van het thema denken aan het onderscheid tussen Thomas en Heinrich Mann. Spielhagens Zum Zeitvertvieb heeft in de bewust opgelegde melodramatische sfeer veel gelijk met Heinrich Manns Der blaue Engel. Is het verwonderlijk dat beide auteurs in literair opzicht worden onderschat? En verguist, zoals met Spielhagen bijvoorbeeld in de Kritische Waffengänge van de gebroeders Hart gebeurde: ‘er ist tendenziös statt objektiv, moraliserend statt ästhetisch (...) er gibt einen Ausschnitt aus einer Epoche statt eines Gesamtbildes, eine Linie statt einer Fläche (...) Denn nur das rein Aesthetische ist ewig das rein Ethische, alle Zeiten können es verstehen uns geniessen, alles Moralische, Didaktische, Tendenziöse ist vergänglich (...)’.
Effie Briest hééft een moralistisch, didactisch en tendentieus slot, toegespitst in de woorden van Effie's moeder: ‘Of misschien het misschien toch onze schuld is? (...) Of we haar niet anders hadden moeten opvoeden’. Wij zelf. Want Niemeyer is toch eigenlijk een nul, omdat hij nooit duidelijk parij kiest. En dan, Briest, hoezeer het me ook spijt... jij altijd met je dubbelzinnigheden... en ten slotte, waarmee ik me zelf beschuldig, want ik wil in deze kwestie niet de onschuldige spelen, of ze niet toch misschien te jong was?’
‘Ach, Luise’, zegt vader Briest dan met een van zijn stoplappen, ‘Laat maar... dat is een al te onafzienbaar terrein.’
‘Zo zetten allen, elk op eigen manier, het dagelijkse leven voort met of zonder nadenken; alles schijnt zijn gewone gang te gaan, zoals men ook bij noodlot-zware gebeurtenissen, waarbij alles op het spel staat, toch altijd maar voortleeft alsof nergens sprake van was.’
Deze regels zijn afkomstig uit die Wahlverwandtschaften, maar ik citeer ze uit het verhaal De linkshandige vrouw van Peter Handke die met dit citaat het verhaal besluit. Nog een samenhang dus, en niet alleen met Goethe. Lees de laatste alinea maar: ‘Op klaarlichte dag zat ze op het terras in de schommelstoel. De toppen van de sparren bewogen zich achter haar in de spiegelende ruit. Ze begon te schommelen. Ze was luchtig gekleed, zonder deken over haar knieën.’
De woorden schommelstoel en schommelen had ik natuurlijk moeten cursiveren en voorts is er op te wijzen dat die spiegelende ruit achter (!) de vrouwlijke hoofdpersoon een verwijzing is naar het verleden, waarin zij zichzelf (spiegelend) herkent. Effie. Vergeet het maar. Literatuur is niet zo eenvoudig als op school wordt voorgesteld. Hoewel, bij een schrijver als Peter Handke is heel veel mogelijk.
Het thema van De linkshandige vrouw: Marianne, de vrouw van Bruno, een vertegenwoordiger van een porselijnfabriek, besluit dat haar man haar maar moet verlaten; ‘Ga weg, Bruno. Laat me alleen.’ Me dunkt niet zozeer door een ingeving, een idee, eerder als een soort van opluchting, ingegeven door Bruno's opmerking dat hij zich zo op leven en dood met haar verbonden voelt dat hij ook zonder haar kan leven. Inderdaad, alweer een huwelijksroman. Bruno vertrekt. En wat er dan gebeurt, en door Handke beschreven wordt, is nauwelijks na te vertellen. Zo weinig bijzonder, zo alledaags. Een hedendaags variant op het triviale thema dat Fontane beschreef. Zonder doden en duels ditmaal; mensen gaan vandaag de dag anders uit elkaar.
Het bijzondere aan deze tekst is achter de schriftuur verscholen. Opvallend is namelijk dat Marianne door iedereen in het verhaal Marianne wordt genoemd, en het zoontje van haar en Bruno Stefan, ook door Bruno, maar dat de verteller voortdurend spreekt over ‘zij’, ‘de vrouw’, ‘het kind’ etc. Deze afstandelijkheid is voelbaar en geeft samen met andere stijlelementen het verhaal een beklemmende sfeer.
Wat mij betreft is die bijzonderheid gemakkelijk te verklaren. Peter Handke is een auteur wiens werk een sterk autobiografische inslag heeft. Handke heeft (zie de foto op de achterflap) een dochtertje in de leeftijd van Stefan, zijn vrouw heeft hem enige jaren geleden verlaten. Niet dat een en ander uit dit verhaal is af te lezen. Handke behandelt het thema niet op de manier waarop hij de dood van zijn moeder heeft verwerkt (in Ongezocht ongeluk). Het grappige is nu juist dat de literaire kristallisering van zijn ervaring gevat wordt in een door en door literair, dwz. gekunsteld, kader zonder dat hij zich daarbij geheel in de betreffende traditie plaatst. Niet uit onbeholpenheid of gebrek aan talent, maar met opzet. Marianne is een Ottilie, is een Effie, zonder dat Handke in de tekst toespelingen op Goethe en Fontane maakt. Vrijwel niet tenminste, alleen aan het einde van het verhaal klinkt wat door. Dat is Handke's methode: zoals zijn filmscript Falsche Bewegung niets met Goethe's Wilhelm Meister te maken heeft en toch niet zonder kon ontstaan. Zo is bij bijna alle boeken van Handke wel een literaire verwijzing bij te leveren. Ze leiden af van de autobiografische elementen, omvatten deze, maken ze onschadelijk en daardoor beleefbaar. Zonder echter dat deze werkwijze een therapeutisch karakter krijgt, daarvoor is Handke teveel een werkelijk schrijver.
Marianne is een Ottilie en een Effie, en zij zegt tegen zichzelf in de spiegel: ‘Je hebt jezelf niet verraden. En niemand zal je meer vernederen!’, maar De linkshandige vrouw is op het eerste gezicht geen verhaal over sociale verhoudingen in de jaren zeventig, geen huwelijks- en tendensroman. Hier staat de vrouw letterlijk centraal. Vanzelfsprekend zou ik bijna zeggen. De positie van de vrouw (anno nu zoals dat heet) is fundamenteel anders dan één, twee eeuwen geleden. Een Ritterschaft, zoals Briest dat was, bestaat niet meer. Wel een verkoopleider van een porselijnfabriek, en die is even vaak van huis. En ook de prozakunst is in de loop van de jaren veranderd. Misschien zou je van De linkshandige vrouw dus toch kunnen zeggen...
Over de nieuwe Nederlandse vertaling van Effie Briest, de laatste van de het vorig jaar overleden vertaler Pé Hawinkels, nog wat opmerkingen. Tot besluit van zijn nawoord merkt Hans Ester terecht op: ‘Voor de Nederlandse lezer hebben de woorden die Thomas Mann op 12 mei 1942 in Amerika aan Agnes E. Meyer schreef grote actualiteit: “Kent U hem eigenlijk? Ik kan U Effie Briest aanbevelen, zijn meesterwerk (...)”.’
Thomas Mann. In het herdenkingsjaar 1976, waarin Hawinkels' vertaling van Der Zauberberg zo omstreden zou worden (het begin van de immer voortdurende rel om de Nijhoff-prijs), is nogal eens de vraag opgekomen hoe Mann aan de naam Buddenbrook kwam. Uit Effie Briest. Buddenbrook is een