
| |
herinneren dat we het deficit in de schoenen van de Amsterdamse Filmliga, immers de Nederlandse, wilde schuiven. Dat ging niet op, Menno was zeer verbolgen en expliciet, wees ons verzoek (misschien wat bruusk onder woorden gebracht) resoluut af. Er volgde een nogal kille bespreking in het Centraal Theater, waarbij voor Amsterdam als ‘getuigen’ aanwezig waren L.J. Jordaan en Mr. Polenaar, voor Arnhem mijn vriend en mede-bestuurslid Jannie Kist, die tijdens het onderhoud enkel naar in de buurt ronddwarrelende meisjes keek en later bekende geen woord van het gesprek gevolgd te hebben. De afloop van het conflict herinner ik me niet meer, maar in ieder geval ging er niemand failliet en werd de vrede in zoverre hersteld, dat niet lang daarna Menno op onze uitnodiging naar Arnhem kwam om met een causerie een voorstelling van onze filmliga in te leiden. Ook dat werd bijna een miskleun. Hij stond op het podium van het gebouw ‘Irene’, waar wij altijd onze voorstellingen gaven, met een bordstok in zijn hand: hoewel er niets aan te wijzen was keek hij telkens om naar waar niets aanwijsbaars te zien was en prikte daarheen met de stok. Voelde hij zich zo zekerder van zichzelf, van de frik die hij beweerde te zijn? Wij, bestuursleden van de filmliga, hadden, als steeds, van tevoren flink geborreld en kregen een bijna onbedwingbare slappe lach. Er volgde een tamelijk rumoerig feestje in mijn atelier, gelegen in de tuin van mijn ouderlijk huis. Menno deed zijn best om een zinnig gesprek te voeren met een echtpaar dat zich levenslang gedragen heeft als een paar voorbeeldige bohémiens. Vooral van wat de vrouw zei begreep Menno niets. Op een gegeven ogenblik zei hij: ‘Mevrouw, u ben zo ver!’ Opmerking van één der aanwezigen: ‘Het zal eerder een alkoholische dan een mathematische afstand zijn.’ Later, op een avond in De Uitkijk, vertelde ik aan iemand die naast me zat, als gewoonlijk nogal hardop, wat onze indruk van Menno in Arnhem geweest was. Vlak voor mij draaide een bleek profiel zich om: Menno. Het zal onze verhouding geen goed gedaan hebben.
Jaren gingen voorbij. Ik trok weg uit Arnhem en belandde tenslotte via Parijs in Amsterdam. Het zal in het begin van de jaren dertig geweest zijn dat de Amsterdamse Filmliga een bijeenkomst belegde, ergens in een zaal. Het ging om een conflict tussen Henrik Scholte en Menno. De eerste had een baan aangenomen bij de Filmmaatschappij Metro-Goldwyn, en dit, onder meer, verweet Menno hem, tegenover hem op het podium staande. Het ging er vooral om, dat Scholte de Filmliga mee had willen sleuren naar waar deze zeer zeker niet thuis hoorde. Menno, die in de ware betekenis van het woord onkreukbaar was, sprak zijn aanklacht snijdend-scherp uit. De tegenpartij wist geen partij te geven..... Het werd 1935. Samen met enkele medestanders richtte ik de Kroniek van Hedendaagse Kunst en Kultuur (een jaar later geworden: Kroniek van Kunst en Kultuur) op. Eén der eersten, vrijwel gelijk met Frans Coenen, die het nieuwe blad méér dan welwillend begroetten, was de toen al gezaghebbende Menno ter Braak, die vooral goed te spreken was over onze begingewoonte vrij veel artikelen in verschillende talen op te nemen. (Na ongeveer een jaar moesten we daar mee ophouden: we hadden te hoog gegrepen). Het steeds machtiger, dreigender wordende nationaal-socialisme (voor het Italiaanse fascisme hadden niet weinige letterkundigen een knievalletje gemaakt) was misschien één der drijfveren tot het oprichten van ons blad, dat duidelijk stelling nam op dit grote, zich onheilspellend snel uitbreidende gebied. Eén der opmerkelijkste - en nog steeds leesbare - artikelen uit die jaren was ondertekend: Menno ter Braak. Mede hierdoor kwamen Menno en ik nader tot elkaar, per brief en gesprek. Wat mij betreft: hij had duidelijk kleur bekend en wel op bewonderenswaardige wijze. En voor hem was ik niet langer de jonge hond (dat ik het nog wel eens was, wist hij niet.....), hield ik me bezig met iets wat ook hem zinnig leek. Het bleef niet bij een hernieuwde briefwisseling. Wanneer ik in Den Haag kwam, zocht ik hem op in zijn redaktiekamer in Het Vaderland. We spraken dan in zekere zin op voet van gelijkheid, èn uitgaande van ons beider afkeer van het fascisme, van ons voorgevoel dat ook Nederland gevaar liep, van ons besef te behoren tot een kleine groep betrekkelijk machtelozen: roependen in de Europese woestijn. De oorlog brak uit in 1939. Het werd een in het begin vreemde, vervreemdende oorlog die te velen te veel gerust stelde. De Kroniek van Kunst en Kultuur had plannen en wilde Menno daarbij betrekken. 3 Oktober 1939 schreef hij mij o.a. het volgende: ‘Het idee van een “oorlogsnummer” lijkt me zeer geslaagd. Maar ik weet niet, of ik vóór 10 oktober iets kan schrijven, dat daarvoor geschikt is. Reageren op de oorlog zal ik stellig pas jaren na dato, en wat ik nu afreageer is niet veel anders dan voorlopige woede tegen Hitler. Maar daaraan heeft een tijdschrift niets. Ik heb wel een soort | |
[pagina 42]
| |
journaal geschreven tijdens de eerste oorlogswekenGa naar eind1, maar dat is ongeschikt voor publicatie, afgezien van een paar pagina's, die ik al aan Groot Nederland heb afgestaan.’?
Studentenkamer in Amsterdam
Menno's stem verstomde voorgoed in de fatale meidagen van 1940. Uit eigen wil. Onmisbaar is, we weten het, natuurlijk niemand, maar met zijn eigen leven had hij, waarschijnlijk onbewust, iets vernietigd in onze Nederlandse samenleving dat velen van ons liever in stand gehouden, uitgebouwd hadden gezien. |
|