Bzzlletin. Jaargang 6
(1977-1978)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |
Literatuur in Latijns Amerika 3 Midden Amerika (1)Ga naar voetnoot* Guatemala, Honduras & El Salvador
| |
[pagina 67]
| |
generaal Carlos Romero verleden jaar zijn overtroefde mededinger, in Honduras terroriseert Melgar Castro boeren, arbeiders en verlichte intellectuelen. In de genoemde landen wonen respectievelijk 5,2 miljoen, 3,8 en 2,8 miljoen mensen, weerloos stemvee tenzij zij overgaan tot gewapend verzet. De Middenamerikaanse oligarchieën, die met de buitenlandse maatschappijen de productie en export van bananen, koffie en katoen beheersen, hebben in 1960 geprobeerd een gemeenschappelijke markt te vormen (CACM) die echter negen jaar later ineenstortte door een oorlogje tussen El Salvador en Honduras. Het verwilderde kapitalisme kent slechts willekeur en geweld. | |
Moderne Midden-Amerikaanse literatuurMidden-Amerika en literatuurWanneer wij het over literatuur hebben, wordt onvermijdelijk een definitie gehanteerd t.a.v. wat literatuur is en wat niet. In ons geval stamt deze definitie per definitie uit onze ‘eerste’ wereld, West-Europa en Noord-Amerika, de gebieden waartoe bijvoorbeeld ons taalen literatuuronderwijs zich tot nu toe bijna volledig heeft beperkt. Als het gaat om een stuk ‘derde’ wereld als Latijns-Amerika, is dan ook de eerste vraag die steeds zou moeten worden gesteld: Bestaat er wel een Latijns-Amerikaanse literatuur? Bestaat er een Latijns-Amerikaans kultuurfenomeen dat kwa kenmerken en kwa functie in essentie beantwoordt aan onze definitie? Met betrekking tot gebieden als Afrika of Azië is men waarschijnlijk eerder geneigd deze vraag te stellen. Men zal minder vanzelfsprekend op zoek gaan naar de Pakistaanse of Tanzaniaanse roman dan naar die van Bolivia of Panamá. Nu zijn er inderdaad verschillen tussen Latijns-Amerika en de overige gebieden waarmee dit kontinent de twijfelachtige eer deelt ooit door West-Europa gekoloniseerd te zijn geweest, en voor een groot gedeelte nog neo-gekoloniseerd te zijn. In Latijns-Amerika zijn, na de bestuurlijke onafhankelijkheid, het Spaans en het Portugees van de vroegere kolonisatoren tot officiële landstalen geworden, wat bijvoorbeeld niet is gebeurd met het Engels in India of het Nederlands in Indonesië. Maar daarmee kan Latijns-Amerika kultureel nog niet op één lijn worden geplaatst met Noord-Amerika. Terwijl hier de autochtone, indiaanse bevolking, hun talen en hun kultuur praktisch volledig zijn weggevaagd, telt Latijns-Amerika nog ettelijke miljoenen indianen, die wel in meer of mindere mate zijn opgenomen in het sociaal-ekonomische systeem, maar niet of nauwelijks het Spaans of het Portugees beheersen en grotendeels buiten de door de kolonisatoren ingevoerde beschavingswereld staan. (In Peru werd na de ‘Revolutie van 1968’ het guechua, de belangrijkste indiaanse taal in dit land, officieel als tweede landstaal erkend.) Een en ander geldt ook voor een aanzienlijk deel van de bevolking van Midden-Amerika; in Guatemala voor zelfs meer dan 50%. De kultuurwereld van deze grote indiaanse bevolkingsgroep verschilt, zoals bekend, wezenlijk van de West-Europese kultuur. Literatuur, in onze zin, ontbreekt ten enen male. Wat daar nog het dichtst bij komt - en dan ook vaak klakkeloos literatuur wordt genoemd - vertoont, naast grote inhoudelijke en funktionele verschillen, al dit wezenlijke verschil dat het per definitie uitsluitend in orale vorm bestaat, terwijl bij ons literatuur sinoniem is met letteren. Daarnaast zijn er de talloze Latijns-Amerikanen die wel Spaans of Portugees spreken, maar het niet lezen of schrijven, en dus ook bij voorbaat part noch deel hebben aan literatuur. De twee groepen tezamen vormen in Midden-Amerika niet minder dan 50 á 60 procent van de bevolking. In het dagelijks bestaan van de overige 40 á 50 procent die wel, in meer of mindere mate, ge-letterd is, speelt literatuur al evenmin enige rol van betekenis. Het overgrote deel van hen heeft de handen meer dan vol aan de problemen van fisiek voortbestaan. En, zoals een Salvadorese schrijver eens heeft gezegd: ‘.... er komt een moment dan een partijtje biljart inderdaad beter voor iemands geestelijke gezondheid is dan een lezing over metafysica’. Een detail dat boekdelen spreekt is dat in Midden-Amerika nauwelijks partikuliere uitgeverijen bestaan. In El Salvador, Honduras en Panama is er zelfs niet één. Aspirant-schrijvers in deze landen zijn aangewezen op de overheid, d.w.z. de in deze landen chronische militaire diktaturen, die als stukje kulturele make-up van hun regiem ook iets aan literatuur doen via de drukpersen van Ministerie van Onderwijs en Universiteiten. De aldus uitgegeven boeken worden meestal gratis verspreid onder binnenlandse en buitenlandse ‘relaties’ en via de ambassades. Het aantal exemplaren dat buiten deze officiële kanalen zijn weg vindt is in een land als El Salvador (± 4 miljoen inwoners) niet meer dan 200. | |
Literatuur en Midden-AmerikaHet feit dat de Midden-Amerikaanse diktatoriale regimes vaak de enige of belangrijkste ‘uitgevers’ zijn, bepaalt tegelijkertijd tot op grote hoogte het karakter van de weinige literatuur die in deze landen verschijnt. En ook als de diktators zich niet zelf met uitgeven bezig houden zorgen zij er wel voor dat niets wordt gepubliceerd dat hun niet aanstaat. Wat dit voor de literatuur betekent, kan worden afgemeten aan het optreden van deze regimes op alle mogelijke andere gebieden. Daarnaast wordt het gezicht van deze literatuur sterk bepaald door een verschijnsel dat algemeen is voor de literatuur van Latijns-Amerika, ook wanneer deze is geschreven in minder extreme sociaal-politieke omstandigheden: de bijna dwangmatige behoefte om literatuur te schrijven die net als die van de rijke, ontwikkelde, ‘beschaafde’ landen is. Het is niet meer dan de manifestatie op literair gebied van de algemene neiging vam de Latijns-Amerikaanse | |
[pagina 68]
| |
elite om hun buitenlandse ‘superieuren’ in alles na te apen, waarvan een Nicaraguaanse schrijver een grotesk voorbeeld geeft op architektonisch gebied. Sommige welgestelde Salvadorezen wonen in huizen, die gebouwd zijn naar Engels model en een dak hebben dat zodanig is gekonstrueerd dat de sneeuw er niet op kan blijven liggen, terwijl El Salvador een tropisch klimaat heeft. Dit kopiëren van West-Europese en Noord-Amerikaanse voorbeelden, met dezelfde vaak karikaturale resultaten, vindt plaats in een groot deel van de literatuur. En zo kan bij oppervlakkige en selektieve waarneming de geruststellende indruk worden gewekt dat literatuur in deze landen net zo iets is als bij ons - en ogenschijnlijk worden bewezen dat onze literaire normen universele geldigheid hebben -, nog versterkt door de omstandigheid dat, zoals boven uiteengezet, geen autochtoon literair alternatief aanwezig is, in tegenstelling tot wat bijvoorbeeld bij muziek en beeldende kunst het geval is. Er is ook een aantal schrijvers die zich in hun werk niet identificeren met het hoge ontwikkelde buitenland, maar met het lager ontwikkelde binnenland, die de literatuur als instrument aanwenden tegen de elite die naast de vele andere monopolies ook dat op de literatuur heeft, en zo binnen het kamp van de heersende klasse tot bondgenoten worden van de door deze klasse onderdrukte en uitgebuite massa. In Midden-Amerika zijn zij niet alleen relatief sterk vertegenwoordigd, maar zijn zij ook, naar veler opvatting, niet de minst belangrijke schrijvers. Een dichter als Ernesto Cardenal (die in het volgende artikel ter sprake komt) is op dit moment de misschien wel belangrijkste Latijns-Amerikaanse dichter van de generatie na die van Neruda, Vallejo en Guillen, de ‘groten’, die overigens ook vroeger of later hun schrijven in dienst stelden van de strijd tegen uitbuiting en onderdrukking. Doordat deze Midden-Amerikaanse schrijvers de schrijnende maatschappelijke misstanden wilden onthullen i.p.v. kamoufleren, kwamen zij onvermijdelijk allemaal in konflikt met de heersers van het moment, brachten zij vele jaren in ballingschap door, kon hun werk alleen buiten hun land worden uitgegeven, en kwamen sommigen van hen er toe de pen als wapen te verwisselen voor de echte wapens.
