de echo van Mendelsohn en zijn Leipziger Schule bedoeld. De ‘modernen’ als Wagner, Liszt en Berlioz kregen hier rond 1850 wel publiciteit, maar werden door Verhulst, die dirigent was van zowat elk orkest dat er in Nederland bestond, meer dan een kwart eeuw buiten de deur gehouden.
Rond 1900 gaan componisten zich met het kinderlied bezighouden, voornamelijk vrouwelijke componisten. Veel van hen zijn bekend geworden door dat liedjes van hen opgenomen werden in de overzichtsbundel Kun je nog zingen, zing dan mee (1917). Een componiste die hierin niet te vinden is, is Catharina van Rennes die er de voorkeur aan gaf haar eigen bundels zelf uit te geven. Zij werd niet voor niets een behendige koopvrouw genoemd.
De dames maakte vertederende portretjes van de kinderwereld met braafheid als hoogste deugd. Alles is snoezig en lief en de jeugd werd uit het bed gerammeld om al vroeg naar de natuur te gaan kijken:
Wordt wakker 't zonnetje is al op,
De bloemen kijken uit hun knop
In die tijd verschenen er veel tijdschriften voor de jeugd. De Kleine Huisvriend en Voos de Kinderkamer bijvoorbeeld. Sterk moraliserende verhalen en speculerend op het goedkope sentiment. De nadruk viel op het huiselijke leven, alles was doordrongen van de zekerheden uit die tijd. De kinderwereld zoals die in de liedjes werd voorgesteld is terug te vinden in de tekeningen van o.a. Rie Cramer. Het ging allemaal wel over kinderen, maar ze waren eigenlijk bedoeld om de volwassenen te vertederen.
Rond 1930 komt een nieuw soort liedjes op, vooral door het kinderkoor van Jacob Hamel. Er waren wel kinderprogramma's op de radio, maar de kinderen werden er niet actief bij betrokken. Antoinette van Dijk bijv. kweelde met begeleiding van luit of triangel over het loze vissertje. Bij het AVRO kinderkoor van Hamel werd voor de microfoon gerepeteerd, zodat de kinderen thuis de liedjes konden leren. Inhoudelijk verschilden deze liedjes van de voorafgaande periode. Het point of view lag bij de kinderen zelf. De liedjes gaan over wat voor spelletjes ze doen, zoals De Kleppermarsch, Op de Wip en Op Rolschaatsen. Tot 1940 werden de teksten en de muziek in oplagen van honderdduizenden verspreid. In 1940 werd Jacob Hamel door de AVRO ontslagen. ‘Huilend verlieten de ontslagenen de AVRO studio. Of mevrouw Van Dijk ook joods was, wist Vogt niet zeker, maar hij heeft toen het zekere voor het onzekere genomen en ook haar maar ontslagen’.
In 1951 werd voor het eerst een kinderlied een top-hit. Het Duitse succesnummer Pack die Badehose ein werd vertaald met Naar de speeltuin en gezongen door Heleentje van Capelle. In het refrein wordt vader op de korrel genomen:
nou, dan gaan we naar de speeltuin
De liedjes van Heleentje die in de vijftiger jaren verschenen drijven allemaal de spot met vaders. Als papa naast me in de schoolbank zat en Als mijn pappie zich scheert zijn van hetzelfde laken een pak.
De kinderkoren zoals De Schellebellen, Leidse Sleuteltjes, Damrakkertjes en Jacob Hamel's Kinderkoor zingen voornamelijk weer de traditionele liedjes zoals Onder moeders paraplu en De zeven kikkertjes. Als het geen traditionals zijn, stad het pretentieloze amusement wel op het reportoire. De Schellebellen maakten zelfs een plaat met Conny Vink waarop liedjes te beluisteren zijn als De Toeteraar en Bossa Nova Boy. Het kan bijna niet debieler.
Zoals iedereen weet won de televisie het van de radio. Er zijn veel televisieseries geweest met liedjes bestemd voor kinderen. Beertje Colargol, Titatovernaar, Oebele, Pipi Langkous, De Stratemakeropzèeshow en de Fabeltjeskrant. Uit de hitlijsten van 1960-1975 blijkt dat veel liedjes voor kinderen ook de volwassenen hebben bereikt. Swiebertje (mei 1964), Mijn opa (april 1967), De oude Jacob (dec. 1967), De kat van Ome Willem (maart 1968), In een rijtuigje (april 1968), alle vier uit Ja zuster, nee zuster, Hallo meneer de uil (maart 1969), Het Stoomlied (feb. 1970) en Hup daar is Willem (feb. 1971). Carnavalhits via kinderseries.
Voor de geschiedenis van het kinderlied lijken me de series Oebele en Kunt U me de weg naar Hamelen vertellen meneer van belang. Daarin werden de eerste pogingen ondernomen om tot een volwassen kinderlied te komen met poëtische teksten.
In de Stratemakeropzeeshow zette die ontwikkeling zich door. Populair werd de eerste serie dank zij de Telegraaf die enorme stampij maakte over het liedje van Hans Dorrestijn: ‘Kakkedrolleschijtepoep/Hanepikkielullie/Poepjanknor’. Tegenwoordig is één Godverdomme-lied al goed voor een fikse rel, dus de heisa rond Dorrestijn is niet zo moeilijk te begrijpen.
De omkering van rolpatronen, in Ja zuster nee zuster al enigszins te zien door de bijzondere aardige boeven Gerrit en zijn opa, werd in de Stratemakeropzeeshow verder uitgewerkt. De schoolmeester die onophoudelijk de bodemgesteldheid van Zuidoost Groningen behandelt is duidelijk de mindere van zijn twee leerlingen Jans en Frans. Kinderen sturen hun ouders uit logeren met de tradionele vermaningen. In een liedje over een jongentje dat in zijn bed plast, krijgt het kind van zijn moeder niet te horen dat het niet erg is, maar neemt zelf het heft in handen:
Dus plas je weer eens in je bed
geef je moeder dan een zoen
en zeg maar: ‘Er zijn er wel meer hoor moeder,
die dat 's nachts per ongeluk doen’.
En een meisje dat een driftbui heeft gehad, reageert al net zo ‘averechts’ als haar ouders permissie geven weer in de huiskamer te komen: