Engelse kroniek
James Brockway
Onlangs zat ik, of lag ik, in de laatste twee romans van Graham Greene te lezen. Ik bedoel Travels with my Aunt van 1969, waarin ik in datzelfde jaar was blijven steken, vrij kort na bladzijde een; en The Honorary Consul van 1974, waarin ik niet eens had gekeken, al stond het boek al jaren lang naast de Nederlandse vertaling (Contact Uitg.) in de een of andere kast, de ene waar Iris Murdoch, Muriel Spark en Brigid Brophy lekker compleet naast elkaar staan en het (daar tenminste) best met elkaar kunnen vinden.
Greene's twintigste romen, The Human Factor, zou in januari te Londen verschijnen, maar al in november vernam ik van de een of andere redaktie, dat de roman reeds in Amerika, én dan ook nog als paperback, te verkrijgen was. En in december jl. zag ik het boek in een Haagse boekhandel liggen. Inmiddels had de Londense uitgever, Bodley Head, in zijn voorjaarslijst voor 1978 laten weten, dat de nieuwe Greene pas in maart in Londen zou verschijnen. Engeland thans een zodanig achtergebleven en achtergesteld gebied geworden, dat men aldaar op de romans van een van onze auteurs nog moet blijven wachten, terwijl de rest van de wereld al aan het lezen geraakt is en zijn oordeel al heeft geveld? Een vreemde toestand in een vreemde, zoniet volkomen onbegrijpelijke wereld.
Maar nog vreemder lijkt het misschien, dat ik in het lezen van Greene was bleven steken. Heet hij immers niet een van de meest leesbare van onze auteurs te zijn?
Greene is voor alles een vakman. (Tot mijn ontsteltenis, heb ik juist gezien, dat ik dat al geschreven heb, namelijk precies 17 jaar geleden in het Handelsblad. ‘The thing that hath been, it is that which shall be; and that which is done is that which shall be done: and there is no new thing under the sun’). Niettemin, of liever desalniettemin (my favourite Dutch word) geloof ik, dat het juist Greene's al te zichtbare vakmanschap was, dat me Travels with my Aunt op zij deed leggen. Bij het lezen kon ik de auteur namelijk nog aan het werk zien - how he goes about it all. Het was alsof ik een perfekt verzonnen, perfekt in elkaar gestelde, perfekt fuctionerende machine zag draaien, en dat vond ik, en vind ik nog steeds, hinderlijk. (Mijn God, dat heb ik ook al eerder geschreven.) Hier doemt natuurlijk de rol op, die door de illusie bij de kunst, bij àlle kunst, wordt gespeeld. O ja, ik geef het grif toe: heel het leven is illusie, en daarom ook de kunst. Maar de kunst van kunst is illusoir te werk gaan, zonder de toeschouwer (bij de roman, de lezer) zich daarvan bewust te laten worden; zonder dat hij het doorheeft, dat je hem eigenlijk voor de gek houdt. Bij het beleven van kunst moet je je gewonnen geven. Een pracht voorbeeld hiervan, auf der Bühne dan, is het optreden van Mariene Dietrich. Ik wéét, dat alles illusie, kunst en vliegwerk, bedrog is, maar ik beleef het niet als zodanig tijdens haar optreden. The trick works. Geen wonder dat Iris Murdoch eens gedurende een gesprek met mij het over ‘the trickery of art’ had.
Die twee romans van Greene heb ik nu sinds enige tijd uit. Ik bewonder nog steeds zijn vakmanschap èn zijn produktiviteit. Onder het lezen hield ik af en toe op, om een kleine notitie te maken. Meestal had zo'n notitie betrekking op zijn blik op de mensheid. Zoals bij voorbeeld: ‘She was an intellectual - she didn't understand human nature’ of ‘I married when I lost faith. A man must have something to guard’ of ‘Those who have nothing to confess always take the longest’. (Het laatste zou men ook op de literaire kritiek kunnen betrekken.)
Voor een bekeerling kan Greene griezelig sardonisch en cynisch zijn; en dan niet alleen wat ons menselijk doen en laten aangaat, maar ook omtrent zijn gekozen werk. Voor mij echter zijn zowel zijn vaardigheid als zijn weemoedige bedroefde, verveelde blik op ons aards bestaan te monotoon en machinaal geworden. Ik weet al, wat hij doen en zeggen zal; maar nog hinderlijker vind ik het, dat ik ongeveer exact weet hoe hij het doen zal. Daarom kan ik ook, weemoedig en bedroefd, verlangend terugkijken naar de dag, in de jaren veertig, toen ik ergens in een trein in Engeland zo gretig in Brighton Rock zat te lezen. Toen wist ik niets bij voorbaat en kon ik het ook niet voorspellen. Ik heb ook last met de melancholie bij Greene. Over Charley Fortnum, de onfortuinlijke consul in The Honorary Consul, schrijft hij: ‘sometimes he believed he could detect in Charley Fortnum increasing spots of melancholy, like mould...’ Briljant geformuleerd, maar ik constateer een melancholieke schimmel die bezig is, zich ook over Greene's oeuvre uit te spreiden, en dat kan ik niet hebben.
Over The Human Factor hier nog met geen woord gerept - natuurlijk niet, want ik moet het boek nog lezen en tegen die schimmel kampen.
Voor diegenen die het weekblad De Tijd niet lezen, mag ik hier nog een paar woorden schrijven over het jongste boek van Maureen Duffy: The Passionate Shepherdess. Nee, geen roman deze keer maar een zeer gedegen, m.i. soms te stugge studie over een heel merkwaardige figuur uit de 17e eeuwse Engelse literatuur: Aphra Behn. In haar eigen tijd - zij leefde van 1640 tot 1689 - was Aphra Behn zeer bekend en voor werk dat in die dagen voor een vrouw hoogst ongewoon was: zij schrééf. En zij schreef ook voor het toneel. Bovendien schreef ze toneelstukken in de trant van de stukken die tijdens de ‘Restoration’ populair waren geworden. D.w.z. in de dagen van het herstel van de monarchie en het ‘gay life’, na elf jaar puriteinse