Ter afsluiting van dit panorama zij er, wellicht ten overvloede, aan herinnerd dat in het licht van de interne verhoudingen in een gebied als Midden-Amerika, en onze rechtstreekse betrokkenheid daarbij, onze keus voor bepaalde kultuurprodukten onvermijdelijk ook een politieke keus is. Het getuigt m.i. van enig cynisme om, zoals vaak gebeurt, daarvoor de ogen te sluiten met een beroep op een zogenaamd ‘universele’ esthetiek. | |
Guatemala, Honduras, El SavadorLiteratuur die wij in zekere zin modern zouden kunnen noemen ontstaat hier pas in de veertiger jaren, wanneer de middenklassen van sommige landen pogen een eind te maken aan binnenlandse diktatuur en buitenlandse ekonomische overheersing. De ‘stilte van het kerkhof’ die in de voorafgaande decennia was gevestigd door tirannen als Estrada Cabrera, Ubico, Carías, omvatte ook de literatuur. Een stilte die bijna alleen werd onderbroken door literaire lofzangen op de uitbundige tropische natuur en het via de grootgrondbezittersbril geïdealiseerde leven van de ‘eenvoudige landman’. Het is waarschijnlijk geen toeval dat de literatuur het meest tot ontwikkeling is gekomen in Guatemala, waar men tussen 1944 en 1954 het verst kwam in de richting van demokratie en ekonomische onafhankelijkheid. De enige schrijver van Midden-Amerika die ook daarbuiten grote bekendheid heeft gekregen, de Guatemalteek Miguel Angel Asturias (1899) begint pas in deze jaren in volle omvang te publiceren. In 1946 verscheen de roman die hem de grootste bekendheid heeft bezorgd, De President, (in Nederland verschenen bij C. de Boer, 1971) waarin hij het schrikbewind van één van Guatemala's meest beruchte diktators beschrijft, maar meer als (Latijns-Amerikaanse) diktatuur in het algemeen dan als specifiek Guatemalteekse aangelegenheid. Van 1949 dateert Mensen van mais (als Doem van de mais in 1962 gepubliceerd bij de Wereldbibliotheek). Hierin gaat het om de autochtone | |
[pagina 69]
| |
indiaanse bewoners van Guatemala die na het verlies van hun grond en hun oorspronkelijke leefwijze steeds verder vervreemden en vluchten in mytifikatie. Centraal staat de mythe van de ‘verloren vrouw’, de aarde die van hen afgenomen om kapitalistisch geëxploiteerd te worden. De twee boeken zijn representatief voor Asturias' stijl, een tussenvorm van roman en verhalenbundel, die organisch voortvloeit uit het behandelen van grotere verbanden dan die tussen twee of drie hoofdpersonen. De steeds turbulentere politieke en sociale ontwikkelingen in het Guatemala van begin '50-er jaren weerspiegelen zich in een hele serie volgende werken. In 1950 en 1954 verschenen de eerste twee delen van een ambitieuze trilogie - Storm en De Groene Paus - die in 1960 zou worden voltooid met De ogen van de begravenen. De drie boeken beschrijven het opereren in Midden-Amerika van een Noord-Amerikaanse fruitmultinational, als de United Fruit Compagny waarmee Guatemala de konfrontatie had aangedurfd. De hieruit voortvloeiende, vanuit de Verenigde Staten geregisseerde gewelddadige omverwerping van de wettige regering, beschrijft Asturias, nu in ballingschap, in Weekend in Guatemala (1954; in Nederland in 1976 uitgegeven bij Van Gennep). De indiaanse leer- en denkwereld is opnieuw het thema in het werk met de onvertaalbare titel Mulata de tal (1963) en in Dieventuig (1969). In het kort na Asturias dood (1973) verschenen Dubbele bastaards gaat het om het kollaboreren van de binnenlandse elite met de buitenlandse overheersers. Met zijn literaire verwerking van politieke problematiek en zijn poging om de indiaanse wereld van binnenuit gestalte te geven, heeft Asturias een pionierfuntie vervuld, niet alleen in de literatuur van Midden-Amerika, maar in die van heel Latijns-Amerika. Hij ontving in 1966 de Lenin-prijs, en in 1967 de Nobel-prijs. Een Een iets jongere tijdgenoot, Mario Monteforte Toledo (1911) schreef in de zelfde jaren van grote maatschappelijke omwentelingen in Guatemala, waarin hij met hoge regeringsfunkties een aktief aandeel had, een aantal romans over de gapende kloof tussen de wereld van de indiaanse massa en die van de kleine groep blanke overheersers, Tussen de steen en het kruis (1948) en Waar wegen ophouden (1953). Net als Asturias schrijft hij in ballingschap over het tragische einde van de ‘tien jaar lente in het land van de eeuwige diktatuur’ (zoals een andere Guatemalteekse schrijver, Manuel Galich, de priode 1944-54 typeerde) in de bundel Verhalen van ondergang en hoop (1962). in Een manier van sterven gaat het om het psychische konflikt van iemand die zich noch thuis voelt in de wereld van de bourgeoisie noch in die van de marxistische partijen. Van de jongere generatie van Guatemalteekse prozaschrijvers moeten worden vermeld: Augusto Monterroso (1922), die in zijn verhalenbundels - Verzamelde Werken en andere verhalen (1959); Het zwarte schaap en overige fabels (1970) - de wapens van humor en satire richt op hypokrisie, stupiditeit, snobisme, etc, van de Latijns-Amerikaanse elite, en soms, zoals in onderstaand verhaal, ook op grotere politieke strukturen als het Noord-Amerikaans imperialisme. En José María López Baldizón (1929),die voor zijn verhalenbundel Kapot Leven (1961), waarin hij de situatie van het verpauperde plattelandsproletariaat beschrijft, de belangrijke literaire prijs van het Cubaanse Casa de las Américas_ontving. Ten tijde van de Guatemalteekse lente bloeide ook de poëzie op. Het toendertijd opgerichte tijdschrift Saker-Ti (‘dageraad’) in quiché, de taal van de guatemalteekse indianen) werd platform voor een hele groep dichters - hieronder vertegenwoordigd door Julio Fausto Aquilera - wier poezie uiteenliep van ‘l'art pour l'art’ tot politieke stellingname. Van de jongste generatie dichter is de belangrijkste vertegenwoordiger Otto René Castillo. Als zeventienjarige studentenleider en beginnend schrijver, verliet hij zijn land in de massale exodus na de coup van 1954. Wanneer zich begin '60-er jaren in Guatemala een guerillabeweging vormt, die de gewapende strijd aanbindt met de na 1954 weer chronisch geworden militaire diktatuur, gaat Castillo terug om zich aan te sluiten, krijgt een leidinggevende positie in het bevrijdingsleger en komt in 1967 om in de strijd. Zijn met ingehouden woede geschreven gedichten over de misstanden in zijn land zijn gebundeld in Kom mee, mijn land (1965). De recente literatuur van Honduras levert een beeld op dat alleen al kwa omvang schril afsteekt bij dat van Guatemala, waaraan het feit dat Honduras nog nooit een politieke lente heeft gekend niet vreemd zal zijn. Voorzover valt na te gaan - informatie is nog veel schaarser dan t.a.v. de andere Midden-Amerikaanse landen - is de poëzie het sterkst vertegenwoordigd. De poezie die in het land zelf wordt uitgegeven staat bol van kritiekloze vaderlandsliefde (‘Oh, Honduras, moeder van helden en wijzen’), natuurverheerlijking, geleend existentialisme en overjarige weltschmerz. Iets minder muf is de poezie van Roberto Sosa (1930), die voor het grootste deel buiten Honduras is uitgegeven. Belangrijkste bundels: De armen (1968) - waaruit hieronder een voorbeeld - en Een verdeelde wereld voor allen (1971), dat de poezie-prijs van Casa de las Américas ontving. De thematiek beweegt zich tussen solidariteit met de vertrapte massa en het uitzichtsloze besef te behoren tot een onwaardige, verloederde elite. El Savador heeft de afgelopen decennia een iets omvangrijker literaire produktie opgeleverd. Het belangrijkste op prozagebied zijn de romans van (de schrijfster) Claribel Alegría (1924) en Manlio Arqueta (1935). Eerstgenoemde heeft, in co-produktie met Darwin Flakell, haar Noord-Amerikaanse echtgenoot, As van Izalco (1966) geschreven, waarin de vrouwelijke hoofdpersoon, die - net als de schrijfster - in de Verenigde Staten woont, bij een bezoek aan haar ouderlijk huis in El Salvador ten prooi valt aan nostalgie (d.w.z. naar haar vroegere leven temidden van de Salvadorese upper-ten). Manlio Argueta beschrijft in De vallei van de hangmatten (1970) hoe een aantal Salvadorese studenten er zonder al te duidelijke politieke motivatie toe komt zich aan te sluiten bij de guerrilla. Iemand die zich in het echt bij de guerrilla heeft aangesloten is de Salvadorese dichter Roque Dalton (1933), de tweede Midden-Amerikaanse dichter in dit korte overzicht die zich én | |
[pagina 70]
| |
als dichter én als militant in dienst stelde van de bevrijding van zijn land. Na in 1960 ternauwernood te zijn ontkomen aan een doodvonnis van de diktatuur van het moment, verbleef hij permanent in ballingschap maar keerde regelmatig terug naar El Salvador om de strijd voort te zetten. Daarbij vond hij in 1975, onder nog onopgehelderde omstandigheden, de dood. Zijn belangrijkste poeziebundels zijn De vernederde aan de beurt (1963), Café en andere plaatsen (1969, poezie-prijs van Casa de las Americas) en De verboden verhalen van Kleinduimpje (1974) (Klein-duimpje is de bijnaam die het kleine El Salvador in Latijns-Amerika heeft). Terwijl zijn Guatemalateekse kunst- en wapenbroeder Castillo nauwelijks woorden lijkt te kunnen vinden om de realiteit in zijn land te beschrijven, is Dalton, vooral in het begin, de dichter van de lange requisitoirs tegen alles wat hij aan misstanden in zijn land aantreft. In zijn latere werk neigt hij er steeds meer toe de feiten voor zich te laten spreken, eerst via maximaal objektieve beschrijving, later ook door gebruikmaking van bestaand tekstmateriaal, zoals kranteberichten, ambtelijke stukken, historische, ekonomische en technologische verhandelingen, en literaire teksten van andere schrijvers. Hoogtepunt - en eindpunt van deze ontwikkeling vormt de laatste bundel die voor zijn dood uitkwam, De verboden verhalen van Kleinduimpje, een montage van bestaande teksten en een klein aantal eigen toevoegingen, die een historisch, sociaal, ekonomisch, politiek en kultureel panorama van El Salvador oplevert, en een illustratie van de stelling van de Cubaanse schrijver Alejo Carpentier: ‘fantastische literatuur’ wordt in Latijns-Amerika geschreven door zo realistisch mogelijk de omringende realiteit weer te geven. | |
Roberta Sosa (Honduras) Van kind tot mensHet is niet moeilijk een kind
over te laten aan de vogels.
Het emotieloos in de ogen
vol weerloze glans te kijken.
Het in een menigte
krijsend achter te laten.
De klare taal van zijn gebrabbel
niet te verstaan.
Of iemand te zeggen:
u mag het hebben.
Dat is eenvoudig,
doodeenvoudig.
Moeilijk is
het te maken
tot een echte mens
(uit: De armen)
| |
Julio Fausto Aguilera (Guatemala)In de woestijn
Jouw water,
Ligeia,
heeft heer
noch meester.
Als iemand
op jouw water recht heeft,
is hij het die omkomt van dorst
in de woestijn.
(uit: Mijn vriendin de dood en andere levende gedichten.)
| |
Otto René Castillo (Guatemala) KatoenplukkersI
Voor de katoenplukkers
is het al dag
lang voor hij aanbreekt,
en als de zon
op weg gaat,
hebben zij
al een lange afgelegd
op het stotende ritme
van hun ruggen
Ze zeggen
dat
als de nacht valt,
de donkere handen
van de katoenplukkers,
uit gewoonte,
als vanzelf,
nog steeds grijpen
naar witte dingen
opdat de wereld
gekleed kan gaan
en de behaaglijke warmte
van de bevoorrechte huid
niet wordt verstoord
door de rauwe vleugels
van de kou.
Ze zeggen
dat de katoenplukkers
zoveel zon
in hun gezicht
hebben verzameld
dat daarmee
duizend planeten
zouden kunnen
worden verlicht.
| |
[pagina 71]
| |
II
Macario Santiago
vertelt mij dit alles,
en zijn ogen,
die mij hogelijk
aankijken,
zijn een wereldomvattend
protest
tegen de honger.
En op de landkaart
van zijn gelaat
kan ik lezen
hoe moordend zwaar
zijn werk moet zijn.
