het stadsplan heeft aangepast, maar van een dergelijke ingreep zou ik hem eerder verdenken dan van aanpassingen andersom. Een ander element, in bijna het hele werk aan te treffen, waarmee deze neiging tot abstractie wordt geïllustreerd is de manier waarop Bernhard over ziekte schrijft. Ziekten worden zelden beschreven in andere dan abstracte termen, worden soms wel met name genoemd, maar sla daar geen medische encyclopedie op na! Zo lijdt Walter in ‘Amras’ aan ‘Tiroler Epilepsie’, een vorm die, naar mijn weten, niet in de medische literatuur is beschreven. Het zijn ook allemaal ziekten die, zou je kunnen zeggen, op zichzelf al een hoge abstractiegraad hebben: hoofdpijn, oorsuizingen, duizeligheid, niet nader omschreven ondraaglijke pijnen, vallende ziekte, enzovoort. Misschien is het daarom wel dat ik de ziekenstoel van Konrads vrouw (De Kalkfabriek) en de ‘Epileptikersessel’ in de wachtkamer van een internist (Amras) niet associeer met al het fraais dat er op dit gebied te koop is, maar veel eerder met bijvoorbeeld de machine uit Kafka's ‘In der Strafkolonie’, hoewel hiervoor geen concrete aanleiding bestaat. Lopen, wandelen, gaan, enzovoort, zijn bijna altijd afspiegelingen van een denkproces, dit dringt zich bij het lezen niet alleen op, maar wordt door Bernhard ook met zoveel woorden ergens gezegd (‘Gehen’ p. 84). Vergelijk, behalve de hierboven reeds genoemde ‘entgegengesetzte Richtung’ het eindeloze geijsbeer van de vorst in ‘Verstörung’ tijdens zijn uren durende monoloog. Dàt er in het werk van Bernhard zo ontzettend veel wordt geijsbeerd, geeft in dit licht gezien natuurlijk wel te denken over het gedachteleven van zijn romanfiguren...
‘De Kalkfabriek’ is niet alleen een van de hoogtepunten uit het werk van Thomas Bernhard, het is er bovendien representatief voor, typisch zowel wat de vorm betreft als de thematiek, en het mag dus een gelukkige keus worden genoemd deze roman na ‘De oorzaak’ in vertaling uit te geven. Het boek bestaat uit de beschrijving van de gedachtenwereld en schaarse belevenissen van Konrad en zijn vrouw en de verlaten kalkfabriek waarin zij wonen door een anonieme verzekeringsagent, die zijn informatie hiervoor niet uit eerste hand heeft, maar via twee personen, Wieser en Fro, die Konrad en zijn vrouw weleens ontmoeten, en uit geruchten die in omliggende dorpen de ronde doen. Behalve dat zij het boek zijn grammaticale struktuur verschaffen hebben deze drie figuren geen enkele betekenis. Misschien wel 90 procent van de tekst bestaat uit monologen van Konrad, in een mengvorm van direkte en indirekte rede genoteerd:... zou Konrad gezegd hebben, aldus Wieser... schijnt Konrad tegen Fro gezegd te hebben... zo wordt er in Lanner steeds weer beweerd... Dezelfde struktuur vindt men bijvoorbeeld in ‘Frost’, ‘Verstörung’, ‘Korrektur’. Konrads vrouw heeft een niet nader gespecificeerde ziekte, die haar aan de ‘speciaal voor haar geconstrueerde Franse ziekenstoel’ gekluisterd houdt, moet door hem worden gewassen, aanen uitgekleed, gekamd enzovoort. Anderzijds heeft Konrad zijn vrouw nodig voor zijn experimenten; al enkele tientallen jaren is hij bezig met een studie van het gehoor, ‘het meest filosofische van onze zintuigen’, waaraan hij in de kalkfabriek de laatste hand hoopt te leggen. Deze wederzijdse afhankelijkheid, gekenmerkt door pesterijen over en weer, wanbegrip, misverstand, wordt uiteindelijk - hoewel het boek met mededelingen hierover juist begint - verbroken doordat Konrad zijn vrouw vermoordt.
Het is geen totaal isolement waarin Konrad en zijn vrouw leven, er komen soms houthakkers op bezoek, houtvesters, boswachters, een bouwinspecteur, beheerders van landerijen, met wie Konrad uitvoerig zijn ‘door en door filosofische’ onderwerpen bespreekt. Deze figuren verschijnen als een soort afgezanten uit de gewone wereld, en Konrad twijfelt weleens: zal hij mee gaan houthakken of zal hij zich aan het schrijven van zijn studie zetten? Besluit hij mee te gaan houthakken, dan houdt hij aan de grens van het terrein rond de kalkfabriek stil, drentelt daar wat, zal hij zich aan de studie zetten of toch gaan houthakken, toch aan de studie, en hij keert naar zijn kamer terug, waar hij voor zijn bureau gaat lopen ijsberen: misschien kan hij toch beter mee gaan houthakken in plaats van zich hier, aan zijn bureau, aan het schrijven van de studie te zetten...
Onderwerp van Konrads studie is, zoals gezegd, het gehoor, maar nooit wordt duidelijk wàt hij aan het gehoor onderzoekt: hij experimenteert met behulp van de Urbantsjit-methode, maar experimenten en methode worden nooit nauwkeurig beschreven. De vraag die zich opdringt is of Konrad zelf de aard van zijn studie wel kent. ‘Je mag niet alleen maar arts en je mag niet alleen maar filosoof zijn wanneer je een zaak als het gehoor onder handen nam en aan het werk toog. Daarvoor moest je ook nog wiskundige en fysicus zijn, een volmaakte natuurwetenschapper dus, en daarbij ook nog een profeet en een kunstenaar en dat alles in de hoogste mate. Zo simpel lag dat niet, dat je alleen maar arts hoefde te zijn of alleen maar filosoof hoefde te zijn om een studie over het gehoor te schrijven, of simpelweg maar fysiognomicus, zoals duidelijk bleek.’
Het terrein van de studie lijkt zich niet te beperken en omvat uiteindelijk de hele wereld. Het gevoel de wereld in al zijn aspecten te doorgronden, dat is een mystieke ervaring, die zich op geen enkele manier bevredigend laat uitdrukken, het minst misschien nog wel in woorden. ‘Wat een inval had hij kunnen denken en wat een jammerlijk resultaat kunnen noteren. De woorden ruïneren wat je denkt, het papier maakt belachelijk wat je denkt, en terwijl je al blij bent iets geruïneerds en iets belachelijks op papier te kunnen zetten, raakt je geheugen ook nog dat geruïneerde en belachelijke kwijt. Van iets reusachtigs maakte het papier iets nietigs, iets belachelijks, zei Konrad. Zo bezien kon er in de wereld, in de wereld via de wereld van de geest, altijd alleen maar iets geruïneerds en iets belachelijks het licht zien, en dus was alles op de wereld alleen maar belachelijk en geruïneerd. De woorden zijn er om het denken te vernederen, ja, hij ging zelfs zover te zeggen, dat de woorden er waren om het denken af te schaffen, wat hun ooit nog eens voor de volle honderd procent zou lukken.’
Zo kan uit de steeds weer vergeefse pogingen de ‘volheid’ van de wereld tot uitdrukking te brengen de mystieke ervaring daarvan omslaan in die van de volmaakte leegte, een ervaring waarvan wèl een bevredigende uitdrukkingswijze bestaat: de dood.