Marcario Santiago
kan niet begrijpen
waarom hij nog steeds
zo slecht wordt betaald.
Macario Santiago,
katoenplukker,
begrijpt dat nog niet.
III
Maar Macario Santiago
begint al
kwaad te worden.
En zijn vuist ballend
vertelt hij ons
hoe na zijn lange
en droge werkdag
de opzichters afdingen
op het gewicht
van zijn zwoegen
en hem dan straffen,
waarvoor het volk
op een dag
wraak zal nemen
en van ons
grote offers aan goedheid
zullen worden gevraagd.
Maar Macario Santiago
is bezig te ontwaken.
En als hij eenmaal
voor altijd wakker is,
zal ook zijn lijden
geworden zijn tot kiem
voor een nieuwe dag!
(uit: Kom mee, mijn land.)
| |
Augusto Monterroso (Guatemala) Mister Taylor‘Minder vreemd, maar ongetwijfeld representatiever’, zei de ander vervolgens, ‘is de geschiedenis van Mr. Taylor, die in het Amazoneoerwoud op hoofden jaagde’. Wat vast staat is dat hij in 1937 vertrok uit Boston, Massachussets, alwaar hij zich zo druk had bezig gehouden met het kultiveren van zijn geest dat hij geen stuiver bezat. In 1944 duikt hij voor het eerst op in Zuid-Amerika, in het Amazone-gebied, waar hij op dat ogenblik leefde bij een inheemse stam waarvan de naam er niet toe doet. Vanwege de kringen onder zijn ogen en zijn ondervoede voorkomen, stond hij hier al spoedig bekend als ‘de arme yankee’: de schoolkinderen wezen hem na en gooiden soms zelfs stenen naar hem, als hij voorbijkwam met zijn baard blinkend in de gouden stralen van de tropenzon. Maar Mr. Taylor leed hier niet onder, want hij had in het eerste deel van de Verzamelde Werken van William G. Knight gelezen dat armoede alleen oneervol is als je jaloers bent op de rijken. Na enkele weken was de inheemse bevolking al volledig gewend aan zijn extravagante verschijning. Bovendien werd hij vanwege zijn blauwe ogen en zijn licht buitenlandse accent met zeer veel egards behandeld door de President en de Minister van Buitenlandse Zaken, die bang waren voor internationale verwikkelingen. Hij was er zo ellendig aan toe, dat hij op een dag het oerwoud in trok om eetbare planten te zoeken. Hij had een aantal meters afgelegd zonder zijn hoofd ook maar één keer te durven omdraaien, toen hij bij toeval tussen het struikgewas twee indianenogen zag, die hem aandachtig gadesloegen. Een intense huivering kroop over Mr. Taylor's fijngevoelige rug. Maar onverschrokken trotseerde hij het gevaar en liep fluitend verder alsof er niets was gebeurd. Met een sprong (die wij liever niet als ‘katachtig’ zouden omschrijven) stond de inboorling voor hem en zei: ‘Buy head? Money, money.’ Hoewel slechter Engels nauwelijks mogelijk was, begreep de onstelde Mr. Taylor dat de indiaan hem een mensenhoofd te koop aanbood, dat op wonderbaarlijke wijze was verkleind en dat hij in zijn hand had. Overbodig op te merken dat Mr. Taylor niet in staat was tot de aankoop. Hij deed dus of hij hem niet begreep, maar dat veroorzaakte bij de indiaan zo'n minderwaardigheidsgevoel over zijn gebrekkige kennis van het Engels, dat deze met veel excuses het hoofd aan Mr. Taylor kadoo gaf. Uiterst voldaan keerde Mr. Taylor terug naar zijn hut. Toen hij 's avonds lag uitgestrekt op de schamele rieten mat die zijn bed was, keek Mr. Taylor, uitsluitend gestoord door het opgewonden zoemen van de muggen die ongegeneerd de | |
[pagina 72]
| |
liefde bedrijvend rondvlogen, lange tijd geboeid naar zijn bizarre aanwinst. Waaraan hij nog het grootste esthetische genoegen beleefde was het één voor één tellen van de baard en snorharen, en het aankijken van de twee oogjes die hem half spottend, hald dankbaar voor zijn eerbiedige aandacht leken toe te lachen. Groot erudiet als hij was, placht Mr. Taylor zich over te geven aan filosofische bespiegelingen, maar deze keer kon hij nauwelijks behagen scheppen in zijn overpeinzingen en besloot hij het hoofd kadoo te doen aan een oom, Mr. Rolston, die in New York woonde en vanaf zijn vroegste jeugd had blijkgegeven van een grote voorliefde voor de kultuuruitingen van de volkeren van Latijns-Amerika. Enige dagen later bereikte Mr. Taylor het verzoek van zijn oom - nadat deze eerste de belangrijke vraag naar zijn gezondheidstoestand had gesteld - om hem er nog vijf te sturen. Mr. Taylor kwam gaarne tegemoet aan Mr. Rolston's bevlieging, en kon - het is niet duidelijk hoe - per omgaande ‘tot zijn genoegen voldoen aan het verzoek’. Daarvoor zeer erkentelijk, bestelde Mr. Rolston er nog eens tien. Mr. Taylor prees zich gelukkig hem ‘tot zijn grote genoegen van dienst te kunnen zijn’. Maar toen zijn oom hem een maand later vroeg er twintig te sturen, zei iets binnenin Mr. Taylor, die ondanks zijn lompe, baardige voorkomen over een verfijnd artistiek gevoel beschikte, dat zijn oom handel dreef met de hoofden. En zo was het inderdaad. Zonder er doekjes om te winden, maakte Mr. Rolston hem een en ander duidelijk in een gloedvolle brief, gesteld in ondubbelzinnig kommerciële termen die de fijnbesnaarde Mr. Taylor in opperste vervoering brachten. Onmiddellijk werd besloten tot een vennootschap, waarin Mr. Taylor's aandeel zou bestaan uit het verwerven en versturen van in massaproduktie verkleinde hoofden, terwijl Mr. Rolston deze zo duur mogelijk zou verkopen in hun land. De eerste dagen legden bepaalde lokale figuren nog een aantal vervelende obstakels in de weg, maar Mr. Taylor, die in Boston de hoogste kwalifikaties had verkregen voor een essay over Joseph Henry Silliman, ontpopte zich als een waar politicus en verkreeg van de autoriteiten niet alleen de vereiste exportvergunning, maar bovendien het monopolie voor negenennegentig jaar. Zonder al te veel moeite wist hij de Uitvoerende Krijger en de Wetgevende Medicijnmannen ervan te overtuigen dat deze vaderlandslievende maatregelen de gemeenschap spoedig grote rijkdom zouden brengen en dat weldra de inboorlingen hun dorst zouden kunnen lessen (iedere keer dat zij even pauze hielden bij het verzamelen van hoofden) met een koele frisdrank, waarvoor hij zelf de magische formule zou verschaffen. Toen de leden van de Kamer van Koophandel, na een korte maar krachtige intellektuele inspanning, al deze voordelen inzagen, werden zij overmand door vaderlandsliefde en vaardigen zij binnen drie dagen een dekreet uit dat het volk meer verkleinde hoofden moest produceren. Enige maanden later werden, zoals bekend, in Mr. Taylor's vaderland de hoofden tot een rage. Eerst waren zij nog het exklusieve privilege van de allerrijkste families; maar demokratie is | |
[pagina 73]
| |
demokratie en niemand kan ontkennen dat zij na enkele weken zelfs binnen het bereik van een schoolmeester waren gekomen. Een gezin zonder hoofd werd beschouwd als een onvolledig gezin. Al spoedig verschenen de verzamelaars op het toneel en daarmee de tegenstellingen: op een gegeven ogenblik werd het bezit van zeventien hoofden beschouwd als ordinair, maar was het sjiek om er elf te hebben. Tenslotte werden ze zo algemeen dat de echte fijnproevers hun belangstelling begonnen te verliezen en alleen nog bij uitzondering een hoofd kochten, als dit door de een of andere bijzonderheid boven de grauwe middelmaat uitsteeg. Een zeer bizar exemplaar, met een Pruisische snor, dat levend had toebehoord aan een meermalen gedekoreerde generaal, werd geschonken aan het Danfeller Instituut, welke instelling spoorslags drie en een half miljoen dollar ter beschikking stelde voor het verder ontwikkelen van deze intrigerende kultuuruiting van de volkeren van Latijns-Amerika. Inmiddels was de stam er dusdanig op vooruit gegaan dat zij al beschikte over een trottoir rond het Wetgevende Paleis. Op zondagen en op Nationale Onafhankelijkheidsdag maakten hier de leden van het Congres, kuchend, waardig glimlachend en trots als pauwen, een rondje op de fietsen die de Firma hun had geschonken. Maar het kan natuurlijk niet altijd voor de wind gaan. Op het moment dat dit het minst werd verwacht, ontstond het eerste hoofdentekort. En toen begon het pas goed. Sterfgevallen alleen waren niet meer voldoende. In een opwelling van eerlijkheid bekende de Minister van Gezondheidszorg aan zijn vrouw, in het donker van een broeierige nacht en nadat hij plichtmatig een poosje haar borsten had gestreeld, dat hij zich niet in staat achtte het sterftecijfer op een niveau te brengen dat strookte met de belangen van de Firma, waarop zij antwoordde dat hij zich geen zorgen moest maken, dat hij wel een oplossing zou vinden en dat ze maar moesten gaan slapen. Om het administratieve tekort te kompenseren waren krachtige maatregelen vereist en zo werd op rigoureuze wijze de doodstraf ingesteld. De juristen overlegde en stelden straffen, die varieerden van ophanging tot exekutie, afhankelijk van de ernst van het geval, op de meest onbenullige overtreding. Een simpele vergissing werd een strafbaar feit. Als iemand zich bijvoorbeeld in een alledaagse konversatie liet ontvallen ‘Het is warm’, en daarna met de thermometer kon worden aangetoond dat de warmte nogal meeviel, dan werd de delinkwent, na het betalen van een klein bedrag, ter plaatse gelikwideerd, waarna zijn hoofd voor de Firma was en - de eerlijkheid gebiedt het te zeggen - de romp en ledematen voor de nabestaanden. De nieuwe ziektewetgeving deed veel stof opwaaien en werd druk besproken op de Ambassades en Ministeries van Buitenlandse Zaken van bevriende mogendheden. Op grond van deze gedenkwaardige wetten kregen ernstig zieken vierentwintig uur de tijd om hun papieren in orde te maken en te sterven; maar als zij geluk hadden en er binnen deze termijn in slaagden hun familie te besmetten, kregen zij evenzoveel maanden uitstel als zij verwanten besmet hadden. Iemand die aan een onschuldig kwaaltje leed of zich gewoon niet lekker voelde verdiende de nationale minachting en kon ongestraft op straat in het gezicht worden gespuugd. Voor het eerst in de geschiedenis werd openlijk het belang erkend van artsen (waaronder verscheidene kandidaten voor de Nobelprijs) die niemand genazen. Overlijden werd tot voorbeeld van het meest verheven patriottisme, niet alleen op nationaal maar ook op kontinentaal niveau. Door de enorme groei van aanverwante bedrijfstakken (in de eerste plaats de doodskistenindustrie, die met de technische bijstand van de Firma tot grote bloei kwam) brak voor het land, zoals men dat noemt, een periode van ekonomische hoogkonjunktuur aan. Het voornaamste bewijs hiervan was een tweede, lommerrijk trottoir, waarover in het melancholieke licht van goudgele herfstnamiddagen de echtgenotes van de parlementariërs wandelden, en met hun mooie hoofdjes knikten van ja hoor, alles naar wens, wanneer een overijverige journalist met een stralende glimlach de hoed voor hen afnam. Terloops zij herinnerd aan het geval van een van deze journalisten, die op een keer hard moest niezen zonder een goede reden te kunnen opgeven, en werd beschuldigd van extremisme en gefusilleerd. Pas na zijn heldhaftige dood erkenden de taalgeleerden van de Academie dat deze journalist een van de knapste koppen van het land was; maar na verkleind te zijn was het verschil nauwelijks te zien. Wat Mr. Taylor betreft, die was inmiddels opgeklommen tot speciaal adviseur van de Constitutionele President. Als voorbeeld van wat de persoonlijke inspanning van het individu vermag, was hij nu multimiljonair, zonder hierdoor een oog minder dicht te doen, want hij had in het laatste deel van de Verzamelde Werken van William G. Knight gelezen dat rijk zijn niet oneervol is als je niet op de armen neerkijkt. En hier moet, ik geloof voor de tweede keer, worden opgemerkt dat het niet altijd voor de wind kan gaan. Ten gevolge van de bloeiende handel was op een zeker ogenblik de lokale bevolking bijna volledig teruggebracht tot de autoriteiten plus dames en journalisten plus dames. Mr. Taylor zag weldra in dat de enige oplossing bestond uit het aanstichten van oorlog met de naburige stammen. Zoals voor de hand ligt. De vooruitgang. Met behulp van enige lichte kanonnen werd de eerste stam in amper drie maanden tijd tot de laatste man onthoofd. Mr. Taylor kreeg de smaak te pakken van gebiedsuitbreiding. Een tweede stam onderging het zelfde lot, en vervolgens een derde en een vierde en een vijfde. De vooruitgang verbreidde zich zo snel dat het moment aanbrak waarop, ondanks alle inspanningen van de technici, geen naburige stammen om te bevechten meer te vinden waren. En dat was het begin van het einde. De trottoirs begonnen in verval te raken. Hoogstzelden zag men nog een dame wandelen, of een bekroond dichter met zijn bundel onder de arm. Beide trottoirs vielen weer ten prooi aan het onkruid, dat de delikate damesvoetjes het lopen bemoeilijkte. Net als hoofden werden ook fietsen steeds zeldzamer en er werd nauwelijks nog opgewekt gegroet. De doodskistenfabrikant was somberder dan | |
[pagina 74]
| |
ooit. En iedereen had het gevoel ontwaakt te zijn uit een mooie droom, de schitterende droom waarin je een zak boordevol gouden munten vindt en hem onder je kussen legt en dan verder slaapt en de volgende morgen alleen een lege plek vindt. Niettemin bleef men, zo goed en zo kwaad als het ging, handelen in hoofden. Maar men sliep steeds slechter, uit angst de volgende dag veranderd te zijn in exportprodukt. In Mr. Taylor's geboorteland nam uiteraard de vraag nog steeds toe. Dagelijks werden nieuwe uitvindingen gelanceerd, maar in zijn hart geloofde eigenlijk niemand hierin en wilde iedereen Latijns-Amerikaanse hoofden.
Het was kort voor de laatste krisis. Mr. Rolston, de wanhoop nabij, vroeg om steeds meer hoofden. Hoewel de aandelen van de Firma waren gekelderd, geloofde Mr. Rolston stellig dat zijn neef op de een of andere manier de situatie zou redden. De transporten, vroeger dagelijks, liepen terug tot één per maand, en bestonden nu uit alle mogelijke hoofden: kinderhoofdjes, dameshoofden, parlementariërshoofden. En van de ene dag op de andere stopten zij volledig. Op een sombere, grauwe vrijdag besloot Mr. Rolston, net terug van de Beurs en nog verdwaasd van het geschreeuw en het jammerlijke schouwspel van zijn in paniek geraakte vrienden, uit het raam te springen (in plaats van een revolver te gebruiken, omdat hij niet tegen de harde knal kon), toen hij een postpakket openmaakte en daarin het verkleinde hoofd van Mr. Taylor aantrof, dat hem van verre, vanaf de wildstromende Amazone aangrijnsde met het gemaakte lachje van een kind dat zegt: ‘Sorry, ik zal het nooit meer doen.’ (uit: Verzamelde Werken en andere verhalen) | |
Roque Dalton (El Salvador)
| |
ITegucigalpa, 25 mei 1969 (AP). In een redevoering over de gevolgen van de Midden-Amerikaanse ekonomische integratie voor zijn land, verklaarde de Minister van Buitenlandse Zaken van Honduras dat het tandbederf onder de Hondurese jeugd toeneemt door het gebruik van in El Salvador gefabriceerde tandpasta van het merk Colgate. | |
IISan Salvador, 26 mei 1969 (UPI). De Staatssekretaris voor Economische Integratie (Ministerie van Economische Zaken) van El Salvador, in antwoord op de beschuldigingen van de Hondurese Minister van Buitenlandse Zaken, dat een aantal door Honduras geïmporteerde Salvadorese produkten van inferieure kwaliteit zouden zijn, heeft hiertegenover in felle bewoordingen aangevoerd dat de in Honduras gefabriceerde briljantine van het merk Glostora roos veroorzaakt. | |
IIIManaqua, 27 mei 1969 (AFP). De ambassadeurs van Honduras en El Salvador in Nicaragua hebben elkaar ervan beschuldigd in dienst te staan van ‘een diktatuur’ en de agent te zijn van ekonomische agressie van het ene land tegen het andere. El Salvador wordt er door Honduras van beschuldigd grote hoeveelheden in El Salvador klandestien gestookte whisky naar Honduras te smokkelen. Honduras wordt er door El Salvador van beschuldigd overhemden van Belgisch fabrikaat met Hondurees etiket op de Gemeenschappelijke Midden-Amerikaanse Markt te brengen, met het doel schade te berokkenen aan de kledingindustrie van El Salvador. | |
IVMexico, 27 mei 1969 (AP). Dr. Ramón Villeda Morales, ex-president van Honduras, heeft tegenover Associated Press verklaard dat Salvadorese industriëlen, gesteund door machtige buitenlandse monopolies, er op uit zijn de opkomende Hondurese industrie te vernietigen om haar plaats op de Gemeenschappelijke Midden-Amerikaanse Markt over te kunnen nemen. Zinspelend op de rol die Honduras van oudsher vervult als leverancier van levensmiddelen en andere agrarische basisbehoeften aan El Salvador, gaf expresident Villeda aan El Salvador de raad: ‘Bijt niet in de hand waaruit je eet’. | |
VGuatemala, 28 mei 1969 (AFP) De ambassadeurs en militaire zaakgelastigden van de Verenigde Staten in Guatemala, El Salvador, Honduras, Nicaragua en Costa Rica zijn gedurende drie dagen bijeen geweest in Guatemala om met hoge funktionarissen van het State Department en het Pentagon de situatie in Midden-Amerika te bespreken. De Noord-Amerikaanse diplomaten wilden niets zeggen over de inhoud van de besprekingen, die zij bestempelden als ‘routine-kwestie’. | |
VIHavana, 30 mei 1969 (PL). Het officiële dagblad Granma merkt in een commentaar op dat de ekonomische integratie van Midden-Amerika een onnatuurlijke zaak is omdat de ekonomieën van de vijf landen met elkaar konkurreren in plaats van elkaar aan te vullen. De vijf landen wedijveren om een plaats op de Wereldmarkt voor hun koffie, bananen en suiker, welke situatie nog wordt versterkt door hun konkurrentiestrijd om de afzet van hun industriële produkten binnen de Gemeenschappelijke Markt. De enige die profiteert van de Midden-Amerikaanse integratie, aldus Granma, is het imperialisme. | |
VIISan Salvador, 30 mei 1969, La Prensa Gráfica. De Midden-Amerikaanse en Caraïbische Voetbalfederatie (CONCACAF) heeft de data vastgesteld voor de wedstrijden tussen de landenploegen | |
[pagina 75]
| |
van Honduras en El Salvador, waarin uitgemaakt moet worden welk van de twee landen zal deelnemen aan de eindronden van het Wereldkampioenschap Voetbal, dat in 1970 in Mexico zal plaatsvinden. | |
VIIISociale problemen van Midden-Amerika (Redactioneel artikel in Opinión Estudiantil, San Salvador). Door verschillende oorzaken (de massale slachting van 1932, de koncentratie van het grondbezit, de chronische werkloosheid en de honger) is een zeer groot aantal inwoners van het overbevolkte El Salvador naar het buitenland vertrokken. In San Francisco, Californië, wonen meer dan 35.000 Salvadorezen. In Mexico, meer dan 60.000, in de meeste gevallen illegaal. In Guatemala ongeveer 75.000. In Honduras is het aantal Salvadorezen gestegen tot meer dan 350.000, merendeels arme boeren die zonder officiële toestemming wonen op braakliggende stukken grond in het dunbevolkte Honduras. | |
IX LiefdesgedichtZij die het Panama-kanaal hebben verbreed
(en ‘silver roll’ werden genoemd in plaats van ‘gold roll’),
die de Stille Oceaan-vloot hebben gerepareerd
op de vlootbases van Californië,
zij die wegteerden in de kerkers van Guatemala,
van Mexico, van Honduras, van Nicaragua, beschuldigd
van diefstal, van smokkel, van oplichting,
van honger,
de altijd van alles verdachten,
(‘hierbij stel ik voornoemde persoon te uwer beschikking,
die verdacht wordt van leegloperij
met als verzwarende omstandigheid zijn Salvadorese nationaliteit’)
zij die bars en bordelen bevolkten
in de steden en havens van heel Midden-Amerika,
(‘De Blauwe Grot’, ‘Het Broekje’, Happyland’),
die in den vreemde maïs zaaiden midden in het oerwoud,
de koningen van de rode bladzijde,
zij die godweetwaarvandaan komen,
de beste handwerkslieden ter wereld,
zij die bij de grens met kogels werden doorzeefd,
zij die stierven aan malaria,
een schorpioenbeet of gele koorts,
in de hel van bananenvelden,
zij die dronken huilden om hun volkslied
in een orkaan op zee of een sneeuwstorm in het Noorden,
de verworpenen, de bedelaars, de marihuanaverkopers.
die godvergeten boerenkinkels,
zij die nauwelijks terug konden,
zij die wat meer geluk hadden,
zij die zich nooit kunnen legitimeren,
de voetvegen, de sjacheraars, de alleseters,
zij die als eersten het mes trekken,
de armste stakkers ter wereld,
mijn landgenoten,
mijn broeders.
(........................) | |
XIToeristische informatie: El Salvador heeft een oppervlakte van 21.393 km2 en 3.750.000 inwoners. Honduras is 141.521 km2 groot, met 2.250 inwoners. Terwijl Hônduras 15 inwoners per vierkante kilometer telt, heeft El Salvador er 178. De president van Honduras is generaal Oswaldo López Arellano, opgeleid aan Noord-Amerikaanse militaire academies. De president van El Salvador is generaal Fidel Sánchez Hernández, die zijn opleiding heeft genoten aan Noord-Amerikaanse militaire academies, waarnemer was voor de Noord-Amerikaanse VN in de Koreaanse oorlog, en ex-voorzitter van de Interamerikaanse Verdedigingsorganisatie. | |
XIIGuatemala, 31 mei 1969 (kommentaar van de reizende verslaggever van het Engelse blad The Economist). De buitenlandspecialisten zijn optimistisch gestemd ten aanzien van Midden-Amerika, nadat de regering Sánchez van El Salvador, met bescheiden gebruikmaking van geweld, een eind heeft gemaakt aan twee jaar van stakingen op een schaal als in veertig jaar in dit land niet was voorgekomen, en nadat het militaire bewind van Guatemala naar eigen zeggen heeft afgerekend met de revolutionaire beweging die onrust zaaide in het land van de eeuwige lente. In Honduras echter, heeft de regering Arellano zich nog niet kunnen konsolideren, ten gevolge van een sterke beweging onder de boerenbevolking die dreigt gewelddadige vormen aan te nemen, de felle oppositie van liberale zijde tegen de meest rechtse vleugel van het leger, en de groeiende ontevredenheid onder studenten en leraren, die tot uitdrukking komt in stakingen en ongeregeldheden. | |
XIIIVerklaring van de President van Honduras: In overeenstemming met de geest van onze tijd en uitsluitend gericht op de grootheid van ons land, en zonder afbreuk te doen aan de constitutionele democratie, het privé-eigendom en de vrije onderneming, heeft de regering van Honduras voor het gehele nationale grondgebied een Landhervorming afgekondigd. | |
XIVMonoloog van een zowel progressieve als gewiekste Hondurese planoloog(in de versie van Orlando Fernández). Om de door de Alliance for Progress bepleite landhervorming uit te voeren, moet een hoeveelheid grond worden verdeeld. De vraag is welke grond. Een aantasting van het grondbezit van de Noord-Amerikaans United-Fruit Company is per definitie uitgesloten. Als wij aan het grootgrondbezit van de Hondurese oligarchie komen, wordt de Landhervorming bestempeld als kommunistisch. Onze bossen daarvoor gebruiken zou erg duur zijn. Dus als enige blijft over de grond die wordt bewerkt door Salvadorese immigranten, in totaal.370.000 hektare. Hun grond onteigenen is een daad van vaderlandsliefde, omdat wij aldus voor Honduras de grond terugwinnen die in buitenlandse handen is. Dat de United-Fruit ook buitenlands is? Dat is iets anders. Een simpel reken- | |
[pagina 76]
| |
sommetje: de Salvadorezen die met hun aanwezigheid een territoriale bedreiging voor Honduras vormen, zijn 300.000 in getal, terwijl er niet meer dan 3.000 Amerikanen zijn, en dezen bovendien meehelpen aan onze ontwikkeling. Daarbij komt dat wij zo het bewijs kunnen leveren van onze praktische instelling: wij doen dan namelijk het zelfde als de Noord-Amerikaanse landhervormers die de grond verdeelden die was afgenomen van de indianen. En als laatste, om te bewijzen dat wij radikaal zijn, zullen wij de Salvadorezen onteigenen zonder enige schadevergoeding.
(........................) | |
XVIITegucigalpa, juni 1969. Honduras heeft met 2-0 gewonnen van El Salvador in de eerste wedstrijd voor de eindronden van het Wereldkampioenschap. De nacht voor de wedstrijd hielden Hondurese militairen en honderden automobilisten zich op voor het hotel van de Salvadorese spelers, waar zij vuurwerk afstaken en claxonneerden om het Salvadorese elftal uit de slaap te houden.
(........................) | |
XIXTegucigalpa, eerste week van juni (El Día, ochtendeditie). De Minister van Financiën van Honduras heeft verklaard: ‘De illegale Salvadorezen moeten Honduras verlaten. El Salvador moet zelf opdraaien voor zijn overbevolking.’
(........................) | |
XXIISan Salvador, 15 juni 1969 (AFP). Uit Honduras komen berichten dat para-militaire groepen, waaronder een extreem-rechtse groepering genaamd ‘De Wilde Vlek’, honderden Salvadorese boeren, die al sinds jaren in Honduras zijn gevestigd, met geweld van hun grond verdrijven. Talloze Salvadorese gezinnen zijn reeds naar hun geboorteland teruggekeerd, hetgeen het begin zou kunnen zijn van een massale exodus van de gehele Salvadorese kolonie in Honduras.
(........................) | |
XXIVSan Salvador, 17 juni 1969 (AFP) De Salvadorese pers vraagt de regering Sanchez unaniem om ‘drastische maatregelen tegen Honduras’. | |
XXVWashington, 20 juni 1969. El Salvador heeft Honduras beschuldigd van ‘genocide door middel van uitdrijving’. Honduras wees de beschuldiging van de hand en verweet El Salvador het voorbereiden van agressie tegen Honduras. Op sommige plaatsen zou het tot een treffen zijn gekomen tussen grenspatrouilles van de twee landen. In welingelichte kringen wordt gefluisterd dat de twee landen spoedig hun diplomatieke relaties zullen verbreken. | |
XXVISan Salvador, 23 juni 1969 (UPI). In het Nationale Stadion te San Salvador, heeft El Salvador met 2-0 gewonnen van Honduras, waardoor na de twee gespeelde wedstrijden nog onbeslist is welk van de twee landen naar het Wereldkampioenschap gaat. De Hondurese spelers waren, onder bewaking van soldaten met mitrailleurs, in Volkswagens één voor één naar het stadion gekomen, en waren aldus tot aan de rand van het veld gebracht. Groepen Salvadorezen, waaronder het hoofd van de Inlichtingendienst en van de Nationale Garde, generaal José Alberto Medrano (die door de oppositie van het bewind wordt gebrandmerkt als CIA-agent), poogden de avond tevoren bij het hotel van het Hondurese elftal de rust te verstoren om de spelers het slapen onmogelijk te maken. Toen de ordeverstoringen zich uitbreidden, opende de politie het vuur op de menigte. Twee nog ongeïndentificeerde personen kwamen om, en zeven studenten werden gearresteerd. Door een Molotovcocktail raakte de deur van het nabijgelegen hoofdpostkantoor in brand. In het stadion werden Hondurese supporters lastig gevallen door fanatieke Salvadorezen. Bij het spelen van het Hondurese volkslied werd door Salvadorese supporters gefloten en een obscene tekst meegezongen. De beslissingswedstrijd zal plaatsvinden op neutraal terrein, waarschijnlijk Guatemala of Mexico.
(........................) | |
XXXSan Salvador, 30 juni 1969 (AFP). De uittocht van Salvadorezen uit Honduras neemt steeds omvangrijker vormen aan. Volgens officiële cijfers zijn al meer dan 75.000 Salvadorezen naar hun geboorteland teruggekeerd en neemt het aantal per uur toe. De welbekende grootgrondbezitter en industriëel, E. Regalado Baghi, heeft in een niet in de Salvadorese pers gepubliceerde verklaring gezegd: ‘Het moment om de wapens op te nemen is aangebroken. Of wij gebruiken ze tegen de regering van Honduras, of wij zullen ze spoedig moeten gebruiken tegen het overschot aan Salvadorezen in dit land’.
(.........................) | |
XXXIVHONDURAS OP TWEE PLAATSEN BINNENGEVALLEN DOOR SALVADORESE TROEPEN: ..................... HEVIGE GEVECHTEN GEMELD IN GRENSGEBIED. ..................... SALVADORESE LEGER OP 75 KM VAN TEGUCIGALPA. OAS ROEPT OP TOT STAAKT HET VUREN. ..................... WAPENSTILSTAND OVEREENGEKOMEN. SPOEDIG ONDERHANDELINGEN OVER TERUGTREKKING VAN TROEPEN. | |
XXXV Enkele vragen..................... ‘Waarom besloot de regering van El Salvador tot een invasie van Honduras en wachtte zij niet het rapport af van de Commissie voor de Mensenrechten van de OAS?’ Luis Fuentes Rivera, Het Conflict tussen Honduras en El Salvador, 1969. | |
[pagina 77]
| |
De verkalingen zijn van Arie Sneeuw
(‘... het standpunt van de OAS was ongunstig voor El Salvador; de OAS was niet voornemens de regering van Honduras van genocide te beschuldigen, en zou dus geen maatregelen treffen om de terugkeer van Salvadorezen tegen te gaan. In feite waren de konklusies van de Commissie voor de Mensenrechten vernietigender voor El Salvador dan voor Honduras: beide regeringen wordt verweten niets gedaan te hebben om de konflikten n.a.v. de voetbalwedstrijden te voorkomen, maar in de eerste plaats de regering van El Salvador, waar de ongeregeldheden het grootst waren, en er wordt met nadruk op gewezen dat dit land nooit doeltreffende maatregelen heeft genomen om de massale emigratie van Salvadorezen naar Honduras te voorkomen, m.a.w. de interne verhoudingen in El Salvador worden aan de kaak gesteld als oorzaak van de emigratie...’ Ibidem
.....................
Alvorens haar leger van Hondurees grondgebeid terug te trekken, stelde de regering van El Salvador twee eisen aan die van Honduras: a) dat het leven, de bezittingen en het veblijf van Salvadorezen in Honduras werden gegarandeerd; b) dat de verantwoordelijken voor gewelddaden jegens Salvadorezen zouden worden gestraft. Vervolgens trokken de Salvadorese troepen terug zonder dat aan deze twee voorwaarden was voldaan. Als El Salvador de situatie militair gezien onder kontrole had en de uitspraken van de OAS in het openbaar van de hand had gewezen, wie of wat dwong dan tot de aftocht?
Wie, welke krachten hadden uiteindelijk baat bij het konflikt tussen Honduras en El Salvador? | |
XXXVI OverpeinzingEr bestaan geen ‘raadsels van de geschiedenis’. Alleen vervalsingen van de geschiedenis, de leugens van de schrijvers van de geschiedenis.
De geschiedenis van de zogenaamde ‘voetbaloorlog’ is geschreven door CIA en Pentagon en de geheime diensten van de regeringen van El Salvador en Honduras en de klerken van de oligarchie van beide landen, de publiciteitsagenten van de Integratie-industrie, de public relations en marketing-experts voor Midden-Amerika, de scherpzinnige en meestal anonieme kommentators, de kroniekschrijver en reporters van de Grote Midden-Amerikaanse Pers (Radio & TV including), de Dienst Voorlichting en Psychologische Oorlogsvoering van de gezamelijke Midden-Amerikaanse Generale Staven, etc. etc.
De vervalsing van de geschiedenis van deze oorlog is haar voortzetting met andere middelen; de voortzetting van de echte oorlog die ogenschijnlijk ging tussen El Salvador en Honduras is de oorlog van imperialisme-oligarchie-bourgeoisie-regeringen tegen de volkeren van Honduras en El Salvador. | |
XXXVII Enkele resultaten van het konflikt (tot nu toe)TUSSEN DE 250 EN 300 DODEN EN DUIZEND GEWONDEN BIJ ELK VAN BEIDE LEGERS.
MEER DAN VIJFDUIZEND DODEN ONDER DE BURGERBEVOLKING (MERENDEELS HONDUREZEN).
VERSCHEIDENE HONDURESE GRENSDORPEN WEGGEVAAGD DOOR ARTILLERIEVUUR EN BAZOOKA'S.
WEDERZIJDSE HAAT TUSSEN TWEE BROEDERVOLKEN. KONCENTRATIEKAMPEN VOOR SALVADOREZEN IN HONDURAS.
TIENDUIZEND SALVADOREZEN GEMOLESTEERD EN VAN HUN GROND VERDREVEN.
PLUNDERING VAN HONDURESE DORPEN DOOR SOLDATEN VAN HET SALVADORESE LEGER.
HONDUREZEN IN EL SALVADOR VERMOORD VANWEGE HUN NATIONALITEIT.
HONDURESE EN SALVADORESE OPPOSITIONELEN EN REVOLUTIONAIREN IN ELK VAN DE BEIDE LANDEN VERMOORD OMDAT ZIJ AFKOMSTIG ZOUDEN ZIJN UIT HET LAND VAN DE ‘VIJAND’.
VOLGENS OFFICIELE OPGAVE 20 MILJOEN DOLLAR AAN KOSTEN IN ELK VAN BEIDE LANDEN.
TIJDELIJKE KONSOLIDATIE VAN DE BEIDE MILITAIRE DIKTATUREN OP BASIS VAN DE ZOGENAAMDE NATIONALE EENHEID TEGEN DE VIJANDEN VAN HET VADERLAND. ..................... HERBEWAPENING EN MODERNISERING VAN HET SALVADORESE LEGER ONDER SUPERVISIE VAN NOORD-AMERIKA.
HERBEWAPENING EN MODERNISERING VAN HET HONDURESE LEGER ONDER SUPERVISIE VAN NOORD-AMERIKA.
VERSTERKING VAN HET NOORD-AMERIKAANSE MILITAIRE APPARAAT EN GEHEIME DIENSTEN IN HEEL MIDDEN-AMERIKA. ..................... TIENDUIZENDEN SALVADOREZEN DIE HONGEREND VAN HONDURAS NAAR EL SALVADOR TREKKEN EN VAN EL SALVADOR NAAR HONDURAS. IN HONDURAS HEBBEN ZIJ GEEN GROND MEER: IN EL SALVADOR HEBBEN ZIJ NOCH GROND NOCH WERK: ZIJ ZIJN NOCH SALVADOREZEN NOCH HONDUREZEN: ZIJ ZIJN ARMEN.
(uit: De verboden verhalen van Kleinduimpje) |
|